Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand

Datum :
26-05-2016
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Wetgeving
Bron :
Numac 2016031409

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Hoofdstuk 1. Voorwerp
Artikel 1 Dit besluit zet Richtlijn 2014/80/EU van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand om.

Hoofdstuk 2. Wijzigingen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand
Artikel 2 In artikel 2, 8°, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand, worden de woorden "gedurende de referentiejaren 2004 tot 2008" vervangen door de woorden "gedurende de referentiejaren 2006 tot 2008".

Artikel 3 In artikel 2 van hetzelfde besluit, wordt een "9° " toegevoegd vóór de definitie van "Grondwaterlichamen".

Artikel 4 In artikel 6, § 1, c), van hetzelfde besluit, worden de woorden "de milieudoelstellingen van artikel 12 van de ordonnantie" vervangen door de woorden "de milieudoelstellingen bedoeld in artikel 11 van de ordonnantie".

Artikel 5 Bijlage II bij hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage zoals bijgevoegd bij dit besluit.

Artikel 6 In de Franstalige versie van hetzelfde besluit, bij bijlage IV, B., 1., punt a), worden de woorden " un point de départ plus précoce est nécessaire pour que les mesures d'inversion de tendance " ingevoegd voor de woorden " puissent prévenir de la façon la plus économique qui soit, ".

Hoofdstuk 3. Slotbepaling
Artikel 7 De minister die bevoegd is voor het Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

  BIJLAGE.

Artikel N Bijlage II. - BEOORDELING VAN DE KWALITEIT VAN DE GRONDWATERLICHAMEN
  Deel A : GRONDWATERKWALITEITSNORMEN
   1. Voor de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater in overeenstemming met artikel 4 van onderhavig besluit gelden de volgende grondwaterkwaliteitsnormen :
  

  
Verontreinigende stoffen Kwaliteitsnormen
Nitraten 50 mg/l
Werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan (1) 0,1 µg/l
  0,5 µg/l (totaal) (2)
(1) Onder "bestrijdingsmiddelen" worden gewasbeschermingsmiddelen en biociden verstaan, zoals omschreven in artikel 3 van de Ordonnantie van 20 juni 2013 betreffende een pesticidegebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en in artikel 2 van het Koninklijk besluit van 8 mei 2014 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden. (2) Onder " totaal " wordt verstaan, de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan.

