Ministerieel besluit houdende de organisatie van een call voor het indienen van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmteinstallaties met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW, installaties voor de benutting van restwarmte en installaties voor de productie en injectie van biomethaan

Datum :
21-05-2014
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
2 pagina's
Sectie :
Wetgeving
Bron :
Numac 2014035552

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Artikel 1 De eerste calls voor 2014 voor nuttige-groenewarmteinstallaties met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW, voor installaties voor de benutting van restwarmte en voor installaties voor de productie en injectie van biomethaan worden opengesteld voor het indienen van steunaanvragen van 5 juni 2014 tot en met 4 september 2014.

Artikel 2 Het totale bedrag voor 2014 voor de calls tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmteinstallaties met een bruto thermische vermogen van meer dan 1 MW, voor de benutting van restwarmte en voor de productie en injectie van biomethaan bedraagt 4.206.000 euro vermeerderd met het niet-toegekende deel van het bedrag van de calls in 2013.

Artikel 3 Het maximale steunbedrag voor deze call tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmteinstallaties met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW is 3.449.720 euro.

Artikel 4 Het maximale steunbedrag voor deze call tot indiening van steunaanvragen voor de benutting van restwarmte is 2.056.159 euro.

Artikel 5 Het maximale steunbedrag voor deze call tot indiening van steunaanvragen voor de productie en injectie van biomethaan is 1.302.100 euro.

Artikel 6 Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en hiervoor groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid en artikel 7.6.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig elektriciteit op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmteinstallaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie en injectie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid en artikel 7.6.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt bij elke ingediende steunaanvraag welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken :
  1° voor biomassa als hernieuwbare energiebron, betreft dit :
  a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  d) de motor of verbrandingsinstallatie met turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  e) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  f) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
  2° voor biogas uit rioolwaterzuiveringsslib of voor stortgas als hernieuwbare energiebron, betreft dit :
  a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  d) de installaties nodig voor de productie van het biogas of voor de recuperatie van het stortgas voor elektriciteitsopwekking;
  e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
  3° voor andere biogasstromen als hernieuwbare energiebron dan 2°, betreft dit :
  a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  c) de vergistingsinstallatie van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  d) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
  g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.

Artikel 7 Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en hiervoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid en artikel 7.6.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmteinstallaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie en injectie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid en artikel 7.6.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken :
  1° de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de warmte-krachtinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
  2° de utiliteitsvoorzieningen van de warmte-krachtinstallatie;
  3° de motor van de warmte-krachtinstallatie;
  4° de turbine van de warmte-krachtinstallatie;
  5° de warmtewisselaars van de warmte-krachtinstallatie voor zover zij geen deel uitmaken van de warmtetoepassing;
  6° HRSG-ketel (Heat Recovery Steam Generator) van de warmte-krachtinstallatie;
  7° de generator van de warmte-krachtinstallatie;
  8° de sturing van de warmte-krachtinstallatie.

Artikel 8 Voor de berekening van de in aanmerking komende kosten voor nuttige-groenewarmteinstallaties met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW en installaties voor de benutting van restwarmte wordt als referentie-installatie een hoogrendementsketel op aardgas gebruikt voor de productie van warmte, een stoomketel op aardgas voor de productie van stoom, en een elektrisch aangedreven compressiekoelmachine voor de productie van koude.
  Voor de berekening van de in aanmerking komende kosten voor een installatie voor de productie en injectie van biomethaan, wordt als referentie-installatie een hoogrendementsketel op aardgas gebruikt met oog op de benutting van het biomethaan voor de productie van warmte of een warmte-krachttoepassing.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van de referentie-installatie, hoe de referentie-installatie gedimensioneerd wordt en welke investeringskosten gehanteerd worden.

Artikel 9 Voor de berekening van de extra investeringskosten van een installatie voor de productie en injectie van biomethaan worden de kosten van een vergistingsinstallatie uitgesloten.

Artikel 10 De steun voor de benutting van restwarmte wordt berekend op basis van de bijkomende benutting van de restwarmte ten opzichte van het huidige gebruik van de restwarmte.
  De in aanmerking komende kosten worden gecorrigeerd met volgende correctiefactor :
  Correctiefactor = 1 - (η huidig valorisatieproces/η nieuw valorisatieproces)
  waarbij :
  η huidig valorisatieproces : het rendement van het huidig valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie;
  η nieuw valorisatieproces : het rendement van het nieuwe valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie.
  Indien de restwarmte in de huidige toestand onbenut is, dan is de correctiefactor 1.
  Het Vlaams Energieagentschap bepaalt hoe het rendement rekening houdt met de omrekeningsfactor naar primaire energie.

Artikel 11 Wat de toepassing van de restwarmte betreft, mag het niet gaan om een benutting voor de productie van elektriciteit.

Artikel 12 Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.