Wet tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de rijkswacht en het statuut van haar personeel.

Datum :
09-12-1994
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
10 pagina's
Sectie :
Wetgeving
Bron :
Numac 1994000810

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Hoofdstuk 1. Wijzigingen van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht

Artikel 1 Artikel 2bis, § 3, 1°, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991, wordt aangevuld met de volgende tekst :
  " d) de toepassing van de artikelen 5, tweede lid, en 18, § 4, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht; "

Artikel 2 Artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 29 december 1975, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 3. De rijkswacht omvat :
  1° een algemeen commando;
  2° territoriale eenheden;
  3° een algemene reserve;
  4° bijzondere eenheden belast met de wegpolitie;
  5° bijzondere eenheden belast met toezicht, bescherming of interventie;
  6° een of meer scholen;
  7° administratieve en logistieke steundiensten. "

Artikel 3 In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 29 december 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het tweede lid worden na de woorden " één of meer gemeenten " de woorden " of delen van een gemeente " ingevoegd;
  2° het derde lid wordt aangevuld als volgt : " ; er kunnen ook bijzondere eenheden en administratieve en logistieke steundiensten aan worden verbonden. "
  3° in het vierde lid worden tussen de woorden " bijzondere eenheden " en de woorden " worden verbonden " de woorden " en administratieve en logistieke steundiensten " ingevoegd.

Artikel 4 Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 6. De algemene reserve hangt rechtstreeks af van het algemeen commando. Zij bestaat uit één of verscheidene eskadrons die geheel of gedeeltelijk gedeconcentreerd kunnen worden ingeplant. "

Artikel 5 Artikel 8 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 8. Op verzoek van de Minister van Justitie, richt de Minister van Binnenlandse Zaken een dienst gerechtelijke politie bij het militaire gerecht op. "

Artikel 6 In artikel 9, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, vervallen de woorden " de gebieden ".

Artikel 7 Artikel 11, § 3, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De militairen worden, op hun verzoek, hetzij aangewezen om bij dat korps te dienen, hetzij naar dat korps overgeplaatst onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de Koning. In dat laatste geval houden zij op deel uit te maken van de krijgsmacht en verliezen zij de hoedanigheid van militair. Voor het overige blijven de naar dat korps overgeplaatste militairen onder de wetten en reglementen vallen die van toepassing zijn op het personeel van de krijgsmacht. De bevoegdheden die deze wetten en reglementen ten aanzien van deze militairen toekennen aan respectievelijk de Minister van Landsverdediging, de chef van de generale staf, de stafchefs van elk der krijgsmachtdelen, de chef van de medische dienst, of aan personeelsleden van de krijgsmacht, worden uitgeoefend door respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken, de commandant van de rijkswacht of personeelsleden van de rijkswacht. De wijzigingen die in die wetten en reglementen na 1 januari 1995 worden aangebracht, zijn op voornoemde militairen slechts toepasselijk indien dit uitdrukkelijk is bepaald. De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Landsverdediging lichten elkaar in over de voorontwerpen tot wijziging van de voormelde teksten. Enkel de militairen die op datum van 1 januari 1995 in dienst zijn bij de rijkswacht, kunnen van de overplaatsing genieten. "

Artikel 8 Artikel 13, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, wordt aangevuld als volgt :
  " 3° de personeelsleden die deel uitmaken van het opleidingspersoneel van de in artikel 3 bedoelde scholen. "

Artikel 9 In artikel 31 van dezelfde wet, wordt het woord " Zij " vervangen door de woorden " De rijkswacht ".

Artikel 10 Artikel 57 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 57. De afdelingen van de dienst gerechtelijke politie bij het militaire gerecht voeren hun opdrachten van gerechtelijke politie uit onder het toezicht van de auditeur-generaal en op vordering van de krijgsauditeur. "

Artikel 11 Het opschrift van Titel VI van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : " Politie der militairen ".

Artikel 12 Artikel 65 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 65. Op verzoek van de Minister van Landsverdediging, kan de Minister van Binnenlandse Zaken, binnen of buiten het grondgebied van het Rijk, de nodige rijkswachtdetachementen leveren om op bepaalde plaatsen de politie van de militairen uit te oefenen. Deze detachementen staan onder het bevel van de districtscommandant die op die plaats bevoegd is of van de door de Ministers aangewezen overheid wanneer die plaats zich buiten het grondgebied van het Rijk bevindt. "

Artikel 13 In dezelfde wet worden opgeheven, de artikelen 7 en 16, het artikel 29, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, de artikelen 30, 51, derde lid, en 61, het artikel 64, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, de titel VII en het artikel 69, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991.