2. Indien voor een gegeven grondwaterlichaam het vermoeden bestaat dat de toepassing van deze grondwaterkwaliteitsnormen ertoe kan leiden dat de in artikel 11 van de ordonnantie gespecificeerde milieudoelstellingen voor de bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt, of kan resulteren in een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die wateren of in significante schade aan terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn, worden er in overeenstemming met deel B van onderhavige bijlage strengere drempelwaarden vastgesteld. De in verband met een dergelijke drempelwaarde vereiste programma's en maatregelen gelden ook voor activiteiten die onder de werkingssfeer van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen vallen.
  Deel B : DREMPELWAARDEN VOOR GRONDWATERVERONTREINIGENDE STOFFEN EN INDICATOREN VAN VERONTREINIGING
  1. Richtsnoeren voor de vaststelling van drempelwaarden
  Er worden drempelwaarden bepaald voor alle verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging op grond waarvan, in overeenstemming met de analyse van de kenmerken krachtens artikel 31 van de ordonnantie, wordt vastgesteld dat grondwaterlichamen het gevaar lopen geen goede chemische toestand van het grondwater te bereiken.
  De drempelwaarden worden zodanig vastgesteld dat, mochten de monitoringresultaten in een representatief monitoringpunt de drempelwaarden overschrijden, dit op een risico wijst dat niet is voldaan aan één of meer van de voorwaarden voor een goede chemische toestand van het grondwater in overeenstemming met artikel van 6 van onderhavig besluit.
  Bij de bepaling van de drempelwaarden worden de volgende richtsnoeren in acht genomen :
  1. De vaststelling van de drempelwaarden moet gebaseerd zijn op :
  a) De mate van interacties tussen het grondwater en de bijbehorende aquatische en daarvan afhankelijke terrestrische ecosystemen;
  b) De belemmeringen voor het rechtmatige gebruik of de rechtmatige functies, feitelijk of potentieel, van het grondwater;
  c) Alle verontreinigende stoffen waardoor grondwaterlichamen als gevaarlopend worden aangemerkt, in het bijzonder de verontreinigende stoffen die bij punt B.2. van onderhavige bijlage opgenomen werden;
  d) De hydrogeologische kenmerken, met inbegrip van de informatie over achtergrondniveaus en waterbalans.
  2. Bij de bepaling van de drempelwaarden moet tevens rekening worden gehouden met de oorsprong van de verontreinigende stoffen, het mogelijk natuurlijk voorkomen ervan, hun toxicologische kenmerken, hun dispersie-eigenschappen, hun persistentie en hun vermogen tot bioaccumulatie.
  3. Daar waar hoge achtergrondniveaus van stoffen of ionen of indicatoren daarvan voorkomen ten gevolge van natuurlijke hydrogeologische oorzaken, wordt met deze achtergrondniveaus in het betrokken grondwaterlichaam rekening gehouden bij het vaststellen van de drempelwaarden. Bij het bepalen van de achtergrondniveaus moeten de volgende beginselen in acht worden genomen :
  a) de bepaling van achtergrondniveaus moet worden gebaseerd op de karakterisering van grondwaterlichamen overeenkomstig bijlage I.2 bij ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid en op de resultaten van de monitoring van het grondwater overeenkomstig bijlage III, 2.4 bij die ordonnantie. Bij de monitoringstrategie en interpretatie van de gegevens moet rekening worden gehouden met het feit dat de grondwaterstroming en -chemie zowel lateraal als verticaal variëren;
  b) wanneer slechts beperkte grondwatermonitoringsgegevens beschikbaar zijn, moeten meer gegevens worden verzameld en in de tussentijd moeten achtergrondniveaus worden bepaald op basis van die beperkte gegevens, in voorkomend geval door een vereenvoudigde benadering met een subset van monsters waarvoor de indicatoren geen invloed van menselijke activiteiten hebben ondergaan. Informatie over de geochemische overdrachten en processen moet, indien beschikbaar, ook in aanmerking worden genomen;
  c) wanneer onvoldoende grondwatermonitoringsgegevens beschikbaar zijn en de informatie over de geochemische overdrachten en processen ontoereikend is, moeten meer gegevens en informatie worden verzameld, en in de tussentijd moeten achtergrondniveaus worden ingeschat, in voorkomend geval op basis van statistische resultaten voor hetzelfde type watervoerende lagen in andere gebieden waarvoor voldoende gegevens voorhanden zijn.
  4. De bepaling van drempelwaarden moet worden ondersteund door een controlemechanisme voor de verzamelde gegevens, gebaseerd op een evaluatie van de kwaliteit van de gegevens, analytische overwegingen en achtergrondniveaus voor stoffen die zowel natuurlijk als door menselijke activiteiten kunnen voorkomen.
  2. Voor de grondwaterlichamen geldende drempelwaarden
  De volgende drempelwaarden werden op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per waterlichaam vastgelegd en hebben betrekking op het volledige waterlichaam :
  

  
Grondwater-lichaam
  Verontreini-
  gende stof

  Eenheid

  BEBR_Socle_
  Sokkel_1

  BEBR_Socle_
  Sokkel__2

  BEBR_
  Landenien
  _Landeniaan 3

  BEBR_
  Ypresien_
  ieperiaan _4

  BEBR_
  Bruxellien_
  Bruxeliaan _5
Arseen totaal µg/l 10 10 10 10 10
Cadmium µg/l 5 5 5 5 1
Lood µg/l 10 10 10 10 7.2
Kwik µg/l 1 1 1 1 0.07
Ammonium (NH4+) mg/l 0.5 0.5 0.5 0.5 0.5
Chloriden mg/l 150 150 150 150 150
Sulfaten mg/l 250 250 250 250 250
Trichloorethyleen µg/l 10 10 10 10 10
Tetrachloorethyleen µg/l 10 10 10 10 10
Nikkel totaal µg/l 20 20 20 20 20
Nitriet mg/l NO2 0.5 0.5 0.5 0.5 0.1
Fosfor (totaal) mg/l P 2.185 2.185 2.185 2.185 0.2

