Hof van Beroep: Advies van 26 Juni 2009 (Gent). RG 2008/AR/1217

Datum :
26-06-2009
Taal :
Nederlands
Grootte :
2 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20090626-12
Rolnummer :
2008/AR/1217

Samenvatting :

Samenvatting 1

Advies :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Hof van beroep

te Gent

9ter Kamer

________

Terechtzitting

van

26 juni 2009

________

2008/AR/1217 - In de zaak van:

L. G., handelaar,

wonende te .....................

appellant,

hebbende als raadsman mr. WERY Etienne, advocaat te 7500 TOURNAI, Place Clovis 1

tegen :

WONINGBOUW HUYZENTRUYT N.V.,

met maatschappelijke zetel te 8791 BEVEREN (LEIE), Wagenaarstraat 33, ingeschreven met KBO-nummer 0424.720.537,

geïntimeerde,

hebbende als raadsman mr. HONORE Rik, en mr. BENOIT Jan, beiden advocaat te 8500 KORTRIJK, President Kennedypark 4 A

velt het hof het volgend arrest:

1. Deze kamer van het hof, zelfde samenstelling, verleende in deze zaak reeds tussenarresten op 27 juni 2008 en op 19 december 2008.

De partijen werden, bij monde van hun raadslieden, verder gehoord in openbare terechtzitting en in het Nederlands.

Zowel de door hen regelmatig neergelegde conclusies als de overgelegde stukken werden ingezien.

2. In het tussenarrest d.d. 19 december 2008 werd reeds overwogen:

Op 6 maart 2008 werd door plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder Karolien DOCKERS (Waregem) betekend door toezending aan haar ambtsgenoot Pierre-Yves MEYER (Douai - Frankrijk), conform de toepasselijke EG-verordening nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken.

Deze laatste gerechtsdeurwaarder ging blijkens de voorgebrachte stukken in Frankrijk vervolgens over tot de betekening op 13 maart 2008 overeenkomstig het Franse recht (zijnde de aangezochte lidstaat).

Overeenkomstig art. 9.1 van de voormelde EG-verordening nr. 1348/2000 is derhalve 13 maart 2008 de hier in aanmerking te nemen betekeningdatum.

In toepassing van de art. 52 e.v. en 1051 Ger.W. is de hier met 15 dagen te verlengen termijn van hoger beroep van één maand ingegaan op vrijdag 14 maart 2008 om te eindigen op maandag 28 april 2008 (zijnde aldus de laatste dag van de termijn van hoger beroep).

Nu het verzoekschrift tot hoger beroep pas werd neergelegd op 9 mei 2008, zou in principe besloten moeten worden tot de laattijdigheid (onontvankelijkheid) van het hoger beroep.

Door G. L. wordt echter in conclusie d.d. 20 oktober 2008 de nietigheid van deze akte betekening opgeworpen omdat er een onjuiste mededeling werd gedaan betreffende de overeenkomstig art. 55 Ger.W. te verlengen termijn van hoger beroep (zijnde 15 dagen en niet 30 dagen zoals verkeerdelijk vermeld).

G. L. beroept zich dienaangaande op een schending van de rechten van verdediging waar hij, betrouwende op die mededeling, zich vergist zou hebben wat betreft de termijn van hoger beroep.

De kwestieuze mededeling betreft een element van de te vermelden ‘behoorlijke inlichting van de schuldenaar over de ter betwisting van de schuldvordering noodzakelijke proceshandeling', voorzien bij art. 17 van de EG-verordening nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, behorende tot de minimumnormen om als Europese executoriale titel te worden gewaarmerkt.

Gelet op de art. 860 e.v. lid Ger.W. stelt zich de vraag over de precieze grondslag en gevolgen van deze exceptie van nietigheid.

Alvorens te oordelen is het noodzakelijk dat de partijen hierover standpunt innemen.

3. G. L. meent dat het een absolute nietigheid betreft in de zin van art. 862 Ger.W. en werpt op dat daardoor zijn belangen worden geschaad, aangezien hij als Fransman door deze onnauwkeurige mededeling werd bedrogen.

G. L. kan in dit standpunt niet worden gevolgd.

Zoals reeds overwogen, betreft de kwestieuze mededeling een element van de te vermelden ‘behoorlijke inlichting van de schuldenaar over de ter betwisting van de schuldvordering noodzakelijke proceshandeling', voorzien bij art. 17 van de EG-verordening nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, behorende tot de minimumnormen om als Europese executoriale titel te worden gewaarmerkt.

Het betreft louter een minimumnorm om als Europese executoriale titel te worden gewaarmerkt.

De enige sanctie is het niet in aanmerking komen als Europese executoriale titel (en dus de dienvolgens voorziene vereenvoudigde uitvoering).

De art. 18 en 19 van de genoemde verordening voorzien trouwens de mogelijkheden tot herstel van niet-naleving van de minimumnormen alsook de minimumnormen voor heroverweging in uitzonderingsgevallen, wat op zich reeds aantoont dat hier geenszins sprake is van absolute nietigheid.

Er is trouwens nergens sprake van de voor alle proceshandelingen geldende vereiste van art. 860 Ger.W., met name dat desbetreffend de wet de nietigheid uitdrukkelijk heeft bevolen.

Tevens weze opgemerkt dat hoe dan ook de verwijzing naar art. 862 § 1.1° en § 2 Ger.W. faalt, nu dit alleen maar toepassing kan vinden bij een verzuim of onregelmatigheid betreffende de termijnen zelf die op straffe van verval of nietigheid zijn voorgeschreven, niet betreffende de vermelding van zulke termijnen.

Tenslotte moet worden vastgesteld dat G. L. in deze de rechtsbijstand heeft van een Belgische advocaat. Het is zodoende en desbetreffende weinig aannemelijk dat er sprake zou zijn van een schending van de rechten van verdediging, laat staan van "bedrog", zoals beweerd doch door niets aangetoond noch aannemelijk gemaakt.

De in die zin gestelde exceptie faalt en er is geen grond tot nietigheid van de kwestieuze betekening.

Zoals overwogen is in toepassing van de art. 52 e.v. en 1051 Ger.W. de hier met 15 dagen te verlengen termijn van hoger beroep van één maand ingegaan op vrijdag 14 maart 2008 om te eindigen op maandag 28 april 2008 (zijnde aldus de laatste dag van de termijn van hoger beroep).

Nu het verzoekschrift tot hoger beroep pas werd neergelegd op 9 mei 2008, moet in de gegeven omstandigheden besloten worden tot de laattijdigheid (onontvankelijkheid) van het hoger beroep.

OP DEZE GRONDEN,

HET HOF, recht doende op tegenspraak,

Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Wijst het hoger beroep af als niet ontvankelijk;

Verwijst G. L. in de kosten van het hoger beroep, op heden nuttig te bepalen in hoofde van n.v. WONINGBOUW HUYSENTRUYT op de in deze (gelet op de aard van de betwisting) toepasselijke basisrechtsplegingsvergoeding t.b.v. 1.200,00 EUR;

Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, NEGENDE ter KAMER, zitting houdende in burgerlijke zaken, van 26 juni 2009.

Aanwezig:

Luc Thabert, Raadsheer wn. Voorzitter

Kurt Goossens, griffier