Artikel 14 Titel VIII van dezelfde wet wordt titel VII.

Hoofdstuk 2. Wijzigingen van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het actief kader van het operationeel korps van de rijkswacht

Artikel 15 Het opschrift van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het actief kader van het operationeel korps van de rijkswacht, gewijzigd bij de wet van 8 juni 1978, wordt vervangen door het volgende opschrift :
  " Wet betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht. "

Artikel 16 In artikel 1 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het vierde, vijfde en zesde lid van § 1 vormen de nieuwe § 2;
  2° het zesde lid van § 1 wordt aangevuld als volgt :
  " of indien zij een brigade bevelen; "
  3°
  § 2 wordt § 3.

Artikel 17 In artikel 2 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de inleidende zin vervallen de woorden " van de rijkswacht ";
  2° in de bepaling onder 2°, b), worden de woorden " kandidaat-keuronderofficieren; " vervangen door de woorden " kandidaat-onderofficieren. ";
  3° in de bepaling onder 2° vervalt c).

Artikel 18 In artikel 3, eerste streepje, van dezelfde wet vervallen de woorden " of van opperwachtmeester ".

Artikel 19 Artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Hij kan bijzondere toelatingsvoorwaarden bepalen voor de kandidaten die de hoedanigheid hebben of gehad hebben van lid van een algemene politiedienst in de zin van artikel 2, eerste lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt of van lid van de actieve kaders van de krijgsmacht. "

Artikel 20 In artikel 6 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste en derde lid, worden het woord " zedelijke " vervangen door het woord " morele ";
  2° in § 1, derde lid, 2°, vervallen de woorden " opperwachtmeester of ";
  3° in § 3, eerste lid, vervallen de woorden " van Landsverdediging, ".

Artikel 21 In artikel 7 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt :
  " 1° ten minste 19 jaar oud zijn; "
  2° in de bepaling onder 2° wordt het woord " zedelijke " vervangen door het woord " morele ".

Artikel 22 In artikel 10 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de inleidende zin worden de woorden " en van opperwachtmeester van " vervangen door het woord " bij ";
  2° het woord " zedelijke " wordt vervangen door het woord " morele ".

Artikel 23 In artikel 12 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden " kandidaat-lagere onderofficieren " vervangen door de woorden " kandidaat-onderofficieren ";
  2°
  § 2 wordt opgeheven;
  3°
  § 3 wordt § 2.

Artikel 24 Artikel 14, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, wordt vervangen door de volgende leden :
  " De kandidaten die bij een andere algemene politiedienst hebben gediend, kunnen bij hun toelating tot de rijkswacht in een graad van officier, met uitzondering van die van hoofd- en opperofficier, of van onderofficier, met uitzondering van die van hoofdonderofficier, worden aangesteld, naargelang zij toegelaten worden respectievelijk tot een opleidingscyclus van officier of van onderofficier.
  De kandidaten die als officier of onderofficier bij een krijgsmachtdeel hebben gediend, kunnen bij hun toelating tot de rijkswacht in de graad van onderluitenant of wachtmeester worden aangesteld, naargelang zij toegelaten worden respectievelijk tot een opleidingscyclus van officier of van onderofficier. "

Artikel 25 In artikel 15, § 1 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1992, worden de woorden " lager officier " vervangen door de woorden " officier, met uitzondering van hoofd- en opperofficier ".

Artikel 26 In artikel 16, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden " de lagere onderofficieren " vervangen door de woorden " onderofficier, met uitzondering van de keur- en hoofdonderofficier ".

