Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.

Datum :
06-04-1995
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
5 pagina's
Sectie :
Wetgeving
Bron :
Numac 1995014119

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Artikel 1 Artikel 21 van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Bij ontstentenis van een beslissing van de Directeur-generaal van het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de infrastructuur binnen de zestig dagen na de ontvangst van de begroting, wordt deze ambtshalve goedgekeurd zoals zij werd ingediend. ".

Artikel 2 In artikel 25 van hetzelfde besluit worden de woorden "of zijn gemachtigde" geschrapt.

Artikel 3 Bijlage 4 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

Artikel 4 Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 30 december 1994.

Artikel 5 Onze Minister van Verkeerswezen is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 6 april 1995.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven,
  E. DI RUPO

  BIJLAGE.

Artikel N Bijlage 4. Exploitatiekosten en -uitgaven.

Artikel 1N4 I. Personeels- en directiekosten. A. Personeel.
  1. Bezoldigingen : volgens de loonschalen goedgekeurd door de Minister.
  De bezoldigingen voor rekening van elke instelling mogen de bedragen niet overschrijden die overeenstemmen met het personeelseffectief voortvloeiend uit de toepassing van de personeelscriteria vermeld in bijlage 3.
  2. Eindejaarspremies : voor een waarde van maximum 10 % van het globaal bedrag van de jaarlijkse bruto bezoldigingen van het personeel.
  De "bruto jaarbezoldiging" die in beschouwing wordt genomen mag 100 % bereiken van de theoretische bezoldigingen van een personeelslid dat tijdelijk afwezig is geweest om redenen van ziekte of invaliditeit.
  3. Bijkomende bezoldigde prestaties : overeenkomstig de sociale wetgeving.
  4. Sociale zekerheid : de door de wetgeving vereiste kosten.
  5. Extra-legale voordelen: groepsverzekering en kosten van de aanvullende ziekte- en invaliditeitsverzekering. Het maximum bedrag van de bijdrage van de werkgever bedraagt 6 % van het globaal bedrag van de jaarlijkse bruto bezoldigingen van het personeel;
  de éénmalige patronale premie groepsverzekering in geval van brugpensioen van een personeelslid.
  6. Solidariteitsfonds van het personeel : bedrag van de jaarlijkse bijdrage per personeelslid zoals zij door de Minister of zijn gemachtigde is vastgesteld.
  7. Verplaatsingskosten : de bij C.A.O. voorziene tussenkomsten in de vervoerkosten van het personeel op weg naar het werk;
  de verhuizingskosten die aan het personeel worden betaald in geval van overplaatsing;
  de terugbetaling aan het personeel van de behoorlijk gerechtvaardigde kosten voor dienstverplaatsingen die worden gedaan door middel van de openbare vervoermiddelen (trein, metro, tram en autobus);
  de kilometervergoedingen betaald voor de behoorlijk gerechtvaardigde dienstverplaatsingen die door het personeel met eigen wagen zijn gedaan.
  Het bedrag van de kilometervergoeding is gelijk aan het bedrag dat bij de Staat geldt voor het gebruik van een voertuig van 9 fiscale PK.
  8. Diverse kosten : de werkelijke kosten voor de feesten en andere sociale, culturele en sportieve manifestaties van het personeel, met een maximum bedrag van 2 500 F per lid en per jaar;
  de kosten van tussenkomst in de maaltijden van het personeel, met een maximum bedrag van 150 F per lid en per dag. Het aantal dagen mag niet meer bedragen dan het aantal werkdagen dat in beschouwing wordt genomen voor het berekenen van de bijdragen voor sociale zekerheid;
  de buitengewone uitgaven die door de instelling worden gedaan voor haar personeel ter gelegenheid van huwelijken, geboorten, jubilea, pensioneringen, overlijdens. De voor elk van deze gelegenheden maximale toegelaten bedragen worden vastgesteld door de Minister of zijn gemachtigde.
  B. Directeurs.
  1. Bezoldigingen : volgens de loonschalen goedgekeurd door de Minister.
  2. Eindejaarspremies : zelfde regels als voor het personeel.
  3. Sociale zekerheid bezoldigde directeur zelfde regels als voor het personeel.
  4. Sociale zekerheid voor de zelfstandige directeur : een forfaitair bedrag gelijkwaardig met het totaal der kosten van de wettelijke sociale lasten die voor de bezoldigde directeurs worden betaald.
  5. Extra-legale voordelen : zelfde regels als voor het personeel.
  6. Verplaatsingskosten : een jaarlijks forfaitair bedrag voor de afschrijving van de voertuigen, vastgesteld op 240 000 F per instelling.
  Indien deze door twee directeurs wordt beheerd, wordt het forfaitair bedrag opgevoerd tot 400 000 F; elk van beide directeurs beschikt over de helft van dit forfaitair bedrag;
  een kilometervergoeding toegepast op een aantal kilometers dat bepaald wordt in functie van de dienstnoodwendigheden. Dit aantal kilometers wordt vastgesteld in akkoord met de Minister of zijn gemachtigde en het bedrag van de kilometervergoeding is hetzelfde als voor het personeel.

