Hof van Cassatie: Arrest van 4 Juni 1998 (België). RG F950027N

Datum :
04-06-1998
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-19980604-12
Rolnummer :
F950027N

Samenvatting :

De door de wet bepaalde termijn om een bezwaarschrift in te dienen is een vervaltermijn, welke behoudens overmacht niet kan worden verlengd : het arrest dat, zonder vast te stellen dat de belastingschuldige door overmacht verhinderd is geweest een regelmatig bezwaarschrift binnen deze termijn in te dienen, en het buiten bedoelde termijn ingediende bezwaar tijdig verklaart wegens een schending van een beginsel van behoorlijk bestuur door de administratie der directe belastingen, is derhalve niet naar recht verantwoord.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 16 januari 1995 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen;
Over het middel van niet-ontvankelijkheid van de voorziening, opgeworpen door verweerster : de betekening is niet gedaan aan de belastingplichtige waarvan de juiste benaming in de voorziening is vermeld en, bijgevolg, is zij krachtens artikel 388, tweede lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 niet ontvankelijk :
Overwegende dat verweerster opwerpt dat de voorziening betekend is aan "Investeringsmaatschappij (Investar) NV", maar dat de belastingplichtige de "NV Investeringsmaatschappij Argenta (Investar)" is;
Overwegende dat artikel 388, tweede lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat het verzoekschrift, dat vooraf aan de verweerder werd betekend en het exploot van de betekening ter griffie van het hof van beroep worden afgegeven binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de kennisgeving van het arrest, bij een ter post aangetekende brief door de griffie aan de in bedoeld arrest opgegeven woonplaats gedaan, één en ander op straffe van verval; dat die wetsbepaling geen betrekking heeft op de nietigheid van de betekening die zou volgen uit het feit dat de benaming van de geadresseerde onnauwkeurig is;
Dat het middel van niet-ontvankelijkheid van de voorziening niet gegrond is;
Over het middel, gesteld als volgt: schending van artikel 272 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen,
doordat het hof van beroep beslist dat het bezwaarschrift dat door (verweerster) op 26 februari 1990 werd ingediend tegen de aanslag die haar werd toegezonden op 16 december 1988 ontvankelijk is en de directoriale beslissing desbetreffend moet vernietigd worden op grond van de overwegingen dat door artikel 10, 2° van de programmawet van 4 augustus 1986 artikel 50, 7° WIB werd ingevoegd dat bepaalt dat de in artikel 41 § 4 bedoelde sociale voordelen niet als beroepskost aftrekbaar zijn, dat onder verworpen uitgaven derhalve dient verstaan het sociaal voordeel zelf, dat echter in de circulaire nr. Ci.R.H. 243/379.832 van 30 november 1989 in feite aan artikel 50, 7° WIB een verduidelijking wordt aangebracht, namelijk "ingevolge de formulering van artikel 50, 7° WIB is het niet mogelijk de bedrijfsuitgaven steeds te verminderen met de totaliteit van de kosten die zijn gedaan om sociale voordelen te verstrekken. Daar in die wetsbepaling uitsluitend sprake is van de sociale voordelen zelf, moet worden besloten dat slechts het deel van de uitgaven en lasten wordt beoogd dat overeenstemt met het in geld gewaardeerde bedrag van het voordeel dat bij de verkrijger in beginsel belastbaar is krachtens artikel 32 ter WIB doch op grond van artikel 41 § 4 WIB wordt vrijgesteld. Is de werkelijke uitgave of last hoger dan bedoeld bedrag, dan blijft het verschil aftrekbaar volgens de algemene regels van artikel 44 WIB", dat om het voordeel van artikel 41 § 4 WIB te kunnen begroten er naar artikel 32ter WIB moet gekeken worden en het uitvoeringsbesluit, hetgeen niet uitdrukkelijk wordt vermeld in het nieuwe artikel 50, 7° WIB, dat derhalve door de kwestieuze circulaire een verduidelijking wordt aangebracht aan de fiscale wet, dat de verduidelijking uitgevaardigd in de circulaire van toepassing is met terugwerkende kracht vanaf het aanslagjaar 1987, zodat er terzake overmacht aanwezig is voor de belastingplichtige namelijk een gebeurtenis of voorval onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige die de belastingplichtige niet heeft kunnen voorzien, noch afwenden, zodat de vervaltermijn voorzien in artikel 272 WIB dient verlengd te worden, dat verweerster een bezwaar heeft ingediend binnen een termijn van drie maanden volgend op het verduidelijken van de rechtsregel, dat eveneens bijk