Artikel 27 Artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 8 juni 1978, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 17. De graden volgen elkaar op in de navolgende hiërarchische rangorde :
  1° Beneden de rang van onderofficier :
  a) rijkswachter;
  b) brigadier.
  2° Onderofficieren :
  a) wachtmeester;
  b) eerste wachtmeester;
  c) opperwachtmeester;
  d) eerste opperwachtmeester;
  e) adjudant;
  f) adjudant-chef.
  3° Officieren :
  a) onderluitenant;
  b) luitenant;
  c) kapitein;
  d) kapitein-commandant;
  e) majoor;
  f) luitenant-kolonel;
  g) kolonel;
  h) generaal-majoor;
  i) luitenant-generaal.
  Deze graden worden ingedeeld als volgt :
  1° de onderofficieren, bedoeld in het eerste lid, 2°, c) en d), zijn keuronderofficieren;
  2° de onderofficieren, bedoeld in het eerste lid, 2°, e) en f), zijn hoofdonderofficieren;
  3° de officieren, bedoeld in het eerste lid, 3°, e) tot g), zijn hoofdofficieren;
  4° de officieren, bedoeld in het eerste lid, 3°, h) en i), zijn opperofficieren. "

Artikel 28 Artikel 18 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende paragrafen :
  " § 3. Om benoemd te worden in de graad van opperwachtmeester, moet de onderofficier met vrucht een bijkomende opleidingscyclus hebben gevolgd die ten minste één studiejaar beslaat. De Koning bepaalt de inhoud en de modaliteiten van deze opleidingscyclus, alsook de toelatingsvoorwaarden ervan.
  § 4. De Koning kan bijzondere voorwaarden bepalen waaronder de leden van andere algemene politiediensten lid kunnen worden van het beroepspersoneel en benoemd kunnen worden in één van de graden bedoeld in artikel 17, afhankelijk van hun rang en anciënniteit bij de algemene politiedienst waaruit zij voortkomen. "

Artikel 29 Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 20. § 1. Onverminderd de strafbepalingen, hebben van rechtswege ontneming van de graad tot gevolg :
  1° Voor het lid van het personeel :
  a) het verlies van de Belgische nationaliteit;
  b) de zonder uitstel uitgesproken ontzetting van één der rechten opgesomd in artikel 31, 1°, 4° of 6° van het Strafwetboek.
  2° Voor het lid van het beroepspersoneel :
  het ontslag van ambtswege uit het ambt.
  § 2. De ontneming van de graad, uitgesproken ten laste van de beroepspersoneelsleden krachtens § 1, 1°, b), betekent verval van de graad voor de toepassing van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen. "

Artikel 30 In artikel 25 van dezelfde wet, wordt een 2°bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " 2°bis om familiale redenen; "

Artikel 31 Een artikel 26bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Art. 26bis. Voor zover zulks niet indruist tegen het belang van de dienst, kan de Minister van Binnenlandse Zaken, op vraag van het lid van het beroepspersoneel, hem een tijdelijke ambtsontheffing om familiale redenen toestaan, om hem de mogelijkheid te geven zich aan zijn kinderen te wijden. Deze ambtsontheffing wordt toegestaan voor maximum twee jaar en eindigt in elk geval wanneer het kind de leeftijd van drie jaar bereikt.
  De maximale duur van deze ambtsontheffing wordt verhoogd tot vier jaar en eindigt uiterlijk wanneer het kind de leeftijd van zes jaar bereikt, indien dit laatste gehandicapt is en voldoet aan de voorwaarden om kinderbijslag te genieten bij toepassing van artikel 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
  Op vraag van het personeelslid en met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand, kan deze ambtsontheffing vóór het einde van haar duurtijd worden beëindigd.
  De periode van deze ambtsontheffing wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de maximale duur van de tijdelijke ambtsontheffing door non-aktiviteit wegens persoonlijke aangelegenheden.
  Zijn beide ouders van het kind leden van het beroepspersoneel, dan kan de in dit artikel bedoelde ambtsontheffing over beide ouders verdeeld worden. "

Artikel 32 Artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1992, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :
  " § 4. Aansluitend op een afwezigheid om gezondheidsredenen, kan het personeelslid, voor zover de dienst het mogelijk maakt en op advies van een daartoe erkende geneesheer, van de commandant van de rijkswacht de toelating krijgen om halftijds te werken. De halve dagen gedurende dewelke hij niet werkt, worden :
  1° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode bedoeld in § 1, eerste lid, voor de helft van de periode waarin hij halftijds werkt;
  2° beschouwd als afwezigheid om gezondheidsredenen.
  De toelating om halftijds te werken kan, gedurende de periode waarin het personeelslid aan dezelfde ziekte lijdt, niet worden verleend voor meer dan vier maanden. Deze duur wordt op zes maanden gebracht, indien de afwezigheid om gezondheidsredenen het gevolg is van een ongeval of een ziekte opgelopen gedurende de dienst en door de dienst. "

