Hof van Cassatie: Arrest (België). RG P.19.0397.N

Datum :
07-05-2019
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20190507-4
Rolnummer :
P.19.0397.N

Samenvatting :

Samenvatting 1

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. P.19.0397.N

P M M L,

veroordeelde tot een vrijheidsstraf, gedetineerd,

eiser,

met als raadsman mr. Samuel Debruyne, advocaat bij de balie West-Vlaanderen, met kantoor te 8000 Brugge, Sint-Pieterskaai 73/B, waar de eiser woonplaats kiest.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis van de strafuitvoeringsrechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, van 10 april 2019 op verwijzing gewezen inge-volge arrest van het Hof van 12 februari 2019.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.

Raadsheer Alain Bloch heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Luc Decreus heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

1. Het onderdeel voert schending aan van artikel 6 EVRM, houdende het recht op een eerlijk proces en de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn en de artikelen 72 tot 80, inzonderheid van de artikelen 72, 74, § 1, en 74, § 3, Wet Strafuitvoering; de beslissing om de gevraagde voorlopige invrijheidstelling om medische redenen af te wijzen werd buiten de wettelijke termijn van zeven dagen na de indiening van het verzoek getroffen, steunend op de laattijdig ont-vangen adviezen van dr. De Vuyst van 1 april 2019 en van dr. Hellemans van 25 maart 2019; de beslissing komt er met miskenning van de urgentie die volgt uit de precaire en verslechterende medische toestand van de eiser, zoals die blijkt uit het medisch attest van dr. Sandra.

2. In zoverre het de schending aanvoert van de artikelen 72 tot 80 Wet Straf-uitvoering zonder te preciseren welke andere artikelen dan de artikelen 72, 74, § 1, en 74, § 3, van die wet geschonden zijn, is het onderdeel bij gebrek aan nauwkeurigheid niet ontvankelijk.

3. De strafuitvoeringsrechter die bij toepassing van artikel 74, § 4, Wet Straf-uitvoering afwijzend beschikt over een verzoek om voorlopige invrijheidstelling om medische redenen, doet geen uitspraak over de vaststelling van een burger-lijk recht noch over de gegrondheid van een strafvordering.

In zoverre het onderdeel schending aanvoert van artikel 6 EVRM, faalt het naar recht.

4. De enkele omstandigheid dat de bij artikel 74, § 2 en § 3, Wet Strafuitvoe-ring, bepaalde termijnen waarbinnen de vereiste adviezen dienen te worden ver-gaard en de beslissing dient te worden genomen, niet zijn nageleefd, heeft niet tot gevolg dat de beslissing onregelmatig is.

In zovere het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.

5. In zoverre het onderdeel aanvoert dat de vergaarde adviezen onwettig en onjuist zijn, verplicht het tot een onderzoek van feiten waarvoor het Hof geen bevoegdheid heeft en is het niet ontvankelijk.

Tweede onderdeel

6. Het onderdeel voert schending aan van artikel 74, § 1 en § 2, Wet Strafuit-voering, alsmede miskenning van het recht van verdediging: de strafuitvoerings-rechter oordeelt op basis van een onvolledig dossier waarin zich geen advies van gevangenisdirectie bevindt opgesteld na het cassatiearrest van 12 februari 2019, noch een wettig advies van de behandelende geneesheer vermits daar geen effec-tief onderzoek van de patiënt aan voorafgegaan is; het vonnis gaat ten onrechte ervan uit dat dr. De Vuyst eisers behandelende arts is; hoe de referentiearts tot zijn advies kon komen is niet geweten en hoe en wanneer hij benoemd werd tot leidende ambtenaar-geneesheer wordt niet uiteengezet.

7. Het vonnis van 11 januari 2019 werd enkel vernietigd wegens de afwezig-heid van het advies van de geneesheer die de eiser in de penitentiaire instelling behandelt. Bijgevolg diende de strafuitvoeringsrechter die de zaak op verwijzing heeft behandeld bijgevolg niet opnieuw de adviezen in te winnen van de gevan-genisdirecteur en van de ambtenaar-geneesheer van de Penitentiaire gezond-heidsdienst, die zich reeds in het dossier bevonden.

