Hof van Beroep: Arrest van 22 Oktober 2008 (Gent). RG 2005/AR/3075

Datum :
22-10-2008
Taal :
Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20081022-9
Rolnummer :
2005/AR/3075

Samenvatting :

Samenvatting 1

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Hof van beroep

te Gent

13de Kamer

________

Terechtzitting

van

22 oktober 2008

________

schriftelijke procedure

(art. 755 Ger.W.)

________

2005/AR/3075 - In de zaak van:

1. R.P.,

eerste appellant,

2. V.M.,

tweede appellante,

appellanten hebbende als raadsman mr. VAN PRAET Bert, ad-vocaat te 9200 DENDERMONDE, Dr. E. Van Winckellaan 60-62,

tegen:

D.A.,

geïntimeerde,

hebbende als raadsman mr. VAN DER GUCHT Willy, advocaat te 9000 GENT, Sint Denijslaan 201,

velt het hof het volgend arrest:

1. De advocaten van de partijen hebben gezamenlijk in toepassing van art. 755 Ger.W. (schriftelijke rechtspleging) hun dossiers neergelegd op 10 september 2008.

Na één maand werden in toepassing van art. 769 Ger.W. van rechtswege de debatten gesloten en werd de zaak in beraad genomen.

Zowel de neergelegde conclusies als de overgelegde stukken werden ingezien.

2. Het hof nam kennis van het bestreden vonnis d.d. 29 septem-ber 2005, gewezen door de 3de kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde.

Tegen dit vonnis werd tijdig en rechtsgeldig hoger beroep en incidenteel beroep ingesteld.

3. De betwisting betreft de uitoefening van het vruchtgebruik door A.D. op de woning te .... en de terugbetaling door de echtgenoten R - V als naakte eigenaars van een som van 88.883,00 EUR betreffende blijkbaar voorgeschoten kosten en geleende bedragen.

4. De zaak werd voor de eerste rechter gebracht door de echtgenoten R - V bij dagvaarding d.d. 8 mei 2003.

De echtgenoten R - V hebben voor de eerste rechter gevorderd:

- de veroordeling van A.D. om aan hen te betalen de som van 13.440,00 EUR, als vergoeding voor de bewoning van het pand vanaf 3 mei 2001 tot 2 mei 2003, verder 560,00 EUR voor elke begonnen maand, dit alles te indexeren volgens de index der consumptieprijzen, met als basis de index van de maand mei 2001;

- ondergeschikt, nadat het principiële recht op vergoeding zal zijn vastgesteld, de aanstelling van een deskundige-schatter van onroerende goederen teneinde de normale huurwaarde van het pand te bepalen;

- de veroordeling van A.D. tot het ten laste nemen van ½ van de vervallen aanslagen in de onroerende voorheffing en van de brandverzekeringpremies voor de betreffende periode (waar nodig pro rata) en dit eveneens voor de toekomst;

- de verwijzing van A.D. in de gedingkosten.

A.D. heeft voor de eerste rechter de gegrondheid van de hoofdvordering betwist.

Zij heeft een tegenvordering gesteld, waarmee (o.m.) werd beoogd:

- dat voor recht wordt gezegd dat het levenslange vruchtgebruik m.b.t. het kwestieuze goed aan haar toekomt;

- dat de echtgenoten R - V worden veroordeeld om aan haar alle door haar en haar overleden echtgenoot voorgeschoten kosten en geleende bedragen m.b.t. de kwestieuze woning terug te betalen, meer de gerechtelijke interest.

5. In het bestreden vonnis werden de hoofd- en tegenvordering ontvankelijk verklaard, doch werden de beide vorderingen afgewezen als ongegrond.

Elke partij werd verwezen in de eigen gedingkosten, zoals nader bepaald.

6. Met het hoger beroep beogen de echtgenoten R - V dat hun oorspronkelijke hoofdeis wordt toegekend. Bij uitbreiding vorderen zij tevens, zeer ondergeschikt en voor het geval zou worden geoordeeld dat zij niet gerechtigd zijn op een vergoeding, dat zij worden gemachtigd om eveneens te verblijven in de kwestieuze woning.

A.D. betwist de gegrondheid van het hoger beroep en van de bij uitbreiding gevorderde machtiging tot bewoning.