Artikel 2N4 II. Geboekte algemene exploitatiekosten. A. Diverse algemene kosten.
  1. De verlichting, de verwarming, het waterverbruik, de schoonmaak, de leveringen en prestaties, de wettelijke publiciteit, de arbeidskledij, de belastingen en taksen andere dan op de winst, enz.
  2. De vergoeding voor terreinen : 2 % van de waarde van alle voor de uitvoering van de opdrachten aangeschafte en in dienst genomen terreinen.
  Onder "waarde" wordt verstaan :
  - voor de terreinen in gebruik genomen voor 1 januari 1977 : de op deze datum geherwaardeerde waarde;
  - voor deze in gebruik genomen vanaf 1 januari 1977 : de aankoopwaarde, alle kosten inbegrepen.
  3. De bedragen werkelijk betaald voor het huren van onroerende goederen, wanneer de huur werd toegestaan door de Minister.
  4. De vergoeding van de investeringen in gebouwen, parkings en roerende goederen.
  Op de waarde van de gebouwen, parkings en roerende goederen, vastgesteld overeenkomstig de hieronder vermelde bepalingen, maar verminderd :
  - met de geleende en nog niet terugbetaalde kapitalen, - met de afschrijvingen, wordt jaarlijks een interest in rekening gebracht, vastgesteld bij verwijzing naar de interestvoeten die door de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (N.M.K.N.) worden toegepast voor normale investeringskredieten met het oog op de verwerving van gelijkaardige goederen en gelijk aan :
  - voor de vóór 1 januari 1979 gerealiseerde investeringen : 11,15 %;
  - voor de tussen 1 januari 1979 en 31 december 1981 gerealiseerde investeringen : het gewogen gemiddelde van de tijdens de jaren 1979 tot 1981 toegepaste interestvoeten, namelijk 12,80 %;
  - voor de vanaf 1 januari 1982 gerealiseerde investeringen : het gewogen gemiddelde van de interestvoeten van toepassing gedurende het jaar waarin de investering werd gedaan.
  Voor wat de gebouwen en parkings betreft, is de investeringsvergoeding van toepassing op de installaties aangewend voor de uitvoering van de opdrachten van de instellingen en verworven met het akkoord van de Minister of zijn gemachtigde.
  Wat de roerende goederen betreft, is de vergoeding van toepassing op uitrustingen en installaties die roerend zijn gebleven, op materieel en toestellen die op een of andere manier gebruikt worden voor de technische controle en het rijbewijs, op het kantoormaterieel en in het algemeen op roerende goederen van alle aard aangewend of bestemd voor de uitvoering van de opdrachten van de instellingen.
  De investeringsvergoeding wordt op constante wijze toegekend gedurende de afschrijvingsperiode.
  Onder "waarde van gebouwen en parkings" wordt verstaan de werkelijke prijs van de aankoop of van de bouw, alle kosten, lasten en toebehoren inbegrepen.
  Onder "waarde van roerende goederen" wordt verstaan, de prijs van de aankoop of van de bouw, alle kosten en toebehoren inbegrepen.
  B. Kosten eigen aan de deconcentratie van de D.I.V.
  De kosten voortvloeiend uit de toepassing van artikel 12 van het besluit.
  Deze, onder die kosten, die een weerslag hebben op de in hoofdstuk VIII bedoelde formule tot berekening van de bezoldiging van de instellingen, moeten blijven voorkomen in de exploitatierekening, teneinde geneutraliseerd te kunnen worden : het betreft inzonderheid de kosten voor het onderhoud van de lokalen, van de vaste binneninrichting en van de nutsvoorziening die ter beschikking gesteld worden; de kosten voor het onderhoud van het beveiligingssysteem van de lokalen; de verwarmingskosten, de reinigingskosten en het water- en elektriciteitsverbruik eigen aan deze lokalen. Om die reden zullen zij gegroepeerd worden in een specifieke rubriek van de reeks 61 van het boekhoudkundig schema goedgekeurd door de Minister; deze rubriek zal als titel dragen : "KOSTEN VOOR DE D.I.V.-ANTENNE" (codes 616.).
  C. Receptie- en representatiekosten.
  1. De gewone receptie- en representatiekosten, met een maximumbedrag van 400 000 F per instelling en per jaar.
  2. De buitengewone receptie- en representatiekosten, veroorzaakt op verzoek of met instemming van de Minister of zijn gemachtigde.
  D. Kosten voor beroepsopleiding.
  1. De kosten voor beroepsopleiding verzorgd door de instellingen zelf, die voortspruiten uit de toepassing van artikel 28 van het besluit.
  2. De werkelijk geboekte kosten voor verdere beroepsopleiding, met een maximumbedrag van 1 500 F per personeelslid en per jaar.
  E. Andere kosten.
  De kosten van de oprichting of wijziging van een vennootschap, van verhoging van kapitaal, registratie van huurcelen, aankoop en inbreng van gehuurde onroerende goederen.