In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen.

8. Het bestreden vonnis oordeelt niet alleen dat er een mondeling advies was van de behandelende geneesheer. Het stelt ook vast dat de behandelende arts specialist dr. De Vuyst een schriftelijk advies heeft medegedeeld dat woordelijk hetzelfde is als dat van de leidende ambtenaar-geneesheer dr Hellemans volgens hetwelk er geen contra-indicatie is voor eisers detentie.

In zoverre berust het onderdeel op een onvolledige lezing van het bestreden von-nis en mist het feitelijk grondslag.

9. Het vonnis geeft geen uitlegging van de brief van eisers raadsman van 2 april 2019. Het kan bijgevolg de bewijskracht ervan niet miskennen.

In zoverre het miskenning van de bewijskracht van die brief aanvoert, mist het onderdeel feitelijke grondslag.

10. In zoverre het aanvoert dat dr. De Vuyst niet de behandelende arts is van de eiser en kritiek heeft op het advies van de referentiearts, verplicht het onderdeel tot een onderzoek van feiten waarvoor het Hof geen bevoegdheid heeft en is het onontvankelijk.

11. In zoverre het miskenning van het recht van verdediging aanvoert, is het onderdeel afgeleid uit deze vergeefs aangevoerde onwettigheden en is het niet ontvankelijk.

Derde onderdeel

12. Het onderdeel voert schending aan van artikel 73, 2°, Wet Strafuitvoering: ten onrechte oordeelt het vonnis dat geen uitgaansvergunningen kunnen toege-kend worden, terwijl de mogelijkheid bestond om voorwaarden te verbinden aan de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen.

13. Overeenkomstig artikel 4 Wet Strafuitvoering laat een uitgaansvergunning de veroordeelde toe om de gevangenis te verlaten voor een bepaalde duur die niet langer mag zijn dan zestien uren onder meer om een medische behandeling buiten de gevangenis te ondergaan. Dit houdt in dat de veroordeelde niet voor-waardelijk in vrijheid is gesteld, maar integendeel gedetineerd blijft.

Daarentegen veronderstelt invrijheidstelling om medische redenen overeenkom-stig artikel 72 Wet Strafuitvoering dat detentie onverenigbaar is met de gezond-heidstoestand van de veroordeelde die daarom voorlopig in vrijheid wordt ge-steld.

Het onderdeel dat de uitgaansvergunning beschouwt als een modaliteit van de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen, gekoppeld aan voorwaarden, faalt naar recht.

Vierde onderdeel

14. Het onderdeel voert schending aan van artikel 72 Wet Strafuitvoering, als-ook miskenning van de bewijskracht van akten: het medisch attest van dr. Sandra stelt uitdrukkelijk dat de toestand van de eiser urgent is; eisers medische toe-stand is onverenigbaar met diens detentie en een passende behandeling extra muros dringt zich op; de strafuitvoeringsrechter die geen geneesheer is, kan geen medische uitspraken doen die ingaan tegen dat attest, ook niet op basis van het medisch dossier.

15. Het vonnis steunt niet op het medisch attest van dr. Sandra. Het kan dus de bewijskracht ervan niet miskennen.

In zoverre mist het onderdeel feitelijke grondslag.

16. Overeenkomstig artikel 74, § 3, Wet Strafuitvoering is het de strafuitvoe-ringsrechter die beslist over het verzoek tot invrijheidstelling om medische re-denen steunend op de adviezen van de directeur van de gevangenis, de behande-lende geneesheer, de leidende ambtenaar-geneesheer van de Penitentiaire Ge-zondheidsdienst en, in voorkomend geval, van de door de veroordeelde gekozen geneesheer, alsook van het openbaar ministerie. Hij beoordeelt daartoe onaan-tastbaar de bewijswaarde van die adviezen.

In zoverre het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.

17. Voor het overige komt het onderdeel op tegen de onaantastbare beoorde-ling van de feiten door het vonnis of verplicht het tot een onderzoek van feiten waarvoor de eiser geen bevoegdheid heeft.

