Hof van Cassatie: Arrest van 4 Oktober 2016 (België). RG P.15.1284.N

Datum :
04-10-2016
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20161004-4
Rolnummer :
P.15.1284.N

Samenvatting :

In geval van herroeping van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling overeenkomstig artikel 13 Probatiewet, kan aan de beklaagde geen zwaardere straf worden opgelegd dan deze die hem voor het bewezen verklaarde misdrijf kon worden opgelegd door de rechter die de opschorting heeft gelast, zodat wanneer opschorting werd verleend voor een misdrijf dat enkel strafbaar was met vermogenssancties, de rechter die de opschorting herroept voor dat misdrijf, aan de betrokkene geen gevangenisstraf kan opleggen.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. P.15.1284.N

S J,

beklaagde,

eiseres,

met als raadsman mr. Eric Pringuet, advocaat bij de balie te Gent, met kantoor te 9031 Drongen, Kroonprinsstraat 1, waar de eiseres woonplaats kiest,

tegen

BELGISCHE STAAT, fod Financiën, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kantoor te 1000 Brussel, Wetstraat 14, voor wie optreedt de ge-westelijke directeur der douane en accijnzen van de provincie Antwerpen, met kantoor te 2060 Antwerpen, Ellermanstraat 21,

vervolgende partij,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. Geoffroy de Foestraets, advocaat bij het Hof van Cassatie, tevens met als raadsman mr. Stefan De Vleeschouwer, advocaat bij de balie te Brussel, beiden met kantoor te 1000 Brussel, Dalstraat 67, waar de verweerder woonplaats kiest.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwer-pen, correctionele kamer, van 17 september 2015.

De eiseres voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, vier middelen aan.

Raadsheer Erwin Francis heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

1. Het middel voert schending aan van de artikelen 172, 174, 202 en 205 Wet-boek van Strafvordering: het arrest gelast ten aanzien van de eiseres de opschor-ting van de uitspraak van de veroordeling met een proeftermijn van een jaar; de eiseres is vrijgesproken door het beroepen vonnis; tegen dat vonnis is enkel hoger beroep ingesteld door de verweerder, maar niet door het openbaar ministerie; bij-gevolg verzwaart het arrest de toestand van de eiseres met miskenning van de de-volutieve kracht van het hoger beroep; in geval van herroeping van de opschorting kan aan de eiseres een gevangenisstraf worden opgelegd, wat niet mogelijk is op het hoger beroep van enkel de verweerder.

2. Krachtens artikel 281, § 2 en § 3, AWDA wordt de strafvordering alleen uitgeoefend door de verweerder met betrekking tot de douanemisdrijven die slechts worden bestraft met boeten, verbeurdverklaringen of het sluiten van fa-brieken of werkplaatsen, maar wordt de strafvordering gelijktijdig uitgeoefend door de verweerder en het openbaar ministerie met betrekking tot douanemisdrij-ven die bovendien strafbaar zijn met een hoofdgevangenisstraf. In dat geval kan alleen het openbaar ministerie de gevangenisstraf vorderen.

Bijgevolg kan de appelrechter, op enkel het hoger beroep van de verweerder, de toestand verzwaren van een beklaagde die in eerste aanleg is vrijgesproken voor een douanemisdrijf, zonder voor dat misdrijf evenwel een gevangenisstraf te kun-nen uitspreken.

3. In geval van herroeping van de opschorting van de uitspraak van de veroor-deling overeenkomstig artikel 13 Probatiewet, kan aan de beklaagde geen zwaar-dere straf worden opgelegd dan deze die hem voor het bewezen verklaarde mis-drijf kon worden opgelegd door de rechter die de opschorting heeft gelast. Wan-neer aldus opschorting werd verleend voor een misdrijf dat enkel strafbaar was met vermogenssancties, kan de rechter die de opschorting herroept voor dat mis-drijf, aan de betrokkene geen gevangenisstraf opleggen.

4. In zoverre het middel uitgaat van andere rechtsopvattingen, faalt het naar recht.

5. Het arrest dat vaststelt dat het met eenparigheid is gewezen, verklaart de ei-seres op het hoger beroep van de verweerder schuldig aan de douanemisdrijven waarvoor het beroepen vonnis haar heeft vrijgesproken en gelast op haar verzoek de opschorting van de uitspraak van de veroordeling met een proeftermijn van een jaar. Deze beslissing is naar recht verantwoord.

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

Tweede middel

6. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en artikel 780, 3°, Gerechtelijk Wetboek: het arrest beantwoordt niet het verweer van de eiseres dat de incriminatieperiodes betreffende de haar ten laste gelegde feiten dienen te wor-den teruggebracht tot 16 januari 2009, gezien zij vanaf die datum niet meer werk-zaam is voor Lilse Brandstoffen bvba.

7. Artikel 780, 3°, Gerechtelijk Wetboek is niet van toepassing in strafzaken.

In zoverre het middel schending van die wetsbepaling aanvoert, faalt het naar recht.