omstig dient verwezen te worden naar de beginselen van behoorlijk bestuur namelijk het beginsel van zorgvuldigheid en fair play, dat de miskenning van de inhoud van een door de administratie zelf uitgevaardigde circulaire, die pas is verschenen na het verstrijken van de bezwaartermijn, en op grond van de overweging dat de bezwaartermijn is verstreken, strijdig is met de beginselen van behoorlijk bestuur, ook te respecteren door de fiscale administratie, namelijk de zorgvuldigheidsplicht,
terwijl een circulaire van de administratie slechts commentaar, dit is verklaring, interpretatie, opheldering, toelichting verstrekt bij de fiscale wetgeving zonder deze te kunnen wijzigen, dat een circulaire waarvan de inhoud strijdig is met de wet trouwens niet mag worden toegepast door het hof van beroep vermits de fiscale wetgeving de openbare orde raakt, dat toekomstig verweerster in cassatie de mogelijkheid had om binnen de bezwaartermijn die verstreek op 16 juni 1989 op basis van het bij wet van 4 augustus 1986 ingevoerde artikel 50, 7° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen gelezen in samenhang met de artikelen 41 § 4 en 32ter van voormeld wetboek de directeur te verzoeken het bedrag van de in haren hoofde te verwerpen uitgaven te beperken tot de waarde van het sociaal voordeel zoals dit wordt geraamd in hoofde van de werknemers, dat het uitvaardigen na het verstrijken van de bezwaartermijn van een circulaire die slechts commentaar verstrekt bij de nieuwe wettelijke bepaling zonder deze te kunnen wijzigen dan ook geen overmacht of een schending van de beginselen van behoorlijk bestuur uitmaakt die een verlenging van de in artikel 272 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen voorziene bezwaartermijn rechtvaardigt :
Over de grond van niet-ontvankelijkheid van het middel, door verweerster opgeworpen : het middel wijst als geschonden wetsbepaling een artikel aan dat vreemd is aan de grief :
Overwegende dat eiser als geschonden wetsbepaling "artikel 272 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen" aanwijst en niet artikel 272 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992; dat het aldus verwijst naar het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964);
Dat de grond van niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen;
Over het middel zelf :
Overwegende dat artikel 272 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) bepaalt dat de bezwaarschriften, gemotiveerd, op straffe van verval moeten worden ingediend uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op datgene waarin de belasting is gevestigd, zonder dat de termijn nochtans minder dan zes maanden mag bedragen vanaf de datum van het aanslagbiljet of van de kennisgeving van de aanslag of van de datum van de inning der belastingen op een andere wijze dan per kohier;
Dat die bepaalde termijn een vervaltermijn is, zodat hij behoudens overmacht niet kan worden verlengd;
Overwegende dat het arrest oordeelt dat : 1. pas na de bezwaartermijn van artikel 272 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) eiser een circulaire heeft uitgevaardigd die de fiscale wet verduidelijkt; 2. eiser binnen drie maanden na het uitvaardigen van de circulaire bezwaar heeft aangetekend; 3. "de miskenning van de inhoud van een door de administratie zelf uitgevaardigde circulaire, die pas verschenen is na het verstrijken van de bezwaartermijn, en op grond van de overweging dat de bezwaartermijn is verstreken strijdig is met de beginselen van behoorlijk bestuur, ook te respecteren door de fiscale administratie nl. zorgvuldigheidsplicht";
Overwegende dat de vermelde redenen van het arrest de beslissing dat er overmacht is, niet naar recht verantwoorden, aangezien zij de vaststelling en het oordeel niet inhouden dat de verweerders door overmacht verhinderd zijn geweest een regelmatig bezwaarschrift in te dienen gedurende de bij artikel 272 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) gestelde termijn;
Dat het middel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest behalve in zoverre dit de voorziening ontvankelijk verklaart;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.