Artikel 33 Een artikel 30bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Art. 30bis. De personeelsleden die op pensioen worden gesteld, zijn gerechtigd de laatste graad te dragen waarmee zij bij de rijkswacht bekleed waren, voorafgegaan door het woord " op rust ". "

Artikel 34 Artikel 31, derde lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
  " Hij kan de aanvaarding ervan afhankelijk maken van de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de tijdens de opleiding genoten weddes. De Koning bepaalt de modaliteiten van vastlegging en terugbetaling van dit bedrag. "

Artikel 35 Artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 33. Onverminderd het bepaalde in artikel 36, kan het lid van het beroepspersoneel dat meer dan tien dagen onregelmatig afwezig is gebleven, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, van ambtswege uit zijn ambt worden ontslagen. Dit ontslag heeft voor de betrokkene het verlies van zijn hoedanigheid van personeelslid tot gevolg. In dat geval is het bepaalde in artikel 24/24 niet van toepassing.
  De Koning bepaalt de nadere regels inzake die maatregel, die wordt genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken wanneer het een onderofficier betreft en door de Koning wanneer het een officier betreft. In beide gevallen kan de maatregel de verplichting tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de tijdens de opleiding genoten weddes inhouden. De Koning bepaalt de modaliteiten van vastlegging en terugbetaling van dit bedrag. "

Artikel 36 In artikel 35 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2 worden tussen de woorden " op zijn aanvraag, " en de woorden " bij tuchtmaatregel " de woorden " om familiale redenen, " ingevoegd;
  2° in § 3, 2°, worden tussen het woord " België " en het woord " veroordeeld " de woorden " of in een Lidstaat van de Europese Unie " ingevoegd.

Artikel 37 In artikel 42 van dezelfde wet, worden de woorden " lagere officier " vervangen door de woorden " officier, met uitzondering van hoofd- en opperofficier ".

Artikel 38 In artikel 43 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, vervallen de woorden " voor zijn benoeming in de graad van kapitein ";
  2°
  § 1, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende tekst :
  " Deze anciënniteitsbijslag wordt deels toegekend voor de benoeming in de graad van luitenant en deels voor die in de graad van kapitein. "
  3° in § 2 worden de woorden " 12, § 2 " vervangen door de woorden " 18, § 3 ".

Artikel 39 In artikel 44 van dezelfde wet, worden de woorden " lager onderofficier " vervangen door de woorden " onderofficier, met uitzondering van keur- en hoofdonderofficier ".

Artikel 40 In artikel 46 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°
  § 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De graden van officier, met uitzondering van die van hoofd- en opperofficier en de graden van onderofficier, met uitzondering van die van hoofdonderofficier, worden naar anciënniteit verleend aan de leden van het beroepspersoneel die de bij deze wet bepaalde voorwaarden vervullen. "
  2° in § 1, tweede lid, worden de woorden " de lagere officier of de onderofficier die " vervangen door de woorden " het personeelslid, bekleed met één van de in het eerste lid bedoelde graden dat ";
  3° in § 2, eerste lid, worden de woorden " de lagere officier of van de onderofficier die " vervangen door de woorden " het personeelslid, bekleed met één van de in § 1, eerste lid, bedoelde graden dat ";
  4° in § 2, eerste lid, vervalt de laatste zin;
  5°
  § 2, tweede lid, wordt opgeheven.

Artikel 41 Een artikel 46bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Art. 46bis. De graden van adjudant en adjudant-chef worden verleend aan de leden van het beroepspersoneel die voldoen aan de in deze wet bepaalde voorwaarden en die worden aangewezen voor een ambt dat overeenstemt met die graden. "

Artikel 42 In artikel 47, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, wordt de laatste zin vervangen door de volgende bepaling :
  " De kandidatuur kan slechts een beperkt aantal keren opnieuw worden onderzocht. Dit aantal wordt bepaald door de Koning, zonder dat het minder dan vier mag bedragen. "

Artikel 43 Artikel 48 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 48. Om in de graad van majoor te kunnen worden benoemd, moet de officier :
  1° geschikt worden bevonden na afloop van een selectieprocedure, waarvan de Koning de modaliteiten en de deelnemingsvoorwaarden bepaalt;
  2° ten minste twee jaar anciënniteit in de graad van kapitein hebben. "

Artikel 44 Artikel 50 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 50. Niemand kan in de graad van adjudant worden benoemd zonder dat hij geschikt werd bevonden na afloop van een selectieprocedure waarvan de Koning de modaliteiten en de deelnemingsvoorwaarden bepaalt. "

Artikel 45 In artikel 52, § 1, 2°, worden de woorden " lager onderofficier " vervangen door de woorden " onderofficier, met uitzondering van keur- en hoofdonderofficier ".