Opmerkingen :
  1. Voor de natuurlijk in het waterlichaam aanwezige parameters kan de drempelwaarde plaatselijk verhoogd worden om rekening te houden met de achtergrondniveaus die te wijten zijn aan de geochemische achtergrond van het betroffen grondwaterlichaam, als deze hoger is.
  2. De drempelwaarden voor de metalen hebben betrekking op de totale fractie voor cadmium, lood en kwik voor de lichamen BEBR_SocleSokkel_1, BEBR_SocleSokkel_2,BEBR_LandenienLandeniaan_3 en BEBR_YpresienIeperiaan_4 en op de opgeloste fractie voor lood, cadmium en kwik voor BEBR_BruxellienBruxeliaan_5.
  3. Te verstrekken informatie met betrekking tot de verontreinigende stoffen en hun indicatoren waarvoor drempelwaarden werden bepaald
  Het in overeenstemming met artikel 48 van de ordonnantie opgestelde stroomgebiedbeheersplan geeft een samenvatting van de wijze waarop de in Deel B.1. van onderhavige bijlage omschreven procedure is gevolgd.
  In het bijzonder bevat het beheersplan :
  a) gegevens over elk van de grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen die als gevaarlopend zijn aangemerkt, met inbegrip van :
  i. de omvang van dat lichaam;
  ii. elke verontreinigende stof of indicator van verontreiniging die typisch is voor grondwaterlichamen die als gevaarlopend worden aangemerkt;
  iii. de milieukwaliteitsdoelstellingen waarop het risico betrekking heeft, zoals het werkelijke of mogelijke rechtmatige gebruik of de rechtmatige functies van het grondwaterlichaam en de relaties tussen de grondwaterlichamen en de bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;
  iv. in het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de natuurlijke achtergrondniveaus daarvan in het grondwaterlichaam;
  v. informatie over de overschrijdingen indien de drempelwaarden worden overschreden;
  b) de drempelwaarden die hetzij op gewestelijk niveau, hetzij op het deel van het internationaal stroomgebieddistrict binnen hetwelk het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt, hetzij voor een specifiek grondwaterlichaam van toepassing zijn;
  c) het verband tussen de drempelwaarden en elk van de volgende gegevens :
  i. in het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de achtergrondniveaus;
  ii. de bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;
  iii. milieukwaliteitsdoelstellingen en andere geldende waterbeschermingsnormen op nationaal, internationaal of EU-niveau;
  iv. alle relevante informatie betreffende toxicologische en ecotoxicologische kenmerken, persistentie en het vermogen tot bioaccumulatie, en de dispersie-eigenschappen van de verontreinigende stoffen;
  d) de methodologie voor het bepalen van de achtergrondniveaus op basis van de beginselen van punt 3 van deel B.1;
  e) de redenen waarom geen drempelwaarden zijn vastgesteld voor een of meer van de in deel B.2 bedoelde verontreinigende stoffen en indicatoren;
  f) de belangrijkste onderdelen van de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater, met inbegrip van het niveau, de methode en de aggregatieperiode van de monitoringsresultaten, de omschrijving van de aanvaardbare mate van overschrijding en de methode voor de berekening ervan, zulks overeenkomstig artikel 6, lid 2, a), en punt 3 van bijlage III van dit besluit.
  Wanneer een van de in punten a) tot en met f) bedoelde gegevens niet is verwerkt in het beheersplan, moet de redenen hiervoor verstrekt worden in het plan."