Hof van Cassatie: Arrest van 27 April 2005 (België). RG P050283F

Datum :
27-04-2005
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
2 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20050427-20
Rolnummer :
P050283F

Samenvatting :

Art. 235bis Sv. verplicht de kamer van inbeschuldigingstelling die met toepassing van art. 135, ,§ 2, van datzelfde wetboek uitspraak doet, niet de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden te onderzoeken die voor het eerst door de inverdenkinggestelde voor haar worden aangevoerd, noch om ambtshalve tot toetsing ervan over te gaan (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2005, nr ...

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Nr. P.05.0283.F.-
L. P.,
Mr. Stéphane Guchez, advocaat bij de balie te Charleroi.
I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, dat op 9 februari 2005 op verwijzing is gewezen door het Hof van Beroep te Luik, kamer van inbeschuldigingstelling, ten gevolge van het arrest van 24 november 2004 van het Hof.
II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Benoît Dejemeppe heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal met opdracht Pierre Cornelis heeft geconcludeerd.
III. Cassatiemiddelen
Eiser voert negen middelen aan in een memorie, waarvan een voor eensluidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht.
IV. Beslissing van het Hof
Over het eerste middel :
Overwegende dat eiser de kamer van inbeschuldigingstelling verwijt niet alle middelen van nietigheid of onregelmatigheid die hij in een conclusie voor haar had aangevoerd te hebben beantwoord, inbegrepen deze die hij niet schriftelijk voor de raadkamer had aangevoerd ;
Overwegende dat de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235bis, ,§,§ 1 en 2, van het Wetboek van Strafvordering, de regelmatigheid van de haar voorgelegde procedure ambtshalve kan onderzoeken en het op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een van de partijen moet doen, zowel bij de regeling van de rechtspleging als in de andere gevallen waarin ze kennis neemt van de zaak ;
Overwegende evenwel dat, met toepassing van artikel 135, ,§ 2, van hetzelfde wetboek, de kamer van inbeschuldigingstelling die regelmatig kennis neemt van een zaak door het hoger beroep van de inverdenkinggestelde tegen een beschikking waarbij deze naar de correctionele rechtbank wordt verwezen alleen de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden met betrekking tot een onderzoeksdaad, bewijsverkrijging of de ontvankelijkheid van de strafvervolging moet onderzoeken, indien deze bij schriftelijke conclusie voor de raadkamer zijn ingeroepen ;
Overwegende dat uit de combinatie van de voormelde bepalingen volgt dat wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling met toepassing van artikel 135, ,§ 2, uitspraak doet, zij niet verplicht is de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden te onderzoeken die voor het eerst door de inverdenkinggestelde voor haar worden aangevoerd ; dat zij dit evenmin ambtshalve dient te doen ;
Overwegende dat eiser bij beschikking van de raadkamer van 31 oktober 2003 naar de correctionele rechtbank is verwezen ;
Overwegende dat hij voor dat rechtscollege een conclusie had neergelegd die de vervolgingen niet ontvankelijk wilde doen verklaren door aan te voeren dat er geen inventaris van het beslag werd opgemaakt en dat de redelijke termijn is overschreden ;
Overwegende dat de kamer van inbeschuldigingstelling door haar beslissing om geen acht te slaan op de andere excepties die door eiser in zijn appèlconclusie worden opgeworpen, doch die niet voor de raadkamer waren aangevoerd, haar beslissing naar recht heeft verantwoord ;
Dat het middel niet kan worden aangenomen ;
Over het derde middel :
Overwegende dat het middel aanvoert dat de verdwijning van een gedeelte van de administratieve en boekhoudkundige documenten die in beslag zijn genomen hem de waarborg op een eerlijk proces in de zin van artikel 6.1.
van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden ontneemt ;
