Wet tot wijziging van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Datum :
14-07-2022
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
12 pagina's
Sectie :
Wetgeving
Bron :
Numac 2022015455

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Artikel 2 In artikel 3 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de Franse tekst van de bepaling onder 4° wordt aangevuld met de woorden "des Forces Armées";
  2° in de bepaling onder 6° worden de woorden "de commissie" vervangen door de woorden "de Commissie";
  3° er wordt een bepaling onder 8° /1 ingevoegd, luidende:
  "8° /1 "zijn gedelegeerde": de agent, andere dan de dossierbeheerder, aangesteld door middel van een schriftelijke beslissing van het diensthoofd die overgemaakt werd aan het Vast Comité I, om gewoonlijk bepaalde beslissingen in de plaats van het diensthoofd te nemen;";
  4° in de bepaling onder 9° worden de woorden "de inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "de methodenofficier".
  5° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 22° tot 28°, luidende:
  22° "valse naam": een naam die niet toebehoort aan de agent en die niet wordt aangetoond door middel van een identiteitskaart, een paspoort, een vreemdelingenkaart of een verblijfsdocument of door officiële documenten die hieruit voortvloeien;
  23° "valse hoedanigheid": een hoedanigheid die niet toekomt aan de agent en waaruit geen rechtsgevolg voortvloeit;
  24° "fictieve identiteit": een valse identiteit, die wordt aangetoond door middel van een identiteitskaart, een paspoort, een vreemdelingenkaart of een verblijfsdocument;
  25° "fictieve hoedanigheid": een statuut, een titel of een functie die niet toebehoort aan de agent en waaruit rechtsgevolgen voortvloeien;
  26° "menselijke bron": een persoon die een inlichting meedeelt aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en die geregistreerd is overeenkomstig de procedure bedoeld in de door de Nationale Veiligheidsraad goedgekeurde richtlijn betreffende het beroep op menselijke bronnen;
  27° "infiltreren": de handeling waarbij een agent, buiten de gevallen bedoeld in artikel 18, zich doelbewust in een groep of in het leven van een persoon integreert om informatie of gegevens te verzamelen in het kader van een onderzoek van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en in het belang van de uitoefening van zijn opdrachten, hetzij in de virtuele wereld, hetzij in de reële wereld. Deze agent verbergt zijn hoedanigheid van agent van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en, voor de agenten van de Algemene Dienst Inlichting- en Veiligheid, van lid van het ministerie van Defensie, en:
  a) neemt deel aan de activiteiten of faciliteert deze of ondersteunt actief de overtuigingen of de activiteiten van de persoon of de groep die het voorwerp uitmaakt van het onderzoek, of
  b) onderhoudt duurzame contacten met hen.".

Artikel 3 In artikel 11 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) in paragraaf 1, 1°, f) worden de woorden "bedreigt of zou kunnen bedreigen;" verplaatst naar het begin van de volgende regel;
  b) in paragraaf 1, 2°, wordt het woord "beheerst" vervangen door het woord "beheert" en worden de woorden "recht van de gewapende conflicten" vervangen door de woorden "internationaal recht";
  c) in paragraaf 1 wordt een bepaling onder 2° /1 ingevoegd, luidende:
  "2° /1 het neutraliseren, in het kader van een nationale cybersecurity crisis, van een cyberaanval op informatica- en verbindingssystemen niet beheerd door de minister van Landsverdediging en er de daders van identificeren, onverminderd het recht onmiddellijk met een eigen cyberaanval te reageren overeenkomstig de bepalingen van het internationaal recht;";
  d) in paragraaf 1, 4° en 5°, wordt het leesteken "." vervangen door het leesteken ";";
  e) paragraaf 1 wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende:
  "6° het uitvoeren van alle andere opdrachten die hem door of krachtens de wet worden toevertrouwd.";
  f) paragraaf 2 wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende:
  "5° "nationale cybersecurity crisis": elke cybersecurity gebeurtenis die wegens haar aard of gevolgen:
  - de vitale belangen van het land of de essentiële behoeften van de bevolking bedreigt;
  - een dringende besluitvorming vereist; en
  - de gecoördineerde inzet van verscheidene departementen en organismen vergt.";
  g) in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "paragraaf 1, 1°, 2°, 3° en 5° " vervangen door de woorden "paragraaf 1, 1° tot 3°, 5° en 6° ".

