Hof van Cassatie: Arrest van 28 April 2011 (België). RG C.09.0396.F

Datum :
28-04-2011
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
2 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20110428-5
Rolnummer :
C.09.0396.F

Samenvatting :

De partij die verzuimt haar conclusie binnen de vastgestelde termijn neer te leggen, verliest pas het recht om achteraf nog een conclusie neer te leggen wanneer hierdoor het recht van verdediging van de tegenpartij miskend wordt (1). (1) Zie Cass., 4 dec. 2008, AR C.07.0364.F, A.C., 2008, nr. 697.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. C.09.0396.F

A. L.,

Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen

IMSA nv.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 23 januari 2009 gewezen door het hof van beroep te Brussel.

Raadsheer Albert Fettweis heeft verslag uitgebracht;

Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiser voert volgend middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 747, § 2, en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek ;

- algemeen beginsel van het recht van verdediging.

Aangevochten beslissingen

Het arrest herinnert eraan dat de conclusiekalender voor het hof van beroep bij beschikking van 1 augustus 2006 als volgt was vastgesteld: hoofdconclusie van de eiser: 3 november 2006; hoofdconclusie van de verweerster: 2 februari 2007; syntheseconclusie van de eiser: 5 maart 2007; syntheseconclusie van de verweerster: 5 april 2007; tweede syntheseconclusie van de eiser: 20 april 2007. Het arrest veroordeelt de eiser vervolgens tot betaling, aan de verweerster, van een bedrag van 124.252,65 euro, verwerpt gedeeltelijk de tegenvordering van de eiser, en weert de conclusie die de eiser op 25 januari 2007 heeft neergelegd en de syntheseconclusie die hij op 13 april 2007 heeft neergelegd, uit het debat.

Het arrest grondt zijn beslissing op de volgende redenen :

"[De eiser] heeft zijn conclusie neergelegd op 25 januari 2007. De verweerster heeft in een op 5 april 2007 neergelegde conclusie gevraagd om die conclusie uit het debat te weren. De eiser heeft een aanvullende conclusie en een syntheseconclusie neergelegd, die identiek was aan die welke hij op 25 januari 2007 had neergelegd en waarin hij antwoordt op het verzoek om de conclusie te weren. Aan de hand van de rechtspraak betoogt hij dat die conclusie niet geweerd hoeft te worden. Die aanvullende conclusie en die syntheseconclusie miskennen echter het recht van verdediging van de verweerster, die niet meer de gelegenheid heeft gehad om daarop te antwoorden na 5 april 2007, dat is de uiterste datum waarop zij nog een conclusie kon nemen".

Grieven

Luidens artikel 747, § 2, voorlaatste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het krachtens artikel 1042 van dat wetboek van toepassing is op de rechtspleging in hoger beroep, "worden de conclusies die na het verstrijken van de termijnen ter griffie worden neergelegd of aan de tegenpartij gezonden, onverminderd de toepassing van de in artikel 748, § 1 en 2 bedoelde uitzonderingen, ambtshalve uit de debatten geweerd".

Die bepaling heeft niet noodzakelijk tot doel de partij, die verzuimt haar conclusies neer te leggen binnen de door de rechter vastgestelde termijn, het recht te ontzeggen om haar conclusies achteraf nog neer te leggen. Op verzoek van een andere partij kan de rechter echter een oneerlijke proceshandeling bestraffen en de conclusie om die reden uit het debat weren.

Het arrest weert de eerste, door de eiser op 25 januari 2007 neergelegde conclusie uit het debat, op grond dat zij werd neergelegd na 3 november 2006, dat is de datum waarop de eerste aan de eiser toegekende termijn voor het nemen van zijn conclusie verstreek.

Die conclusie werd evenwel neergelegd vóór het verstrijken van de termijn waarover de eiser beschikte voor de neerlegging van zijn syntheseconclusie. Die termijn verstreek op 5 maart 2007.

Bovendien kon de verweerster op die conclusie antwoorden binnen de termijn voor de neerlegging van haar eigen syntheseconclusie, die verstreek op 5 april 2007.

De conclusie die de eiser op 25 januari 2007 had neergelegd, kon dus niet uit het debat worden geweerd, aangezien, enerzijds, die conclusie was neergelegd binnen de termijn waarover de eiser beschikte voor de neerlegging van zijn syntheseconclusie en, anderzijds, de vermeende laattijdige neerlegging van eisers conclusie het recht van verdediging van de verweerster niet heeft miskend, aangezien zij nog tot 5 april 2007 de tijd had om op die conclusie te antwoorden.

Het arrest schendt bijgevolg artikel 747, § 2, voorlaatste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, door de conclusie die de eiser op 25 januari 2007 had neergelegd uit het debat te weren.

Het arrest miskent daarenboven het algemeen beginsel van het recht van verdediging, door te beslissen dat verweersters recht van verdediging is miskend, hoewel uit de vaststellingen van het arrest blijkt dat zij nog tot 5 april 2007 de tijd had om op de conclusie van de eiser te antwoorden.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Wanneer de rechter termijnen voor het nemen van conclusies vaststelt overeenkomstig artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, worden de conclusies die na het verstrijken van de vastgestelde termijnen worden medegedeeld, ambtshalve uit het debat geweerd.

Die bepaling ontzegt de partij die verzuimt haar conclusie binnen de aldus vastgestelde termijn neer te leggen, niet noodzakelijk het recht om achteraf nog een conclusie neer te leggen.

Zij verliest dat recht pas wanneer hierdoor het recht van verdediging van de tegenpartij miskend wordt.

Uit het arrest blijkt wat volgt :

- op de zitting van 1 augustus 2006 werd een conclusiekalender opgemaakt, krachtens hetwelk de verweerster conclusies moest neerleggen op 2 februari en 5 april 2007, terwijl de eiser zijn conclusies moest neerleggen op 3 november 2006, 5 maart 2007 en 20 april 2007;

- de eiser heeft een conclusie neergelegd op 25 januari 2007;

- de verweerster heeft op 5 april 2007 een conclusie neergelegd waarin zij vroeg om eisers conclusie van 25 januari 2007 uit het debat te weren.

Het arrest, dat de conclusie van 25 januari 2007 uit het debat weert zonder na te gaan of de eiser, door de neerlegging van zijn conclusie, verweersters recht van verdediging heeft miskend, schendt artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek en miskent het algemeen beginsel van het recht van verdediging.

Het middel is gegrond.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest.

Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Luik.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Christian Storck, afdelingsvoorzitter Paul Mathieu, de raadsheren Albert Fettweis, Christine Matray en Sylviane Velu, en in openbare rechtszitting van 28 april 2011 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Beatrijs Deconinck en overgeschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols.

De griffier, De raadsheer,