Overwegende dat de onderzoeksgerechten zich niet hoeven uit te spreken over de gegrondheid van een beschuldiging in strafzaken en in de regel niet onderworpen zijn aan de vereisten van artikel 6.1 van voormeld verdrag ;
Dat de voorwaarden van dat artikel evenwel een rol kunnen spelen vooraleer de zaak bij de bodemrechter aanhangig wordt gemaakt in zoverre de aanvankelijke niet-naleving ervan ernstig het eerlijk karakter van het proces kan schaden ;
Overwegende dat het arrest vermeldt, met overname van de redenen van de vordering van het openbaar ministerie en door een feitelijke beoordeling, "dat de overlegging van de verdwenen stukken niet nuttig blijkt, noch ter ondersteuning van de beschuldiging, noch voor de uitoefening van het recht van verdediging (van eiser)" ;
Dat het arrest aldus zijn beslissing naar recht verantwoord ;
Dat het middel niet kan worden aangenomen ;
Over het tweede middel :
Overwegende dat eiser kritiek uitoefent op het arrest dat het de onregelmatigheden bij de huiszoekingen en de inbeslagnemingen tijdens het onderzoek niet bestraft ;
Overwegende dat het middel, in zoverre het kritiek uitoefent op de feitelijke beoordeling door de appèlrechters of een onderzoek ervan een onderzoek van feitelijke gegevens vereist, waarvoor het Hof niet bevoegd is, niet ontvankelijk is ;
Overwegende dat de vormvereisten met betrekking tot het beslag van overtuigingsstukken niet op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, behalve de eerbiediging van het recht van verdediging ; dat uit het antwoord op het derde middel volgt dat het arrest, door een feitelijke beoordeling, naar recht beslist dat dit niet is miskend ;
Overwegende dat, voor het overige, het arrest in essentie vermeldt, met overname van de redenen van de vordering van het openbaar ministerie, dat de stukken met betrekking tot de telastleggingen waarvoor eiser wordt vervolgd zijn verkregen op grond van huiszoekingsbevelen die door de onderzoeksrechter te Neufchâteau op 10 oktober 1995 zijn afgeleverd, waarin nauwkeurig de doelstelling en de feiten waarop zij betrekking hebben staan vermeld, en dat een afschrift van deze stukken als bijlage aan de processen-verbaal werd gevoegd waarop deze telastleggingen steunen of op de griffie zijn neergelegd ;
Dat het arrest aldus zijn beslissing naar recht verantwoordt ;
Dat het middel in zoverre niet kan worden aangenomen ;
Over het vierde middel :
Overwegende dat het middel kritiek uitoefent op het arrest dat het de overschrijding van de redelijke termijn, volgens eiser, niet bestraft met niet-ontvankelijkheid van de strafvordering ;
Overwegende dat de miskenning van de redelijke termijn geen grond van nietigheid of niet-ontvankelijkheid van de strafvordering is, zodat dit geen middel is dat ter staving van het hoger beroep van inverdenkinggestelde tegen de beschikking tot verwijzing kan worden aangevoerd, noch, bijgevolg, een middel dat eiser in cassatie kan doen gelden tot staving van het cassatieberoep dat krachtens artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering is ingesteld ;
Dat het middel niet ontvankelijk is ;
Over het vijfde, zesde, zevende, achtste en negende middel :
Overwegende dat de middelen betrekking hebben op onregelmatig-heden die niet met een schriftelijke conclusie voor de raadkamer zijn aangevoerd ;
Dat deze om redenen die in antwoord op het eerste middel staan vermeld, niet ontvankelijk zijn ;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF
Verwerpt het cassatieberoep ;
Veroordeelt eiser in de kosten.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Francis Fischer, de raadsheren Jean de Codt, Frédéric Close, Sylviane Velu en Benoît Dejemeppe, en in openbare terechtzitting van zevenentwintig april tweeduizend en vijf uitgesproken door afdelingsvoorzitter Francis Fischer, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Pierre Cornelis, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Benoît Dejemeppe en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem.
De griffier, De raadsheer,