Artikel 4 In artikel 13 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het eerste lid wordt paragraaf 1;
  2° het tweede lid wordt paragraaf 2;
  3° het derde lid wordt paragraaf 3;
  4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:
  " § 4. Indien een agent, tijdens een veiligheidsonderzoek of een veiligheidsverificatie in de zin van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, kennis neemt van informatie die wijst op het bestaan van een potentiële dreiging als bedoeld in de artikelen 7 en 8 of tegen een belang als bedoeld in artikel 11, maakt hij deze onmiddellijk schriftelijk over aan zijn diensthoofd of aan diens gedelegeerde, met het oog op de verwerking ervan ter bestrijding van de voormelde dreiging.".

Artikel 5 In hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde wet, wordt een onderafdeling 1 ingevoegd die de artikelen 13/1, 13/1/1 en 13/1/2 bevat, luidende "Het plegen van strafbare feiten".

Artikel 6 In onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 5, worden in artikel 13/1, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) het eerste lid wordt paragraaf 1;
  b) het tweede lid, dat paragraaf 2 is geworden, wordt vervangen als volgt:
  " § 2. In afwijking van paragraaf 1, blijven vrij van straf de agenten die overtredingen, inbreuken op de wegcode of een gebruiksdiefstal begaan die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de optimale uitvoering van de opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden, wanneer deze agenten:
  1° belast zijn met de uitvoering van de methoden voor het verzamelen van gegevens; of
  2° leden zijn van het interventieteam.";
  c) de leden 3, 4, 5 en 6 worden opgeheven en vervangen door de paragrafen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11, luidende:
  " § 3. Onverminderd paragraaf 2, blijven vrij van straf, de agenten die in de uitvoering van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1 en 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, strafbare feiten plegen die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de optimale uitvoering van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden.
  De strafbare feiten, bedoeld in het eerste lid, kunnen slechts worden gepleegd na voorafgaand schriftelijk akkoord van de Commissie. De Commissie geeft haar schriftelijk akkoord binnen vier dagen na ontvangst van de schriftelijke en met redenen omklede vraag van het diensthoofd.
  Het akkoord geldt voor een maximumtermijn van zes maanden, onverminderd de mogelijkheid om de maatregel te verlengen volgens de procedure bedoeld in het tweede lid.
  De vraag van het diensthoofd vermeldt, op straffe van onwettigheid:
  1° de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd;
  2° de context van de vraag en de finaliteit;
  3° de lijst met agenten die beantwoorden aan het vereiste profiel om de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd bedoeld in de bepaling onder 1° te plegen;
  4° de strikte noodzakelijkheid;
  5° de proportionaliteit bedoeld in paragraaf 4;
  6° de periode waarbinnen het strafbaar feit of de strafbare feiten kunnen worden gepleegd, te rekenen vanaf het akkoord van de Commissie en de motivering van de duur van deze periode;
  7° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid bedoeld in paragraaf 6 rechtvaardigen;
  8° de naam van de agent(en) belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit;
  9° de datum van de vraag;
  10° de handtekening van het diensthoofd.
  § 4. De strafbare feiten moeten in gelijke verhouding staan tot het door de opdracht nagestreefde doel en mogen in geen geval afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.