In zoverre is het onderdeel niet ontvankelijk.

Tweede middel

18. Het middel voert schending aan van artikel 6.1 EVRM, artikel 149 Grond-wet en artikel 195 Wetboek van Strafvordering, alsook miskenning van het recht van verdediging, het recht op een eerlijk proces, het vertrouwensbeginsel en de motiveringsplicht: het vonnis motiveert niet of gebrekkig op de stukken en mid-delen die de eiser heeft opgeworpen.

19. Zoals blijkt uit het antwoord op het eerste middel, eerste onderdeel, is arti-kel 6 EVRM niet van toepassing voor de strafuitvoeringsrechtbanken die geen uitspraak doen over de vaststelling van een burgerlijk recht of de gegrondheid van de strafvordering.

In zoverre het middel schending van die verdragsbepaling aanvoert, faalt het naar recht.

20. Het vertrouwensbeginsel is geen wet als bedoeld bij artikel 608 Gerechte-lijk Wetboek en kan dus geen grond tot cassatie zijn.

In zoverre het middel miskenning van dit beginsel aanvoert, faalt het naar recht.

21. De rechter moet niet antwoorden op stukken maar enkel op een in conclu-sie ontwikkeld verweer.

In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.

22. Artikel 195 Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing op de be-slissing van de strafuitvoeringsrechter die uitspraak doet over een vordering tot het verlenen van voorlopige invrijheidstelling om medische redenen overeen-komstig artikel 72 Wet Strafuitvoering. Een dergelijke beslissing is geen veroor-delend vonnis in de zin van artikel 195 Wetboek van Strafvordering.

In zoverre het middel schending van die bepaling aanvoert, faalt het naar recht.

23. Het bestreden vonnis stelt vast welke de door de eiser geleden medische aandoening aan de beide ogen is. Het oordeelt dat hij zich niet bevindt in een terminale fase van een ongeneeslijke ziekte en dat de medische behandeling, die beschreven wordt, kan plaatsvinden in een gespecialiseerde medische instelling mits uitgaansvergunningen. Het oordeelt verder dat eisers verzoek om een voor-lopige invrijheidstelling om medische redenen gepaard gaande met uitgaansver-gunningen tegenstrijdig is vermits de uitvoering van de vrijheidsstraf voortduurt tijdens de duur van de uitgaansvergunningen. Steunende op de adviezen van dr. Hellemans, besluit het vonnis dat eisers detentie niet onverenigbaar is met zijn gezondheidstoestand. Hierdoor dient het vonnis niet te antwoorden op het doel-loos verweer over de op te leggen voorwaarden voor een voorlopige invrijheid-stelling en over eventuele tegenaanwijzingen, maar beantwoordt het de overige vermelde verweermiddelen die betrekking hebben op de voorlopige invrijheid-stelling, zonder dat het verder moet ingaan op de argumenten die slechts ter on-dersteuning van dit verweer werden aangewend, maar geen zelfstandig verweer uitmaakten. Aldus is de beslissing regelmatig met redenen omkleed en naar recht verantwoord

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

24. In zoverre het middel miskenning van het recht van verdediging en van het recht op een eerlijk proces aanvoert, is het afgeleid uit het vergeefs aangevoerde motiveringsgebrek en is het niet ontvankelijk.

25. Voor het overige komt het middel op tegen het onaantastbaar oordeel van de strafuitvoeringsrechter over het voldaan zijn van de door artikel 72 Wet Strafuitvoering bepaalde toekenningsvoorwaarden.

In zoverre is het middel evenmin ontvankelijk.

Ambtshalve onderzoek

26. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser tot de kosten.

Bepaalt de kosten op 6,11 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, sa-mengesteld uit sectievoorzitter Paul Maffei, als voorzitter, de raadsheren Alain Bloch, Peter Hoet, Sidney Berneman en Ilse Couwenberg, en op de openbare rechtszitting van 7 mei 2019 uitgesproken door sectievoorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal Luc Decreus, met bijstand van griffier Kris-tel Vanden Bossche.