8. De rechter dient enkel te antwoorden op ter staving van een verweer ont-wikkelde middelen waaruit een bepaald rechtsgevolg wordt afgeleid.

9. In haar beroepsconclusie (p. 4) heeft de eiseres enkel aangevoerd: "In hoofde van [de eiseres] dienen [de incriminatieperiodes] sowieso te worden teruggebracht naar 16 januari 2009. Gezien zij vanaf dit tijdstip niet meer werkzaam was voor de BVBA Lilse Brandstoffen." Zij heeft geen concreet rechtsgevolg afgeleid uit die aanvoering. Bijgevolg hoefden de appelrechters daarop niet te antwoorden.

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

Derde middel

10. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en de artikelen 195, tweede lid, en 211 Wetboek van Strafvordering: eensdeels gelast het arrest voor wat de eiseres betreft de opschorting van de uitspraak van de veroordeling; anderdeels oordeelt het dat de redelijke termijn is overschreden en veroordeelt het de medebeklaagden bij eenvoudige schuldigverklaring; aldus legt het aan de eise-res een zwaardere straf op dan die medebeklaagden; de vaststelling van de over-schrijding van de redelijke termijn geldt in rem; uit de motivering van het arrest blijkt niet waarom de eiseres een zwaardere straf verdient dan de medebeklaag-den, wel integendeel; aldus is er een tegenstrijdigheid tussen de motivering en de respectieve beslissingen over de strafmaat en is de bijzondere motiveringsplicht betreffende de strafmaat miskend.

11. De vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn door de rech-ter geldt niet in rem ten aanzien van alle beklaagden waarover hij bij dezelfde be-slissing uitspraak doet. De beoordeling van die termijn kan immers verschillend zijn in functie van de concrete situatie van elke beklaagde.

12. De rechter moet krachtens artikel 195, tweede lid, Wetboek van Strafvorde-ring, dat overeenkomstig artikel 211 van dat wetboek toepasselijk is op de hoven van beroep, nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen vermelden waarom hij dergelijke straf of dergelijke maatregel oplegt en hij moet de strafmaat rechtvaardigen. Niets verplicht de rechter evenwel om de aan een be-klaagde op te leggen straffen of maatregelen af te wegen tegen aan andere be-klaagden opgelegde straffen of maatregelen.

13. In zoverre het middel uitgaat van andere rechtsopvattingen, faalt het naar recht.

14. De aangevoerde tegenstrijdigheid in de motivering is afgeleid uit die onjuis-te rechtsopvattingen.

In zoverre is het middel niet ontvankelijk.

Vierde middel

15. Het middel voert schending aan van artikel 42 Accijnswet 1997 en artikel 439 van de Programmawet van 27 december 2004: eensdeels beveelt het arrest de verbeurdverklaring van de niet-aangehaalde dieselgasolie en ongelode benzine en veroordeelt het de eiseres tot betaling van de tegenwaarde bij niet-wederoverlegging ervan; anderdeels veroordeelt het arrest de eiseres tot betaling aan de verweerder van de ontdoken accijns, bijzondere accijns en energiebijdra-gen; aldus cumuleert het arrest ten onrechte de accijnzen met boeten.

16. Artikel 42, eerste lid, Accijnswet 1997 bepaalt: "Onverminderd de bij de ar-tikelen 39, 40 en 41 bepaalde straffen, is de accijns altijd opeisbaar, met uitzon-dering van de accijns verschuldigd op de accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van artikel 39, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of, bij wege van trans-actie, aan de Schatkist worden afgestaan."

Artikel 439, eerste lid, van de Programmawet van 27 december 2004 heeft een-zelfde draagwijdte.

Die bepalingen verbieden de cumul tussen, eensdeels, de verbeurdverklaring van accijnsgoederen en de veroordeling tot betaling van de tegenwaarde bij niet-wederoverlegging ervan en, anderdeels, de veroordeling tot betaling van de ont-doken accijnzen enkel in het geval dat de verbeurdverklaring betrekking heeft op effectief in beslag genomen accijnsgoederen.

17. Het arrest stelt vast dat de dieselgasolie en ongelode benzine, voorwerp van de telastleggingen 1.a, 2.a, 3.a en 4.a, niet in beslag werden genomen. Bijgevolg is de beslissing naar recht verantwoord.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering

18. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseres tot de kosten.

Bepaalt de kosten op 267,88 euro waarvan 156,81 euro verschuldigd is.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit raadsheer Filip Van Volsem, als waarnemend voorzitter, de raadsheren Alain Bloch, Peter Hoet, Erwin Francis en Sidney Berneman, en op de openbare rechtszitting van 4 oktober 2016 uitgesproken door waarnemend voorzitter Filip Van Volsem, in aanwezigheid van advocaat-generaal Marc Timperman, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.

F. Adriaensen

S. Berneman E. Francis

P. Hoet A. Bloch F. Van Volsem