  § 5. De agent belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit brengt zo spoedig mogelijk na het plegen van het strafbaar feit schriftelijk verslag uit aan het diensthoofd.
  De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst informeert zo spoedig mogelijk schriftelijk de Commissie.
  In afwijking van het tweede lid, indien de maatregel is toegestaan voor een periode langer dan twee maanden, brengt de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst om de twee weken schriftelijk verslag uit aan de Commissie over het verloop van de maatregel.
  Op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt het verslag op een kortere termijn overgezonden, voor zover de agent die het strafbaar feit pleegde in veiligheid is.
  § 6. In geval van hoogdringendheid vraagt het diensthoofd vooraf het mondeling akkoord van de voorzitter van de Commissie of, indien hij niet bereikbaar is, van een ander lid. Diegene die het akkoord gegeven heeft, brengt de andere leden hiervan onmiddellijk op de hoogte. Het diensthoofd bevestigt zijn vraag schriftelijk binnen vierentwintig uur na de mededeling van het akkoord. Deze schriftelijke bevestiging bevat de vermeldingen bedoeld in paragraaf 3, vierde lid. De voorzitter of het gecontacteerde lid bevestigt eveneens zo spoedig mogelijk schriftelijk zijn akkoord. Dit akkoord geldt voor vijf dagen.
  § 7. Indien door onvoorziene omstandigheden feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd gepleegd werden en waarvoor de procedure bedoeld in de paragrafen 3 of 6 niet gevolgd kon worden, brengt het diensthoofd dit zo spoedig mogelijk en ten laatste binnen vierentwintig uur vanaf zijn kennisname van het plegen van de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd schriftelijk ter kennis van de Commissie. De agent die deze feiten heeft gepleegd blijft vrij van straf indien de Commissie oordeelt dat zij niet voorzienbaar en strikt noodzakelijk waren ter verzekering van de eigen veiligheid of die van derden.
  § 8. Indien de Commissie nalaat haar beslissing te nemen overeenkomstig de paragrafen 3, 6 of 7, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten, dat zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming zal geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen.
  In geval van een negatieve beslissing van de Commissie overeenkomstig de paragrafen 3, 6 of 7, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten. Het Vast Comité I zal zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen. Het Vast Comité I deelt zijn beslissing mee aan het diensthoofd en aan de Commissie.
  § 9. De Commissie zendt alle documenten bedoeld in de paragrafen 3 tot 7 onverwijld over aan het Vast Comité I.
  § 10. Het diensthoofd beëindigt de maatregel zo snel mogelijk, wanneer de absolute noodzaak om een strafbaar feit te plegen is weggevallen, wanneer de maatregel niet langer nuttig is voor het doel waarvoor hij werd aangevraagd of wanneer een onwettigheid is vastgesteld. Hij brengt zijn beslissing zo snel mogelijk ter kennis van de Commissie en het Vast Comité I.
  Indien de Commissie of het Vast Comité I een onwettigheid vaststelt, brengt zij of hij het betrokken diensthoofd hiervan schriftelijk op de hoogte. Deze laatste beëindigt zo snel mogelijk de geplande of lopende maatregel en bevestigt vervolgens schriftelijk aan de Commissie en aan het Vast Comité I dat de maatregel is beëindigd.
  § 11. De leden van de Commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettigheid van de maatregelen.
  Zij kunnen daartoe toegang hebben tot de gegevens met betrekking tot de maatregel, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.".

