Hof van Cassatie: Arrest van 28 April 2009 (België). RG P.09.0545.N
- Sectie :
- Rechtspraak
- Bron :
- Justel N-20090428-3
- Rolnummer :
- P.09.0545.N
Samenvatting :
De wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, die een bijzonder hoofdstuk wijdt aan het cassatieberoep, heeft artikel 72 Vreemdelingenwet niet gewijzigd; derhalve is, zelfs na de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, artikel 72, vierde lid, Vreemdelingenwet, dat bepaalt dat er wordt gehandeld overeenkomstig de wettelijke bepalingen op de voorlopige hechtenis, behoudens deze betreffende het bevel tot aanhouding, de onderzoeksrechter, het verbod van vrij verkeer, de beschikking tot gevangenneming, de voorlopige invrijheidstelling of de invrijheidstelling onder borgtocht en het inzagerecht in het administratief dossier, niet van toepassing op het cassatieberoep, dat onderworpen blijft aan de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (1). (1) Cass., 9 dec. 1992, AR 361, A.C., 1991-1992, nr 782; Cass., 14 maart 2001, AR P.01.0179.F, A.C., 2001, nr 133 met concl. adv.-gen. Spreutels; Cass., 21 maart 2001, AR P.01.0163.F, A.C., 2001, nr 152.
Arrest :
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.09.0545.N
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL,
eiser,
tegen
A M Z,
vreemdeling, gedetineerd,
verweerder,
met als raadsman mr. Stefan Lauwers, advocaat bij de balie te Brussel.
I. RECHTSPLEGING VAN HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, van 2 april 2009.
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
Afdelingsvoorzitter Edward Forrier heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Middel
1. Het middel voert schending aan van artikel 72, vierde lid, Vreemdelingen-wet: de appelrechters oordelen dat de beslissing van de verlenging van opsluiting van de verweerder van 5 maart 2009 niet rechtsgeldig is om reden dat deze maat-regel de verlenging uitmaakt van de beslissing van 6 januari 2009 waartegen cas-satieberoep werd ingesteld waarover niet tijdig uitspraak zou zijn gedaan; niet de wettelijke bepalingen op de voorlopige hechtenis maar de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering zijn van toepassing ten aanzien van zulk cassatiebe-roep.
2. Artikel 72, derde en vierde lid, Vreemdelingenwet bepaalt:
"Tegen de beschikkingen van de raadkamer kan hoger beroep worden ingesteld door de vreemdeling, door het openbaar ministerie en (...) door de minister of zijn gemachtigde.
Er wordt gehandeld overeenkomstig de wettelijke bepalingen op de voorlopige hechtenis, behoudens deze betreffende het bevel tot aanhouding, de onderzoeks-rechter, het verbod van vrij verkeer, de beschikking tot gevangenneming, de voor-lopige invrijheidstelling of de invrijheidsstelling onder borgtocht en het inzage-recht in het administratief dossier."
3. Dit artikel dat geen gewag maakt van het cassatieberoep, heeft enerzijds, enkel betrekking op het onderzoek van de erin vermelde beroepen bij de rechter-lijke macht waarover de raadkamer, en, in hoger beroep, de kamer van inbeschul-digingstelling uitspraak doen, en verwijst anderzijds noodzakelijkerwijze naar de wet betreffende de voorlopige hechtenis die van kracht was ten tijde van de af-kondiging van de wet van 15 december 1980, namelijk de wet van 20 april 1874 die geen enkele bepaling bevatte over het cassatieberoep.
De wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, die een bijzonder hoofdstuk wijdt aan het cassatieberoep, heeft artikel 72 Vreemdelingenwet niet gewijzigd. Derhalve is, zelfs na de inwerkingtreding van de nieuwe wetsbepalin-gen betreffende de voorlopige hechtenis, artikel 72 niet van toepassing op het cas-satieberoep dat onderworpen blijft aan de bepalingen van het Wetboek van Straf-vordering.
4. De appelrechters oordelen dat de maatregel van verlenging van opsluiting van 5 maart 2009 een verlenging betreft van een "maatregel van vrijheidsbero-ving waarover het Hof van Cassatie geen uitspraak heeft gedaan binnen de ter-mijn bepaald in artikel 31, § 3, alinea 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, bepaling die krachtens artikel 72, lid 4 van de wet van 15 december 1980 van toepassing blijkt te zijn".
Op die grond verantwoorden zij niet naar recht hun beslissing dat de maatregel van de verlenging van opsluiting van 5 maart 2009 niet regelmatig is en dat de verweerder bijgevolg in vrijheid dient te worden gesteld.
Het middel is gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernie-tigde arrest.
Veroordeelt de verweerder in de kosten van het cassatieberoep.
Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldiging-stelling, anders samengesteld.
Begroot de kosten op 64,45 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen-gesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Luc Huybrechts, Etienne Goethals, Jean-Pierre Frère en Koen Mestdagh, en op de openbare rechtszitting van 28 april 2009 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Patrick Duinslaeger, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.
F. Adriaensen K. Mestdagh J.-P. Frère
E. Goethals L. Huybrechts E. Forrier