Hof van Beroep: Arrest van 14 Oktober 2010 (Gent)

Datum :
14-10-2010
Taal :
Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20101014-11
Rolnummer :

Samenvatting :

Het hof beoordeelt het vervangen van een geboorteakte of een akte van bekendheid door een beëdigde verklaring negatief.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Hof van beroep

te Gent

11 Kamer

________

Terechtzitting

van

14 oktober 2010

________

2009/AR/2829 - In de zaak van:

DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT,

met burelen te 9000 GENT, Koophandelsplein 23,

appellant, die verschenen is in de persoon van de heer Dominique Debrauwere, advocaat-generaal

tegen :

O.......... T............. Y........... P...............,

wonende te .........................................,

geïntimeerde,

hebbende als raadsman mr. DE RUYCK Annie, advocaat te 9000 GENT, Muinklaan 12

velt het hof het volgend arrest:

De appellant heeft bij verzoekschrift neergelegd ter griffie op 2 november 2009 hoger beroep ingesteld tegen het op 20 oktober 2009 uitgesproken vonnis van de zevende kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, waarbij de persoon, die verklaart te heten O...........T............. Y........P.........., geboren te L..........-K........... (Chinese Volksrepubliek) op ............., wonende te ................................ gemachtigd werd de akte van geboorte en de akte van bekendheid te vervangen door een beëdigde verklaring, teneinde de Belgische nationaliteit te verwerven. De gedingkosten, niet te begroten bij gebrek aan opgave, werden aan de zijde van de geïntimeerde gelaten.

In haar beroepsconclusie, neergelegd ter griffie op 31.03.2010, vorderde de appellant dat het hof:

- het hoger beroep van het Openbaar Ministerie ontvankelijk en gegrond zou verklaren;

- dienvolgens het eerste vonnis zou teniet doen en opnieuw wijzende het verzoekschrift om met het oog op het bekomen van de Belgische nationaliteit de geboorteakte en de akte van bekendheid te vervangen door een beëdigde verklaring zou afwijzen;

- de geïntimeerde zou verwijzen in de kosten van de beide aanleggen.

In haar syntheseconclusie, neergelegd ter griffie op 27.04.2010, vroeg de geïntimeerde dat het hof het hoger beroep ontoelaatbaar, minstens ongegrond zou verklaren en dienvolgens het vonnis, in eerste aanleg gewezen, zou bevestigen. Tenslotte vorderde de geïntimeerde de veroordeling van de appellant tot de kosten van het geding, in haar hoofde aldaar nader begroot.

Op de openbare terechtzitting van 16 september 2010 werden de partijen gehoord in hun middelen en besluiten, waarna de debatten werden gesloten en de zaak in beraad werd genomen.

BEOORDELING

1. De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep van de appellant is tijdig ingesteld en regelmatig naar de vorm.

De geïntimeerde betwist de ontvankelijkheid c.q. de toelaatbaarheid van het hoger beroep, stellend dat de appellant geen procespartij was in de procedure voor de eerste rechter en als adviesverlenend orgaan niet over de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang beschikt overeenkomstig art. 17 Ger. W..

De omstandigheid dat het openbaar ministerie voor de eerste rechter enkel adviserend is opgetreden, belet niet dat, krachtens een algemene bevoegdheid, het openbaar ministerie kan optreden (in casu hoger beroep kan instellen) wanneer dit in het belang van de openbare orde wordt geacht.

Naar het oordeel van het hof beroept de appellant zich terecht op zijn procesbevoegdheid om op te treden nu de openbare orde in het gedrang wordt gebracht. De voorliggende betwisting heeft immers betrekking heeft op een toestand die niet kan worden geduld voor zover de (beweerdelijk) leugenachtige beweringen van de geïntimeerde aanleiding zouden geven tot onterechte beslissingen die zich zouden opdringen aan de Belgische maatschappij.

Het argument van de geïntimeerde dat uit niets blijkt dat er in hare hoofde sprake zou zijn van leugenachtige verklaringen, raakt de gegrondheid van het hoger beroep, doch heeft op zichzelf niet tot gevolg dat het door de appellant aangewende rechtsmiddel niet toelaatbaar of onontvankelijk zou zijn.

Evenmin kan de geïntimeerde worden bijgetreden waar zij voorhoudt dat de appellant zeer vaag blijft over zogenaamde "onterechte beslissingen", nu het duidelijk is dat de appellant de mening is toegedaan dat de eerste rechter ten onrechte het verzoek van de geïntimeerde heeft ingewilligd en het tevens duidelijk is dat het (in eerste instantie ingewilligde) verzoek van de geïntimeerde is ingegeven met het oog op het opstarten van een naturalisatieprocedure.