Artikel 7 In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 13/1/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 13/1/1. § 1. Het is de menselijke bronnen verboden strafbare feiten te plegen.
  § 2. In afwijking van paragraaf 1, blijven vrij van straf, de meerderjarige menselijke bronnen die, in het belang van de uitoefening van de opdrachten van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1 en 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, strafbare feiten plegen die strikt noodzakelijk zijn ter verzekering van hun informatiepositie of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden.
  De strafbare feiten kunnen slechts worden gepleegd na voorafgaand schriftelijk akkoord van de Commissie. De Commissie geeft haar schriftelijk akkoord binnen vier dagen na ontvangst van de schriftelijke en met redenen omklede vraag van het diensthoofd.
  Het akkoord geldt voor een maximumtermijn van twee maanden, onverminderd de mogelijkheid om de maatregel te verlengen volgens de procedure bedoeld in het tweede lid.
  Een risicoanalyse betreffende de betrouwbaarheid van de bron en de risico's waar zij zich aan blootstelt in het kader van het plegen van het strafbaar feit of de strafbare feiten moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de vraag van het diensthoofd.
  De vraag van het diensthoofd vermeldt, op straffe van onwettigheid:
  1° de identificatiecode van de menselijke bron;
  2° de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd;
  3° de context van de vraag en de finaliteit;
  4° de synthese van de risicoanalyse bedoeld in het vierde lid;
  5° de strikte noodzakelijkheid;
  6° de proportionaliteit bedoeld in paragraaf 3;
  7° de strikte voorwaarden opgelegd aan de menselijke bron;
  8° de periode tijdens dewelke strafbare feiten begaan kunnen worden en de motivering van de duur van deze periode;
  9° in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid bedoeld in paragraaf 6 rechtvaardigen;
  10° de naam van de agent(en) belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit;
  11° de datum van de vraag;
  12° de handtekening van het diensthoofd.
  § 3. De strafbare feiten moeten in gelijke verhouding staan tot het door de opdracht nagestreefde doel en mogen in geen geval afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.
  § 4. Vooraleer het toegelaten strafbaar feit kan worden gepleegd, ondertekent de menselijke bron een memorandum dat onder meer de nadere regels voor de tenuitvoerlegging en de verslaggeving bevat. Dit memorandum wordt bewaard in het individueel dossier van de menselijke bron.
  Het memorandum wordt gedateerd en omvat onder meer de volgende vermeldingen:
  1° de identificatiecode van de menselijke bron;
  2° de wijze waarop het strafbaar feit ten uitvoer zal worden gelegd;
  3° de instructies en de strikte voorwaarden in het kader waarvan het strafbaar feit mag worden gepleegd;
  4° de rechten en plichten van de bron in het kader van het plegen van het toegelaten strafbaar feit;
  Een afschrift van het memorandum wordt overgezonden aan de Commissie.
  § 5. Zodra het strafbaar feit gepleegd is en de menselijke bron in veiligheid is, brengt deze verslag uit aan de agent belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit. Deze laatste informeert schriftelijk het diensthoofd dat, op zijn beurt, zo spoedig mogelijk de Commissie schriftelijk informeert.
  Indien de maatregel werd toegestaan voor een periode langer dan twee weken, brengt de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst om de twee weken schriftelijk verslag uit aan de Commissie over het verloop van de maatregel.
  Op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt het verslag op een kortere termijn overgezonden, voor zover de agent en de bron in veiligheid zijn.
  § 6. In geval van hoogdringendheid, wanneer uitzonderlijke omstandigheden en een ernstige potentiële dreiging dit rechtvaardigen, vraagt het diensthoofd het voorafgaand mondeling akkoord van de voorzitter van de Commissie of, indien hij niet bereikbaar is, van een ander lid. Diegene die het akkoord gegeven heeft, brengt de andere leden hiervan onmiddellijk op de hoogte. Het diensthoofd bevestigt zijn vraag schriftelijk binnen vierentwintig uur na mededeling van het akkoord. Deze schriftelijke bevestiging bevat de vermeldingen bedoeld in paragraaf 2, vijfde lid. De voorzitter of het gecontacteerde lid bevestigt eveneens zo spoedig mogelijk schriftelijk zijn akkoord. Dit akkoord geldt voor vijf dagen. De voorafgaandelijke voorwaarden bedoeld in de paragrafen 2 tot 4 zijn van toepassing op deze paragraaf.
  § 7. Indien de Commissie nalaat haar beslissing uit te brengen overeenkomstig de paragrafen 2 of 6, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten, dat zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming zal geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen.
  In geval van een negatieve beslissing van de Commissie overeenkomstig de paragrafen 2 of 6, kan het betrokken diensthoofd het Vast Comité I vatten. Het Vast Comité I zal zo spoedig mogelijk al dan niet de toestemming geven om het strafbaar feit of de strafbare feiten te plegen. Het Vast Comité I deelt zijn beslissing mee aan het diensthoofd en aan de Commissie.
  § 8. De Commissie zendt alle documenten bedoeld in de paragrafen 2 tot 6 onverwijld over aan het Vast Comité I.
  § 9. Het diensthoofd beëindigt de maatregel zo snel mogelijk, wanneer de absolute noodzaak om een strafbaar feit te plegen is weggevallen, wanneer de maatregel niet langer nuttig is voor het doel waarvoor hij werd aangevraagd of wanneer een onwettigheid is vastgesteld. Hij brengt zijn beslissing zo snel mogelijk ter kennis van de Commissie.
  Indien de Commissie of het Vast Comité I een onwettigheid vaststelt, brengt zij of hij het betrokken diensthoofd hiervan schriftelijk op de hoogte. Deze laatste beëindigt zo snel mogelijk de geplande of lopende maatregel en bevestigt vervolgens schriftelijk aan de Commissie en aan het Vast Comité I dat de maatregel is beëindigd.
  § 10. De leden van de Commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettigheid van de maatregelen.
  Zij kunnen daartoe toegang hebben tot de papieren versie van de documenten met betrekking tot het plegen van een strafbaar feit of strafbare feiten door de bron en de agent horen die belast is met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit, in het bijzijn van zijn hiërarchische meerdere, en ieder ander die verantwoordelijk is voor de behandeling van voornoemde bron.".