Artikel 3N4 III. Onderhoudskosten. A. De kosten veroorzaakt door de normale sleet met dien verstande dat het schilderwerk, behoudens in geval van overmacht, slechts mag plaats vinden ten hoogste om de drie jaar voor de examencentra en om de vijf jaar voor de kantoren en de stations.
  B. De grote herstellingswerken, met inbegrip van deze aan parkings.

Artikel 4N4 IV. Kosten voor verzekeringen en voor dekking van beroepsrisico's. Het bedrag van de premies van de verzekeringen tegen brand, ontploffingen, bliksem, enz., van deze tegen arbeidsongevallen en van deze inzake burgelijke aansprakelijkheid bedoeld in artikel 19 van het besluit.
  Uitgesloten zijn de premies tot dekking van een winstderving.
  De uitgaven die worden terugbetaald door de verzekeringsmaatschappijen worden in rekening gebracht met de "andere bedrijfsopbrengsten".

Artikel 5N4 V. De betaalde interesten. Met als maximum de interestvoet die wordt toegepast door de financiële instellingen erkend door de Bankcommissie, de betaalde interesten op de kapitalen geleend met het oog op de verwerving van terreinen, gebouwen, parkings en apparatuur, in de mate dat deze kapitalen nog niet zijn terugbetaald.

Artikel 6N4 VI. De afschrijving van gebouwen, parkings en roerende goederen.
  A. Investeringen in gebouwen en parkings.
  Wordt jaarlijks in rekening gebracht een afschrijving van de aankoopwaarde of van de bouwwaarde van de gebouwen en parkings aangewend of bestemd voor de uitvoering van een opdracht van de instellingen, voor zover zij met het akkoord van de Minister of zijn gemachtigde zijn verworven.
  De afschrijving is als volgt vastgesteld :
  - in 10 jaar voor de parkings;
  - in 20 jaar voor de industriële gebouwen (zijnde deze die voor de technische controle gebruikt worden);
  - in 33 jaar voor de andere gebouwen.
  De afgeschreven bedragen moeten blijven voorkomen in de balans van de vennootschap. Het detail van de jaarlijkse afschrijvingen wordt aan de exploitatierekening gehecht.
  Voor de berekening van de afschrijvingen stemt de waarde van de gebouwen en parkings overeen met de werkelijke prijs van de aankoop of van de bouw, alle kosten, lasten en toebehoren inbegrepen.
  B. Investeringen in roerende goederen.
  Wordt jaarlijks in rekening gebracht, een afschrijving op de aankoopwaarde van de roerende goederen (uitrustingen en installaties die roerend zijn gebleven, materieel en toestellen die op een of andere manier gebruikt worden voor de technische controle en het rijbewijs, kantoormaterieel en, in het algemeen, roerende goederen van alle aard aangewend of bestemd voor de uitvoering van de opdrachten van de instellingen).
  De afschrijving is als volgt vastgesteld :
  - in 3 jaar voor het informaticamaterieel;
  - in 5 jaar voor de controletoestellen en apparatuur voor de technische controle en het rijbewijs;
  - in 10 jaar voor het kantoormaterieel en de weegbruggen.
  De afgeschreven bedragen moeten blijven voorkomen in de balans van de vennootschap.
  Voor de berekening van de afschrijvingen stemt de waarde van de roerende goederen overeen met de prijs van de aankoop of van de bouw, alle kosten en toebehoren inbegrepen.

