Hof van Cassatie: Arrest van 30 Oktober 2008 (België). RG C.07.0192.F

Datum :
30-10-2008
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20081030-14
Rolnummer :
C.07.0192.F

Samenvatting :

De bijdrage tot levensonderhoud die de echtgenoot die een uitkering na echtscheiding verschuldigd is, van zijn ouders ontvangt, is niet inbegrepen in de goederen en inkomsten waarop die uitkering kan worden toegekend.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. C.07.0192.F

s. A.,

Mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen

O. M.

.Irechtspleging voor het hof

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 21 december 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel.

Raadsheer Sylviane Velu heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal met opdracht Philippe de Koster heeft geconcludeerd.

.Icassatiemiddelen

De eiser voert twee middelen aan waarvan het tweede als volgt is gesteld.

Geschonden wettelijke bepalingen

de artikelen 205, 207 en 301, § 1 en 4, van het Burgerlijk Wetboek;

artikel 149 van de Grondwet.

Aangevochten beslissingen

Het arrest stelt eerst het volgende vast:

"Blijkens de door ((de eiser) overgelegde belastingdocumenten schommelden zijn inkomsten van de jaren 2000 tot 2005, na aftrek van enkel de sociale bijdragen, tussen 15.000 en 17.000 euro per jaar, ofwel 1.250 en 1.420 euro per maand.

Bovendien geniet hij, althans sinds januari 2003, een maandelijkse en geregelde steun van 800 tot 1.400 euro per maand die hem wordt toegekend door zijn ouders, eigenaars van negen onroerende goederen in België.

Tot slot blijkt uit het door (de eiser) overgelegde dossier dat hij 571,80 euro huurgeld per maand betaalt en dat hij, naar eigen zeggen, met de hulp van zijn ouders een onderhoudsbijdrage van 309,68 euro per maand blijft betalen voor het gemeen-schappelijk kind van de partijen dat thans negentien jaar oud is."

het arrest overweegt als volgt:

"Blijkens de aan het hof (van beroep) voorgelegde stukken hielden de partijen er ten tijde van hun scheiding een luxueuze levensstijl op na, dankzij de inkomsten (van de eiser) die toen 2.400,75 euro netto per maand bedroegen.

Zonder dat daarom mag worden verondersteld dat (de eiser) dat opzettelijk heeft gedaan, zijn diens inkomsten vervolgens pijlsnel gedaald, zodat hij, tijdens de laatste vijf jaar, na aftrek van de sociale bijdragen alleen, een maandelijks bedrag overhield dat schommelde tussen 1.250 en 1.420 euro per maand. Nochtans geniet hij steun van zijn ouders die hem, sedert ten minste drie jaar, 800 à 1.400 euro per maand uitkeren. Hij betaalt 571,80 euro huurgeld per maand en een maandelijkse onderhoudsbijdrage van 309,68 euro voor zijn zoon",

het komt tot de volgende slotsom:

"Gelet op al die gegevens wordt het bedrag van de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding ex aequo et bono bepaald op 300 euro per maand, welk bedrag wordt gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen".

Grieven

Artikel 301, § 1, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechtbank aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen, uit de goederen en de inkomsten van de andere echtgenoot, een uitkering kan toekennen die, rekening houdend met zijn inkomsten en mogelijkheden, hem in staat stellen kan in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven.

Artikel 301, § 4, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het bedrag van de uitkering in geen geval hoger mag zijn dan een derde van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot.

Voor de berekening van de inkomsten van de uitkeringsplichtige echtgenoot moet rekening worden gehouden met zijn, actuele of virtuele, inkomsten van alle aard.

Inkomsten bestaan uit de opbrengst van de werkkracht (of een daarmee vergelijkbaar vervangingsinkomen, zoals een opzeggingsvergoeding of een uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid) of uit de opbrengst van het (roerend en onroerend) kapitaal.

De steun die de eiser van zijn ouders ontvangt moet, volgens de beoordeling van zijn behoeftigheid, worden aangemerkt ofwel als de uitvoering van de onderhoudsverplichting die op de ouders rust op grond van de artikelen 205 en 207 van het Burgerlijk Wetboek, ofwel als een reeks giften.

Hoe men een dergelijke steun ook bekijkt, hij mag niet beschouwd worden als een inkomen aangezien hij niet voortkomt uit de opbrengst van de werkkracht van de eiser en geen vervangingsinkomen is.