Bij gebrek aan een ambtshalve op te werpen exceptie is het hoger beroep ontvankelijk te verklaren.

2. Feitelijke en procedurele voorgaanden

2.1. De geïntimeerde verklaart de genaamde O.......... T.......... Y..........P..............., geboren op ................, te zijn. Zij verklaart dat zij van Tibetaanse origine is, met de Chinese nationaliteit.

De geïntimeerde heeft op 5 mei 2003 alhier asiel aangevraagd. Haar verzoek werd afgewezen, maar ondertussen heeft de Dienst Vreemdelingenzaken op 14 augustus 2007 een positieve beslissing genomen ten aanzien van haar vraag tot regularisatie in toepassing van het (oud) artikel 9 § 3 van de Vreemdelingenwet.

Op 31 maart 2008 werd haar een elektronisch bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister voor onbeperkte duur, B-Kaart, vijfjaarlijks verlengbaar en actueel geldig tot 5 maart 2013 toegekend.

Zij stelt de intentie te hebben een aanvraag tot naturalisatie in te dienen, maar in de onmogelijkheid te zijn een uittreksel uit haar geboorteakte voor te leggen en te laten legaliseren, gezien de moeilijke politieke situatie in Tibet.

Dienvolgens heeft geïntimeerde op 2 juli 2009 ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge een verzoekschrift neergelegd, teneinde machtiging te bekomen om de akte van bekendheid te mogen vervangen door een beëdigde verklaring, overeenkomstig art. 5 § 4 van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit.

Het openbaar ministerie bracht een negatief advies uit.

2.2. De eerste rechter verklaart het verzoek van de geïntimeerde gegrond, op de overweging dat de toestand van de Tibetaanse bevolking in China zo zorgwekkend is dat het begrijpelijk voorkomt dat zij enkel het zogenaamde "groene boekje" kan voorleggen als enig document dat gewag maakt van haar identiteit.

Wat de twijfel over de afkomst van de geïntimeerde betreft, verwerpt de eerste rechter het negatief advies van het openbaar ministerie omdat niet blijkt dat de geïntimeerde manifest onjuiste verklaringen aflegt of zal afleggen en de verklaring onder eed enige garantie biedt.

Dienvolgens wordt de geïntimeerde gemachtigd om de akte van geboorte en de akte van bekendheid te vervangen door een beëdigde verklaring.

2.3. Het door het openbaar ministerie tegen deze beslissing ingesteld hoger beroep, waarmee het de afwijzing van het verzoek van de geïntimeerde beoogt, is gesteund op de overweging dat de ware identiteit en afkomst van de betrokkene geenszins vaststaat en dat de geïntimeerde nog lang niet in aanmerking komt om de Belgische nationaliteit te verwerven.

Gelet op het ontbreken van een officieel document waaruit de identiteit van de geïntimeerde blijkt, verzet de appellant zich tegen de inwilliging van het verzoek van de geïntimeerde om machtiging de akte van geboorte te vervangen door het afleggen van een beëdigde verklaring.

2.4. De geïntimeerde besluit tot de afwijzing van het hoger beroep en de volledige bevestiging van het bestreden vonnis.

3. De gegrondheid van het hoger beroep

3.1. De vraag of de geïntimeerde hic et nunc reeds in de voorwaarden verkeert om onmiddellijk de Belgische nationaliteit te verkrijgen, hetzij middels een nationaliteitsverklaring, hetzij door naturalisatie, is niet relevant bij de beoordeling van het belang dat zij heeft bij de vordering om gemachtigd te worden om de geboorteakte of de akte van bekendheid te vervangen door een beëdigde verklaring.

3.2. Het vervangen van een geboorteakte of een akte van bekendheid door een beëdigde verklaring kan in principe slechts worden toegestaan in zoverre de voorgelegde stukken de beweerde identiteit bevestigen. Er moet met andere woorden een begin van bewijs zijn van de ware identiteit van de verzoeker.

Noch in het kader van de asielprocedure, noch op enig ander tijdstip kon geïntimeerde een geloofwaardig document voorleggen omtrent haar identiteit of haar beweerde Tibetaanse afkomst.

Het "groen boekje" uitgereikt op verzoek van de geïntimeerde door het Tibetaans centrum in Brussel, is geen officieel document dat de identiteit van de geïntimeerde bevestigt.

