Hof van Beroep: Arrest van 5 Februari 2016 (Gent). RG 2014/NT/1162

Datum :
05-02-2016
Taal :
Nederlands
Grootte :
1 pagina
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20160205-6
Rolnummer :
2014/NT/1162

Samenvatting :

Artikel 16.4.34, derde lid decreet 05/04/1995 Ne bis in idem Bestuurlijke geldboete Strafvervolging vervalt na betaling bestuurlijke boete voor milieumisdrijf - geldt enkel voor de betalende rechtspersoon en werkt niet door voor de natuurlijke persoon

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

...

Wat de strafvordering tegen de derde beklaagde de NV D betreft, blijkt uit de voor de eerste rechter neergelegde stukken dat de gewestelijke entiteit op 16 november 2012 de NV D een alternatieve bestuurlijke geldboete heeft opgelegd van 1.635,- EUR, na verhoging met opdeciemen gebracht op 8.993,- EUR, en dit na een beslissing van de procureur des Konings om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen (artt. 16.4.25 tot en met 16.4.39 DABM). Op het hoger beroep van de NV D tegen de beslissing van de gewestelijke entiteit herleidde het Milieuhandhavingscollege bij arrest van 16 juli 2013 de alternatieve bestuurlijke geldboete tot een bedrag van 1.250,- EUR, na verhoging met opdeciemen gebracht op 6.875,- EUR.

Ingevolge de beslissing van de procureur des Konings om het door de NV D gepleegde milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen, is de strafvervolging tegen deze vennootschap vervallen (art. 16.4.34, derde lid, DABM) en blijven de kosten van de strafvordering tegen de derde beklaagde de NV D ten laste van de Staat. Het hof verwijst dienaangaande naar de desbetreffende pertinente motieven van de eerste rechter (randnrs. 7-8 op het 8e blad en het 9e blad van de bestreden beslissing), die bij deze worden overgenomen en alhier als herhaald worden aanzien, met dien verstande dat de aanvankelijk door de gewestelijke entiteit opgelegde alternatieve bestuurlijke geldboete 8.993,- EUR bedroeg en niet 6.993,- EUR, zoals ingevolge een materiële vergissing in het bestreden vonnis wordt vermeld (eerste alinea van randnr. 7 op het 8e blad van het bestreden vonnis).

Het hof is van oordeel dat de feiten die het voorwerp uitmaken van de thans voorliggende telastleggingen, in zoverre die betrekking hebben op de derde beklaagde NV D, reeds werden bestraft door de voormelde alternatieve bestuurlijke geldboete. Immers blijkt uit de beslissing van de gewestelijke entiteit en uit het arrest van het Milieuhandhavingscollege dat bij de bepaling van de omvang van de alternatieve bestuurlijke geldboete wel degelijk rekening werd gehouden met de houding van de NV D na 4 juni 2012, zodat feitelijk ook de in de voorliggende telastleggingen A en B bedoelde feiten werden bestraft - en dit afgezien van het antwoord op de vraag of de desbetreffende beslissing van de gewestelijke entiteit en het navolgende arrest van het Milieuhandhavingscollege in dit verband wel wettig zijn.

In tegenstelling tot wat door de eerste beklaagde wordt voorgehouden, heeft het verval van de strafvordering tegen de derde beklaagde NV D geen invloed op de tegen hem ingestelde strafvordering. Als natuurlijke persoon heeft de eerste beklaagde immers een eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid, die geenszins samenvalt met deze van de rechtspersoon waarvan hij bestuurder is. Het verweer van de eerste beklaagde als zou de bestuurlijke geldboete "doorwerken" naar hem als natuurlijke persoon, is niet pertinent.

...

(Tiende kamer, 2014/NT/1162, 05/02/2016)