Zulks zou met name het geval zijn indien de steun die de eiser van zijn ouders ontvangt, voor hen de uitvoering zou zijn van hun onderhoudsverplichting.

Bovendien kan de omstandigheid dat degene die recht heeft op levensonderhoud in de zin van de artikelen 205 en 207 van het Burgerlijk Wetboek zelf levensonderhoud verschuldigd is niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige in de zin van de artikelen 205 en 207 naast zich een uitkeringsgerechtigde krijgt waarin de wet niet voorziet. Zulks zou in deze zaak echter wel het geval zijn indien de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding bepaald zou worden met inaanmerkingneming van de bijdrage tot levensonderhoud waarop de eiser recht heeft op grond van de artikelen 205 en 207 van het Burgerlijk Wetboek.

Indien de steun die de eiser maandelijks ontvangt aangemerkt moet worden als een reeks giften, dan worden deze opgenomen in eisers kapitaal dat, als dusdanig, niet in aanmerking mag worden genomen voor de vaststelling van onderhoudsuitkering.

Hieruit volgt dat het arrest, doordat het, voor de berekening van eisers inkomsten, rekening houdt met de steun die hij van zijn ouders ontvangt:

1° indien die steun de uitvoering vormt van de verplichting tot levensonderhoud die op de ouders (van de eiser) rust, enerzijds, de artikelen 205 en 207 van het Burgerlijk Wetboek schendt, aangezien het, voor de bepaling van de aan de eiser opgelegde uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, rekening houdt met een bijdrage tot levensonderhoud die aan laatstgenoemde verschuldigd is op grond van de voornoemde artikelen 205 en 207 en, anderzijds, het wettelijk begrip inkomsten, in de zin van de artikelen 301, § 1 en § 4, van het Burgerlijk Wetboek miskent door de ontvangst van een onderhoudsbijdrage als een inkomen te beschouwen, en bijgevolg de voornoemde artikelen 301, § 1 en 4, schendt;

2° indien die steun moet worden aangemerkt als een reeks giften, het wettelijk begrip inkomsten in de zin van de artikelen 301, § 1 en 4, van het Burgerlijk Wetboek miskent aangezien het giften als een dergelijk inkomen beschouwt, en bijgevolg die artikelen schendt;

3° althans, door niet te vermelden waarom die steun een inkomen zou uitmaken, de wettigheidstoetsing dienaangaande onmogelijk maakt, bijgevolg niet regelmatig met redenen is omkleed en, derhalve, artikel 149 van de Grondwet schendt.

.IIbeslissing van het hof

Beoordeling

Tweede middel

Krachtens artikel 301, § 1, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen, uit de goederen en de inkomsten van de andere echtgenoot, een uitkering toekennen die, rekening houdend met zijn inkomsten en mogelijkheden, hem in staat stellen kan in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven.

De bijdrage tot levensonderhoud die de echtgenoot die een uitkering na echtscheiding verschuldigd is, van zijn ouders ontvangt, is niet inbegrepen in de goederen en inkomsten waarop die uitkering kan worden toegekend.

Het arrest, dat, om de toestand van de eiser te beoordelen, naast zijn beroepsinkomsten, die, na een aanzienlijke daling ervan, schommelden tussen 1.250 en 1.420 euro per maand tussen de jaren 2000 en 2005, ook "een maandelijkse en geregelde steun van 800 tot 1.400 euro per maand die hem (sinds januari 2003) wordt toegekend door zijn ouders" in aanmerking neemt, waarbij zijn lasten bestaan in 571,80 euro huurgeld per maand en een maandelijkse onderhoudsbijdrage van 309,68 euro voor het gemeenschappelijk kind van de partijen, verantwoordt niet naar recht zijn beslissing om hem te veroordelen tot betaling van een geïndexeerde uitkering tot levensonderhoud van 300 euro per maand.

In zoverre is het middel gegrond.

(...)

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het de eiser veroordeelt tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud en uitspraak doet over de kosten.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Bergen.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Christian Storck, de raadsheren Albert Fettweis, Christine Matray, Sylviane Velu en Philippe Gosseries, en in openbare terechtzitting van 30 oktober 2008 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Philippe de Koster, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Ernest Waûters en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem.

De griffier, De afdelingsvoorzitter,