Zij formuleert met conclusies d.d. 17 maart 2006 incidenteel beroep waarmee zij de toekenning beoogt van haar oorspronkelijke en thans nader uiteengezette tegenvordering.

Bij wijze van tussenvordering wordt de veroordeling gevorderd van de echtgenoten R - V om aan haar te betalen de som van 2.500,00 EUR als schadevergoeding wegens tergend en roekeloos hoger beroep.

De echtgenoten R - V betwisten de gegrondheid van het incidenteel beroep en van de tussenvordering.

7. De eerste rechter heeft de dienende feiten op afdoende wijze uiteengezet.

Nu daarover op zich geen betwisting wordt gevoerd, volstaat het daarnaar te verwijzen.

8. De echtgenoten R - V worden gegriefd door het bestreden vonnis waar de gevorderde vergoeding wordt afgewezen omdat er volgens de eerste rechter geen juridische grond voorhanden zou zijn waarop de vordering kan steunen.

Volgens de echtgenoten R - V is precies het door hen verwerven van de hoedanigheid van volle eigenaar betreffende het kwesti-uze goed, althans wat betreft de onverdeelde helft, de grond waarop A.D. aan hen een bewoningsvergoeding (begroot op 50 % van de huurwaarde) verschuldigd is.

Waar in het bestreden vonnis de situatie van het volle gebruik en bewoning door A.D. wordt bestendigd, houdt dit -steeds volgens de echtgenoten R - V -een onrechtmatige toevoeging of uitbreiding in ten aanzien van de oorspronkelijke overeenkomst, een onrechtmatige verrijking zonder oorzaak in hoofde van A.D. en een ongeoorloofde verarming zonder oorzaak in hoofde van de echtgenoten R - V.

De echtgenoten R - V kunnen geenszins in dit standpunt worden gevolgd.

Uit de voorliggende, op zich niet betwiste, stukken betreffende de verkoop van het kwestieuze goed (verkoopcompromis d.d. 4 maart 1995 en notariële verkoopakte d.d. 28 april 1995) blijkt dat dit is gebeurd aan en in het voordeel van (1) (wijlen) P.M. en A.D. voor het vruchtgebruik en (2) de echtgenoten R - V voor de naakte eigendom.

Aldus betreft het P.M. en A.D., waarbij één recht van vruchtgebruik in onverdeeldheid gevestigd werd op het hoofd van deze twee vruchtgebruikers.

Waar het vruchtgebruik essentieel een persoonlijk en tijdelijk recht is, inherent verbonden aan de persoon van diegene(n) op wiens hoofd het vruchtgebruik is gevestigd en noodzakelijk eindigend (met en) door het overlijden van deze perso(o)n(en), betekent dit dat het vruchtgebruik even lang duurt als het leven van de langstlevende der vruchtgebruikers.

Bij overlijden van de eerste vruchtgebruiker zal diens onverdeeld aandeel in het recht van vruchtgebruik, behoudens andersluidend beding, aanwassen bij de tweede vruchtgebruiker om ge-heel tot een einde te komen bij het overlijden van deze laatste.

Er ligt geen dergelijk andersluidend beding voor zodat dient te worden besloten, bij het overlijden van wijlen P.M. als vruchtgebruiker, tot het aanwassen van diens onverdeeld aandeel in het recht van vruchtgebruik bij A.D. als tweede vruchtgebruiker, om geheel tot een einde te komen bij het overlijden van deze laatste.

Het betreft een conventioneel gevestigd vruchtgebruik en het komt derhalve de rechter niet toe bedingen toe te voegen, te wijzigen of uit te breiden waar de partijen zelf niets hebben voorzien of uitgewerkt.

De loutere bewering vanwege de echtgenoten R - V dat tussen partijen afgesproken werd dat indien één van de vruchtgebruikers zou komen te overlijden een bewoningvergoeding voor het betreffend gedeelte (1/2) zou worden bepaald in functie van de waarde van de woning, wordt door niets gestaafd noch aanne-melijk gemaakt.

Deze grief en alle volledig daarop gesteunde middelen vanwege de echtgenoten R - V, met inbegrip van het thans bijkomend ge-vorderde bewoningsrecht betreffende de kwestieuze woning, falen dan ook volkomen, zowel in feite als naar recht.

De afwijzing van de hoofdvordering is te bevestigen, doch op de voormelde gronden.