Artikel 7N4 VII. De bijdragen voor het B.I.V.V. en voor het F.I.A.
  De bijdragen bedoeld in de artikelen 22 en 23 van het besluit.

Artikel 8N4 VIII. De bezoldiging van de instellingen.
  A. De bezoldiging van de instellingen bedraagt een percentage van hun netto-ontvangsten, dat wil zeggen van de ontvangen vergoedingen na aftrek van de B.T.W. en van de bijdragen bedoeld in de artikelen 22 en 23 van het besluit.
  B. Het in A. bedoelde percentage wordt voor elke instelling vastgesteld na vergelijking van haar "rentabiliteitscoëfficiënt (RO)" met de "gemiddelde rentabiliteitscoëfficiënt (RM)" van het geheel van de instellingen.
  De "rentabiliteitscoëfficiënt (RO)" is gelijk aan de verhouding tussen enerzijds, het opgeteld totaal van de "diensten en diverse goederen" en van de "bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen" omschreven in D., en anderzijds, de netto-ontvangsten omschreven in A.
  De "gemiddelde rentabiliteitscoëfficiënt (RM)" is gelijk aan de som van alle "rentabiliteitscoëfficiënten (RO)" gedeeld door het aantal instellingen.
  Beide, in voorgaande leden omschreven coëfficiënten, worden berekend tot de vierde decimaal.
  C. De instellingen zien het in A. bedoelde percentage vastgesteld op 5,0 %, wanneer hun "rentabiliteitscoëfficiënt (RO)" gelijk is aan de "gemiddelde rentabiliteitscoëfficiënt (RM)" of hiervan niet meer dan 2,5 % afwijkt.
  De instellingen waarvan de "rentabiliteitscoëfficiënt (RO)" meer dan 2,5 % lager is dan de "gemiddelde rentabiliteitscoëfficiënt (RM)" zien het percentage van hun bezoldiging toenemen, in de volgende verhoudingen :
  (Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. 06-04-1995, p. 11478).
  De instellingen waarvan de "rentabiliteitscoëfficiënt (RO)" meer dan 2,5 % hoger is dan de "gemiddelde rentabiliteitscoëfficiënt (RM)" zien het percentage van hun bezoldiging afnemen, in de volgende verhoudingen :
  (Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. 06-04-1995, p. 11479).
  D. De "diensten en diverse goederen" bedoeld in B., omvatten alle rubrieken van de reeks 61 van het boekhoudkundig schema goedgekeurd door de Minister, behalve de rubriek met als titel "kosten voor de D.I.V.
  antenne" (codes 616.).
  De "bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen" bedoeld in B., omvatten alle rubrieken van de reeks 62 van het boekhoudkundig schema goedgekeurd door de Minister.

Artikel 9N4 IX. Exploitatierekeningen.
  Het geheel van de in deze bijlage opgesomde exploitatiekosten en -uitgaven worden jaarlijks in rekening gebracht in overeenstemming met het boekhoudkundig schema goedgekeurd door de Minister en bedoeld in artikel 25, derde lid, van het besluit.
  De exploitatiekosten omvatten alle lasten die betrekking hebben op het beschouwde boekjaar. De instellingen houden rekening met de verschuldigde maar nog niet vereffende bedragen op 31 december van elk boekjaar, met inbegrip van de quotums van de verschuldigde interesten; de quotums en de eventuele provisies moeten duidelijk en afzonderlijk voorkomen in de exploitatierekening en moeten eveneens duidelijk en afzonderlijk afgetrokken worden van de werkelijk betaalde bedragen in de loop van het volgende boekjaar.
  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 april 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.