Artikel 8 In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 13/1/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 13/1/2. § 1. In de toepassing van de artikelen 13/1 en 13/1/1, treedt de Commissie op volgens de nadere regels bedoeld in artikel 43/1.
  § 2. Blijven vrij van straf, de leden van de Commissie die een akkoord verlenen tot het plegen van strafbare feiten bedoeld in de artikelen 13/1 en 13/1/1.
  § 3. Blijven vrij van straf, de raadsleden en de medewerkers van het Vast Comité I wanneer zij hun toezicht uitoefenen binnen de toepassing van deze onderafdeling.
  § .4. Blijven vrij van straf, de agenten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die de agenten bedoeld in artikel 13/1 en de menselijke bronnen bedoeld in artikel 13/1/1, begeleiden of controleren.".

Artikel 9 In hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde wet, wordt een onderafdeling 2 ingevoegd die artikel 13/2 bevat, luidende "Valse naam, valse hoedanigheid, fictieve identiteit en fictieve hoedanigheid".

Artikel 10 In onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 9, worden in artikel 13/2, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en hernummerd bij de wet van 30 maart 2017, de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "een naam die hem niet toebehoort alsook van een fictieve identiteit en hoedanigheid" vervangen door de woorden "een valse naam, een valse hoedanigheid, een fictieve identiteit of een fictieve hoedanigheid";
  2° in het eerste lid worden de woorden "te bepalen" vervangen door het woord "bepaalde";
  3° in het derde lid worden de woorden "tijdelijk en" opgeheven;
  4° in het vierde lid worden de woorden ", van een valse hoedanigheid," ingevoegd tussen de woorden "van een valse naam" en de woorden "of van een fictieve identiteit en hoedanigheid" en wordt het woord "en" tussen de woorden "fictieve identiteit" en het woord "hoedanigheid" vervangen door het woord "of";
  5° in het vierde lid wordt het woord "of" tussen de woorden "van een valse naam" en de woorden "van een fictieve identiteit" opgeheven.

Artikel 11 In hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde wet, wordt een onderafdeling 3 ingevoegd die artikel 13/3 bevat, luidende "De oprichting en inzet van rechtspersonen".

Artikel 12 In hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde wet, wordt een onderafdeling 4 ingevoegd die artikel 13/4 bevat, luidende "De medewerking van derden".

Artikel 13 In onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 12, worden in artikel 13/4, ingevoegd bij de wet van 30 maart 2017, de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het derde lid wordt vervangen als volgt:
  "De paragrafen 2 tot 6 en 8 tot 9 van artikel 13/1 zijn van toepassing op de derden die noodzakelijke en rechtstreekse hulp en bijstand verlenen voor de toepassing van deze wet.";
  2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De verleende hulp en bijstand geschiedt te allen tijde onder het toezicht van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, die de leiding behoudt over de operatie.".