9. Gelet op het voorgaande is er geen grond om in te gaan op de incidenteel hernomen tegenvordering wat betreft het levenslange vruchtgebruik m.b.t. het kwestieuze goed in hoofde van A.D..

10. Door A.D. wordt tevens incidenteel de vordering hernomen t.b.v. 88.833,00 EUR, door haar (thans) omschreven als "het terugbetalen van de materialen die in het kwestieuze pand werden verwerkt".

Er wordt als stuk 7 enkel een ongeordend (niet-geïnventariseerd) pak kopies van allerhande facturen, rekeningen, kasticketten en handgeschreven documenten voorgebracht, allen blijkbaar date-rend van 1995 en betreffende werken en aankopen.

Een deel daarvan vermeldt als geadresseerde(n) wijlen P.M. en/of A.D.. Het grootste deel vermeldt als geadresseerden P.R. en/of M.V.. Andere zijn dan weer geadresseerd aan één of ande-re vennootschap, of aan de rijkswachtbrigade te Dendermonde, of zijn niet geadresseerd.

Het is uit deze stukken absoluut niet controleerbaar noch achterhaalbaar door wie precies de betaling ervan is gebeurd noch waartoe precies deze leveringen/aankopen hebben gediend.

Waar A.D. niet op afdoende wijze het bewijs levert dat het door haar en haar wijlen echtgenoot gedragen kosten zouden zijn, blijkt evenmin dat het hier specifiek grove herstellingen zouden betreffen die in de zin van art. 605 B.W. lastens de (naakte) eigenaar zouden blijven.

Integendeel, in de laatste besluiten wordt door A.D. zelf omstandig uiteengezet dat deze kosten door haar en wijlen haar echtgenoot eertijds werden gedragen omdat zij tot het einde van hun dagen ‘kosteloos‘ in de woning zouden kunnen blijven wonen, doch waarop zij nu wenst terug te komen gelet op de door de echtgenoten R - V gevorderde bewoningvergoeding ("Het ene gaat niet zonder het andere") (sic).

A.D. poogt zich kennelijk louter te revancheren met dergelijke vordering, waaraan, gelet op al het voorgaande, elke grond ontbreekt.

11. Het is niet omdat de echtgenoten R - V naar recht falen dat het tergend en/of roekeloos karakter zou blijken van hun pro-ceshandelen.

Het instellen van hoger beroep is de uitoefening van een recht dat slechts een ongeoorloofde daad wordt en aldus recht geeft op schadevergoeding indien dit gebeurt met roekeloosheid, boosaardigheid of kwade trouw, die niet wordt vermoed doch bewezen moet worden.

Nergens blijkt dat de echtgenoten R - V specifiek met de onderhavige beroepsprocedure A.D. hebben willen treffen ‘tot het uiterste' (sic).

Enig bewijs in die zin ligt niet voor zodat de vordering tot schadevergoeding wegens tergend en roekeloos beroep als niet gegrond is af te wijzen.

12. M.b.t. de gedingkosten.

Waar de hoofdvordering en de tegenvordering ongegrond blijven, is de verwijzing door de eerste rechter van elke partij in de eigen gedingkosten dan ook te bevestigen.

Hetzelfde geldt thans evenzeer in hoger beroep, waar zowel het hoger beroep als het incidenteel beroep ongegrond bevonden worden.

Alle anders luidende conclusies worden verworpen als onge-grond, niet dienend en/of irrelevant.

OM DEZE REDENEN,

HET HOF,

Recht doende op tegenspraak;

in acht genomen artikel 24 van de wet van 15 juni 1935;

verklaart het hoger beroep en het incidenteel beroep ontvankelijk;

wijst het hoger beroep en het incidenteel beroep af als onge-grond;

bevestigt aldus het vonnis d.d. 29 september 2005, doch op andere gronden, zoals hiervoor overwogen;

verklaart de tussenvordering ontvankelijk;

wijst de tussenvordering af als ongegrond;

verwijst elke partij in de eigen gedingkosten, hier niet nuttig te bepalen.

Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, dertiende kamer, zetelende in burgerlijke zaken, op tweeëntwintig oktober tweeduizend en acht.

Aanwezig:

de heer Luc Thabert, raadsheer, wn. kamervoorzitter;

de heer Lodewijk Langelet, griffier

L. LANGELET L. THABERT