Artikel 46 In artikel 55, tweede lid, van dezelfde wet, wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling :
  " Het lid van het beroepspersoneel dat sedert minder dan vijf jaar het ontslag uit zijn ambt heeft verkregen, wordt, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, op zijn verzoek opnieuw opgenomen met de graad waarmee hij bij het verlenen van zijn ontslag bekleed was. "

Artikel 47 Een artikel 59bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Art. 59bis. Het lid van het beroepspersoneel dat in werkelijke dienst is, kan na de geboorte van een kind aanspraak maken op een ouderschapsverlof. Dit verlof moet worden genomen binnen het jaar na de geboorte van het kind. De duur ervan mag drie maanden niet overschrijden.
  Het vrouwelijk lid van het beroepspersoneel kan dit verlof evenwel slechts nemen na het verstrijken van het bevallingsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
  Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd tenzij het wordt aangewend als borstvoedingsverlof. Het wordt voor het overige met een periode van werkelijke dienst gelijkgesteld. "

Artikel 48 Een artikel 59ter, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Art. 59ter. Voor zover zulks niet indruist tegen het belang van de dienst, wordt aan de leden van het beroepspersoneel verlof om dwingende redenen toegestaan voor de opvang van de kinderen. Dit verlof wordt toegestaan voor een maximum duur van 45 werkdagen per jaar.
  Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van werkelijke dienst gelijkgesteld.
  Over de gehele loopbaan van het personeelslid mag dit verlof om dwingende redenen evenwel 540 werkdagen niet overschrijden.
  De Koning kan, onder dezelfde voorwaarden en voor de maximum duur die Hij bepaalt, eveneens een verlof om dwingende redenen invoeren voor andere nader door Hem te omschrijven, attesteerbare gebeurtenissen. "

Artikel 49 Een artikel 59quater, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Art. 59quater. Aan de leden van het beroepspersoneel kan een opvangverlof worden toegestaan wanneer een kind beneden de tien jaar in hun gezin wordt opgenomen met het oog op zijn adoptie. Dit verlof dient te worden genomen binnen het jaar dat volgt op de opneming van het kind.
  Het verlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naar gelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of reeds heeft bereikt.
  De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind gehandicapt is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten bij toepassing van artikel 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
  Het opvangverlof wordt toegestaan aan het lid van het beroepspersoneel dat het aanvraagt. Wanneer dit personeelslid gehuwd is en indien zijn echtgenoot eveneens lid is van het beroepspersoneel, mag het verlof, op aanvraag van de adoptanten, onder hen worden verdeeld.
  Indien slechts één van de echtgenoten adopteert, kan hij alleen dit verlof genieten.
  Het opvangverlof wordt slechts toegestaan indien de echtgenoot die het niet geniet, een winstgevende bezigheid buiten het gezin uitoefent.
  Voor de toepassing van dit artikel worden pleegvoogdij en adoptie gelijkgesteld.
  Dit verlof wordt met een periode van werkelijke dienst gelijkgesteld. "

Artikel 50 Een artikel 60bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Art. 60bis. De Staat treedt van rechtswege in de rechten en vorderingen van de rechthebbenden jegens de aansprakelijke derden, tot beloop van het bedrag dat ten laste van de Staat werd uitgegeven, voor de medische kosten, voor de wedden, toelagen en vergoedingen die ten behoeve van het personeelslid werden uitbetaald tijdens de periode van afwezigheid om gezondheidsredenen die het gevolg is van de schadeverwekkende handeling en voor alle andere kosten die de Staat heeft gedragen.
  Deze subrogatie geldt voor het geheel der sommen die krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving verschuldigd zijn als gehele of gedeeltelijke vergoeding van de aan het personeelslid door de aansprakelijke derden berokkende schade. "

Artikel 51 In de artikelen 6, § 1, eerste en derde lid, 18, § 2, 22, § 2, 24, § 2, 26, eerste en tweede lid, 27, § 1, vierde lid, 31, tweede lid, 2°, en derde lid, 32, tweede lid, 42 en 46, § 1, derde lid, eerste en tweede zin, van dezelfde wet, worden de woorden " Minister van Landsverdediging " vervangen door de woorden " Minister van Binnenlandse Zaken ".