Artikel 14 In artikel 16/3 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "een diensthoofd" vervangen door de woorden "het diensthoofd of zijn gedelegeerde";
  2° in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
  "In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde mondeling beslissen om toegang te hebben tot deze gegevens. Deze mondelinge beslissing wordt de eerste werkdag volgend op de datum van de beslissing bevestigd door een schriftelijke beslissing, volgens de nadere regels bedoeld in het eerste lid.";
  3° in paragraaf 2, tweede lid, dat het derde lid is geworden, wordt het woord "voorwaarden" vervangen door het woord "bepalingen".

Artikel 15 In artikel 16/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 21 maart 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord "artikels" vervangen door de woorden "de artikelen" en worden de woorden "een inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "een methodenofficier";
  2° in paragraaf 2 wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
  "In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde mondeling beslissen om toegang te hebben tot deze gegevens. Deze mondelinge beslissing wordt de eerste werkdag volgend op de datum van de beslissing bevestigd door een schriftelijke beslissing volgens de nadere regels bepaald in het vierde lid.";
  3° in paragraaf 2, derde lid, dat het vierde lid is geworden, wordt het woord "voorwaarden" vervangen door het woord "bepalingen";
  4° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "een inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "een methodenofficier";
  5° in paragraaf 3, derde lid, wordt het woord "voorwaarden" vervangen door het woord "bepalingen";
  6° in paragraaf 5, tweede lid, worden de woorden "opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek" vervangen door de woorden "opsporings- of gerechtelijk onderzoek";
  7° in paragraaf 6 worden de woorden "De inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "De methodenofficier".

Artikel 16 In dezelfde wet wordt een artikel 16/5 ingevoegd, luidende:
  "Art. 16/5. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, in de virtuele wereld infiltreren, al dan niet onder dekmantel van een valse naam of valse hoedanigheid.".

Artikel 17 In dezelfde wet wordt een artikel 16/6 ingevoegd, luidende:
  "Art. 16/6. § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, de medewerking vorderen van:
  1° de personen en instellingen bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, 3° tot 22°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
  2° de personen en instellingen die, binnen het Belgisch grondgebied, diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden uitgewisseld;
  3° het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest;
  om over te gaan tot:
  a) het identificeren van de producten en diensten, waarvan de geviseerde persoon titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde is;
  b) het identificeren van de titularissen, de gevolmachtigden, of de uiteindelijke gerechtigden van de producten en diensten.
  De vordering bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, gebeurt schriftelijk door het diensthoofd of zijn gedelegeerde. In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde deze gegevens mondeling vorderen. Deze mondelinge vordering wordt binnen vierentwintig uur bevestigd door een schriftelijke vordering.
  De gevorderde medewerking bedoeld in het eerste lid, 3°, gebeurt na schriftelijke beslissing van het diensthoofd of zijn gedelegeerde, en overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest. In geval van hoogdringendheid kan het diensthoofd of zijn gedelegeerde de methode mondeling toestaan. Deze mondelinge beslissing wordt binnen vierentwintig uur bevestigd door een schriftelijke beslissing.
  § 2. De gevorderde persoon of instelling is ertoe gehouden de gevraagde informatie onverwijld te verstrekken na ontvangst van de schriftelijke vordering van het diensthoofd of zijn gedelegeerde.
  De gevorderde persoon of instelling die de in dit artikel bedoelde medewerking weigert te verlenen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro.
  § 3. Beide inlichtingen- en veiligheidsdiensten houden een register bij van alle gevorderde identificaties. De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst maakt maandelijks een lijst van de gevorderde identificaties over aan het Vast Comité I.
  Het Vast Comité I verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om gebruik te maken van de gegevens die verzameld werden in omstandigheden die niet aan de wettelijke bepalingen voldoen.".