De hoger staande vaststelling klemt des te meer nu de geïntimeerde verklaarde per vliegtuig naar België te zijn gekomen, hetgeen veronderstelt dat zij minstens op dat ogenblik over documenten diende te beschikken waaruit haar identiteit blijkt (identiteitskaart, visum,...).

De geïntimeerde geeft in voorliggende procedure geen enkele toelichting welke identificatiepapieren zij op dat ogenblik in haar bezit zou hebben gehad, noch over het waarom zij deze documenten - eens in België aangekomen - niet meer heeft aangewend tegenover de bevoegde diensten. Deze vaststelling op zich is reeds voldoende om de geïntimeerde de machtiging om een beëdigde verklaring af te leggen ter vervanging van een geboorteakte of een akte van bekendheid, te weigeren.

Bovendien blijkt uit de onderzoeken en de ondervraging van de geïntimeerde in het kader van haar asielaanvraag, dat er ernstige twijfel bestaat omtrent haar plaats van afkomst aangezien zij verklaarde dat:

- de bevolking in Lithang overwegend Han-Chinezen zijn en dat Tibetanen er de minderheid vormen;

- Lithang niet rijk is aan bossen.

Zoals door de appellant aangevoerd, heeft het Commissariaat voor Vluchtelingen en Staatlozen, dat gespecialiseerd is in de materie, vastgesteld dat er geen zekerheid bestaat over de identiteit van de geïntimeerde in het bijzonder over het feit dat zij afkomstig (geboren en opgegroeid) is uit de door haar opgegeven landstreek in Tibet onder Chinees bestuur en als dusdanig de Chinese nationaliteit zou bezitten.

3.3. Tevergeefs poogt de geïntimeerde tenslotte een argument te putten uit de omstandigheid dat haar verblijfsituatie sedert 31 maart 2008 werd geregulariseerd en dat zij werd ingeschreven in het vreemdelingenregister.

De regularisatie van een vreemdeling regelt enkel de verblijfstoestand, doch garandeert geenszins de exactheid van de identiteit waaronder de betrokkene is ingeschreven in het vreemdelingenregister.

Op het bewijs van inschrijving van de geïntimeerde is wat de naam e.d. van de houder betreft uitdrukkelijk vermeld "de zich noemende". Dit document geeft derhalve geen uitsluitsel over de juiste identiteit van de geïntimeerde.

3.4. Gelet op het feit dat de door de geïntimeerde voorgelegde verklaringen of attesten geen officiële documenten zijn, doen zij geen afbreuk aan de voorstaande vaststellingen.

Het afleggen van leugenachtige verklaringen leidt tot het besluit dat er te veel twijfels zijn over de geloofwaardigheid van de geïntimeerde om haar toe te laten tot het afleggen van een beëdigde verklaring ter vervanging van een akte van bekendheid.

Het hoger beroep is gegrond.

4. De kosten

De eerste rechter heeft de gedingkosten - niet te begroten bij gebrek aan opgave - aan de zijde van de geïntimeerde gelaten.

Waar er in deze instantie geen elementen voorhanden zijn om het vonnis op dit onderdeel te hervormen, zijn er evenmin redenen om de aan de zijde van geïntimeerde gevallen gedingkosten in eerste instantie (alsnog door haar opgegeven) te begroten, aangezien deze ten hare laste blijven.

Nu het hoger beroep integraal gegrond werd bevonden, dient de geïntimeerde overeenkomstig art. 1017 Ger. W. ook te worden veroordeeld tot de kosten in deze instantie, niet nuttig te begroten aan de zijde van de geïntimeerde en aan de zijde van de appellant vereffend op nul euro.

OP DIE GRONDEN,

HET HOF, recht doende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken,

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond.

Doet het bestreden vonnis teniet en opnieuw wijzende,

Wijst de vordering van de geïntimeerde af als ongegrond;

Veroordeelt de geïntimeerde tot de kosten in deze instantie, niet nuttig te begroten aan haar zijde en aan de zijde van de appellant vereffend op nul euro.

Aldus gewezen door de ELFDE KAMER, van het Hof van beroep te Gent, zetelend in burgerlijke zaken, samengesteld uit:

Alexander Deene, raadsheer wn. voorzitter,

Nadia De Turck, raadsheer,

Kristin Vandenberghe, raadsheer,

en uitgesproken door de raadsheer wn. voorzitter van de kamer in openbare terechtzitting van 14 oktober 2010, bijgestaan door Kurt Goossens, griffier.