Artikel 52 Artikel 11, gewijzigd bij de wetten van 31 juli 1984 en 24 juli 1992 en de artikelen 58 en 61, § 2, van dezelfde wet, worden opgeheven.

Hoofdstuk 3. Wijzigingen van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het actief kader

Artikel 53 Het opschrift van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het actief kader, wordt vervangen door het volgende opschrift :
  " Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps. "

Artikel 54 In artikel 1 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " actief kader " vervangen door de woorden " operationeel korps ";
  2° in het tweede lid vervallen de woorden " van het actief kader ".

Artikel 55 In artikel 3, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1992, worden de woorden " actief kader " vervangen door de woorden " operationeel korps ".

Artikel 56 In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1992, worden de woorden " actief kader " vervangen door de woorden " operationeel korps ".

Artikel 57 In artikel 10 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° vóór het eerste lid wordt het volgende lid ingevoegd :
  " Onder de door de Koning te bepalen voorwaarden kunnen bij de rijkswacht één of meer sociale diensten worden opgericht. "
  2° het tweede lid vervalt.

Artikel 58 In artikel 11 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, vervallen de woorden " of aan artikel 10, tweede lid ";
  2°
  § 1 wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Onder voorbehoud van het bepaalde in § 2, vierde lid, geldt de in het eerste lid bedoelde vaststelling door de commissie dat een syndicale organisatie voldoet aan artikel 5 voor een periode van zes jaar. Deze periode is de referentieperiode. "
  3° in § 2 worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd :
  " Deze syndicale organisatie zal evenwel slechts worden beschouwd als representatief om te zetelen in de comités, bedoeld in de artikelen 3 en 8, in de mate waarin zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, 2°, en voor zover het aantal representatieve organisaties die reeds voldoen aan de voorwaarden van artikel 5 op het ogenblik van de aanvraag minder dan vier bedraagt.
  Indien verscheidene syndicale organisaties de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indienen en voldoen aan de voorwaarden van artikel 5, 2°, zullen enkel die syndicale organisatie of organisaties die het grootst aantal bijdrageplichtige leden in aktieve dienst tellen, als representatief worden beschouwd, zodat het aantal representatieve organisaties niet meer dan vier bedraagt. "
  4°
  § 2, tweede lid, dat het vierde lid wordt, wordt aangevuld als volgt :
  " tot aan het einde van de lopende referentieperiode. "

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 59 In artikel 2, 2°, a), van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd, worden tussen de woorden " militair luchtvaartuig " en " met het oog op " de woorden " of in een rijkswachtluchtvaartuig " ingevoegd.

Artikel 60 In de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht en van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het actief kader van het operationeel korps van de rijkswacht en houdende demilitarisering van de rijkswacht, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° artikel 22 wordt opgeheven;
  2° in artikel 24, wordt het eerste lid vervangen door het volgende lid :
  " Uiterlijk tot 31 december 1998 zijn de wettelijke en regelementaire bepalingen betreffende de overheidsopdrachten toepasselijk op de krijgsmacht, van toepassing op de rijkswacht. Uiterlijk tot 31 december 2005 zijn de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de begrotings- en financiële administratie toepasselijk op de krijgsmacht, van toepassing op de rijkswacht. Deze overgangsbepaling heeft voor de Minister van Landsverdediging geen andere verplichting tot gevolg dan de wederzijdse informatieplicht bedoeld in het derde lid. "

Artikel 61 In alle wetten en besluiten betreffende de rijkswacht en haar personeel dient :
  1° de term " lager onderofficier " te worden begrepen als de onderofficier, met uitzondering van de keur- en hoofdonderofficier;
  2° de term " lager officier " te worden begrepen als de officier, met uitzondering van de hoofd- en opperofficier.

Artikel 62 Deze wet treedt in werking op 1 januari 1995, met uitzonderling van de artikelen 17, 2° en 3°, 18, 20, 2°, 22, 1°, 23, 28, 34, 35, 40, 1°, 41 en 44 waarvoor de Koning, voor elk afzonderlijk, de datum en de wijze van inwerkingtreding vaststelt.
  Gegeven te Brussel, 9 december 1994.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Justitie,
  M. WATHELET
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  J. VANDE LANOTTE
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  M. WATHELET