Artikel 18 In artikel 18 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het eerste lid wordt paragraaf 1;
  2° in het eerste lid, dat paragraaf 1 is geworden, worden de woorden "op personen waaronder" ingevoegd tussen de woorden "een beroep doen" en de woorden "menselijke bronnen";
  3° er wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidende:
  " § 2. In het belang van de uitvoering van hun opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1 en 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de methoden voor het verzamelen van gegevens aanwenden ten opzichte van een menselijke bron:
  1° indien er twijfel bestaat over zijn betrouwbaarheid, discretie of loyauteit tegenover de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst waardoor een nadeel ontstaat voor de uitoefening van de opdrachten van die dienst, of
  2° ter verzekering van zijn bescherming.".

Artikel 19 Artikel 18/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende:
  "3° onverminderd de bepalingen onder 1° en 2°, op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in het kader van artikel 18, paragraaf 2.".

Artikel 20 In artikel 18/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 3, eerste lid, eerste zin, worden de paragraaftekens " §§ " vervangen door het woord "paragrafen".
  2° in paragraaf 3, eerste lid, eerste zin, worden de woorden "bedoeld in artikel 3, 6° " vervangen door de woorden "of, bij verhindering, door een ander Commissielid";
  3° in paragraaf 3, eerste lid, tweede zin, worden de woorden "of het Commissielid dat de voorzitter vervangt," ingevoegd tussen de woorden "De voorzitter van de commissie" en de woorden "is verplicht om";
  4° in paragraaf 3, tweede lid, worden de paragraaftekens " §§ " vervangen door het woord "paragrafen".
  5° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "of, bij verhindering, een ander Commissielid," ingevoegd tussen de woorden "de voorzitter van de commissie" en de woorden "na of de via deze methode";
  6° in paragraaf 3, derde lid, wordt het paragraafteken " § " vervangen door het woord "paragraaf".
  7° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:
  " § 4. Indien een in de paragrafen 1 en 2 bedoelde methode wordt aangewend ten opzichte van een menselijke bron in toepassing van artikel 18, § 2, wordt van de op straffe van nietigheid voorgeschreven vermeldingen bedoeld in de artikelen 18/3, § 2, 2° en 3° en 18/10, § 2, 2° en 3° afgeweken.".

Artikel 21 In artikel 18/3 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, eerste zin, worden de woorden "of in het kader van artikel 18, § 2," ingevoegd tussen de woorden "een potentiële dreiging zoals bedoeld in artikel 18/1" en de woorden "kunnen de in artikel";
  2° paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de woorden "of in functie van de graad van ernst van het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron in het kader van artikel 18, § 2.";
  3° in paragraaf 2, 6°, worden de woorden "van de inlichtingenofficier(en)" vervangen door de woorden "van de methodenofficier(en)";
  4° in paragraaf 2, 9°, worden de woorden "de strafbare feiten" vervangen door de woorden "de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd";
  5° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "In het kader van artikel 18, § 2, en in afwijking van paragraaf 2, 2° en 3°, vermeldt de beslissing van het diensthoofd respectievelijk de identificatiecode van de menselijke bron en het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron.";
  6° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "De inlichtingenofficier" telkens vervangen door de woorden "De methodenofficier" en wordt het cijfer "18/6/1," ingevoegd tussen de cijfers "18/6," en "18/7";
  7° in paragraaf 6, eerste lid, worden de woorden "maatregelen, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit" vervangen door de woorden "specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit bedoeld in artikel 18/3, § 1";
  8° in paragraaf 6, derde lid, worden de woorden "de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" vervangen door de woorden "het Vast Comité I";
  9° in paragraaf 7 worden de woorden "De inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "De methodenofficier".

Artikel 22 In dezelfde wet wordt een artikel 18/5/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 18/5/1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, in de virtuele wereld infiltreren onder dekmantel van een fictieve identiteit of fictieve hoedanigheid.".

Artikel 23 In artikel 18/9 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden "of in het kader van artikel 18, § 2, indien er ernstig potentieel nadeel bestaat voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of een ernstig potentieel gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron";
  2° in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 2° aangevuld met de woorden "of in het kader van artikel 18, § 2, indien er een ernstig potentieel nadeel bestaat voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of een ernstig potentieel gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron";
  3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "rekening houdend met een potentiële dreiging zoals bedoeld in artikel 18/1" vervangen door de woorden "rekening houdend met een potentiële dreiging, nadeel of gevaar als bedoeld in paragraaf 1";
  4° paragraaf 3 wordt aangevuld met de woorden "of in functie van de graad van de ernst van het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron in het kader van artikel 18, § 2.".

Artikel 24 In artikel 18/10 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "De inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "De methodenofficier";
  2° in paragraaf 2, 6°, worden de woorden "van de inlichtingenofficier(en)" vervangen door de woorden "van de methodenofficier(en)";
  3° in paragraaf 2, 9°, worden de woorden "de strafbare feiten" vervangen door de woorden "de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd";
  4° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "In het kader van artikel 18, § 2, en in afwijking van paragraaf 2, 2° en 3°, vermeldt de beslissing van het diensthoofd respectievelijk de identificatiecode van de menselijke bron en het potentieel nadeel voor de uitoefening van de opdrachten van de diensten of het potentiële gevaar voor de veiligheid van de menselijke bron.";
  5° in paragraaf 4, vierde lid, worden de woorden "De inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "De methodenofficier";
  6° in paragraaf 4, achtste en negende lid, worden de woorden "Indien de voorzitter" vervangen door de woorden "Indien de voorzitter of het gecontacteerde Commissielid";
  7° in paragraaf 6, vierde lid, worden de woorden "de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" vervangen door de woorden "het Vast Comité I".

Artikel 25 In dezelfde wet wordt een artikel 18/12/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 18/12/1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, in de reële wereld infiltreren, conform de richtlijnen van de Nationale Veiligheidsraad.
  Met reële wereld wordt bedoeld de relaties die hoofdzakelijk plaatsvinden via rechtstreekse fysieke contacten zonder dat daarbij zijn fysieke uiterlijk verborgen wordt.
  De methode is toegelaten zolang als nodig is voor het doel waarvoor ze wordt aangewend.
  De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt om de twee maanden verslag uit aan de Commissie over de evolutie van de dreiging die het beroep op een infiltratie in de reële wereld noodzakelijk maakte. Dit verslag benadrukt de elementen die hetzij het behoud, hetzij de stopzetting van de uitzonderlijke methode rechtvaardigen.".

Artikel 26 Artikel 18/15 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 18/15. § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, informatie over de producten, diensten en verrichtingen van financiële aard en betreffende virtuele valuta, met betrekking tot de geviseerde persoon vorderen van:
  1° de personen en instellingen bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, 3° tot 22°, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
  2° de personen en instellingen die, binnen het Belgisch grondgebied, diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden uitgewisseld;
  3° het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest.
  § 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, van de personen en instellingen bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, vorderen dat de verrichtingen van de geviseerde persoon onder toezicht worden geplaatst.
  § 3. De gevorderde medewerking bedoeld in paragraaf 1, 3°, gebeurt overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van bankrekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest.
  De gevorderde persoon of instelling, bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, is ertoe gehouden de gevraagde informatie onverwijld te verstrekken na ontvangst van de schriftelijke vordering van het diensthoofd.
  Deze vordering vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de Commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de Commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister. In deze vordering beschrijft de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst eveneens nauwkeurig de informatie die wordt gevorderd en de vorm waarin deze wordt meegedeeld.
  § 4. Iedere gevorderde persoon of instelling die de gegevens weigert mee te delen of niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.".

Artikel 27 In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in de Franse tekst van paragraaf 1 wordt het woord "collaboration" vervangen door het woord "coopération";
  2° in paragraaf 2 worden de woorden " binnen de perken van een protocol goedgekeurd door de betrokken ministers," opgeheven;
  3° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De nadere regels voor deze medewerking kunnen in het kader van een protocol worden vastgelegd.".