Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003
- Sectie :
- Regelgeving
- Type :
- Circular letters
- Subdomein :
- Fiscal Discipline
Samenvatting :
ENTREPOT ANDER DAN DOUANE-ENTREPOT,BTW-ENTREPOT,VRIJSTELLING ART. 39QUATER
Originele tekst :
Voeg het document toe aan een map
()
om te beginnen met annoteren.
Fisconet
plus Version 5.9.23
Service Public Federal Finances |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003
Document
Search in text:
Properties
Document type : Circular letters Title : Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003 Tax year : 2005 Document date : 19/05/2003 Keywords : ENTREPOT ANDER DAN DOUANE-ENTREPOT / BTW-ENTREPOT / VRIJSTELLING ART. 39QUATER Document language : NL Name : 14/2003 Version : 1
Circ 14/2003 Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003 Deze aanschrijving vervangt de aanschrijvingen nr. 9 dd. 05.11.1996 en nr. 9 dd. 19.02.2001 die hetzelfde onderwerp behandelen. ENTREPOT ANDER DAN DOUANE-ENTREPOT BTW-ENTREPOT VRIJSTELLING ART. 39QUATER INHOUDSTAFEL DOEL VAN DE AANSCHRIJVING HOOFDSTUK 1.- ALGEMENE WERKINGSPRINCIPES VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VAN TOEPASSING IN BELGIE AFDELING 1. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN AFDELING 2. DE REGELING BTW-ENTREPOT IN BELGIE AFDELING 3. DE SCHULDENAAR VAN DE BELASTING AFDELING 4. BETALING VAN DE BTW IN GEVAL VAN REGULARISATIE VAN DE VOORLOPIG VERLEENDE VRIJSTELLING AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE ALGEMENE PRINCIPES VAN DE WERKING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT ZOALS DIE TOEPASSELIJK IS IN BELGIE HOOFDSTUK 2.- BEPERKINGEN IN DE TOEPASSING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT AFDELING 1. PLAATS VAN DE OPSLAG AFDELING 2. ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT TOEGELATEN GOEDEREN AFDELING 3. HANDELINGEN VRIJGESTELD ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT AFDELING 4. OVERZICHT VAN DE BEPERKINGEN IN DE TOEPASSING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT HOOFDSTUK 3.- BIJZONDERHEDEN VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT DIE EIGEN ZIJN AAN ACCIJNSPRODUCTEN EN AAN GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN AFDELING 1.- DEFINITIES AFDELING 2. ACCIJNSPRODUCTEN BEDOELD BIJ DE REGELING BTW-ENTREPOT AFDELING 3. DWINGEND KARAKTER VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VOOR ACCIJNSPRODUCTEN EN VOOR GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN AFDELING 4. DIENSTEN VERRICHT AAN ACCIJNSPRODUCTEN VOOR HUN EFFECTIEVE OPSLAG IN HET BTW-ENTREPOT AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE BIJZONDERHEDEN VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT EIGEN AAN ACCIJNSPRODUCTEN EN AAN GOEDEREN DIE ZIJN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE EN DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN HOOFDSTUK 4.- AANVRAAG VAN DE VERGUNNING BTW-ENTREPOT AFDELING 1. BIJZONDERE VERGUNNING AFDELING 2. ALGEMENE VERGUNNING AFDELING 3. GELDIGHEIDSDUUR VAN DE VERGUNNING AFDELING 4. AANPASSING OF INTREKKING VAN DE VERGUNNING AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE FORMALITEITEN M.B.T. DE AANVRAAG VAN EEN VERGUNNING BTW-ENTREPOT HOOFDSTUK 5.- BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN AFDELING 1. ALGEMEENHEDEN AFDELING 2. IDENTIFICATIE VAN DE PERSOON DIE DE GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT PLAATST OF DIE ZE AAN DIE REGELING ONTTREKT AFDELING 3.- HET OPSLAGDOCUMENT AFDELING 4. DE OPGAVE VAN DE OPSLAG-DOCUMENTEN AFDELING 5. HET UITSLAGDOCUMENT AFDELING 6. DE OPGAVE VAN DE UITSLAG-DOCUMENTEN AFDELING 7. VOORRAADADMINISTRATIE AFDELING 8. SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN INZAKE FACTURATIE AFDELING 9. OVERZICHT VAN DE BOEKHOUD-VERPLICHTINGEN HOOFDSTUK 6. BIJZONDERE SITUATIES AFDELING 1. DIENSTEN VAN DEPOTHOUDERS AFDELING 2. DIENSTEN VAN TUSSENPERSONEN AFDELING 3. VERZENDING VAN GOEDEREN VAN EEN BTW-ENTREPOT NAAR EEN ANDER BTW-ENTREPOT IN BELGIE AFDELING 4. GELIJKTIJDIG PLAATSEN VAN INGEVOER-DE GOEDEREN ONDER DE REGELING BEHANDELING ONDER DOUANETOEZICHT EN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT AFDELING 5. DIENSTEN VERRICHT BUITEN HET BTW-ENTREPOT AAN GOEDEREN BESTEMD VOOR EEN ANDERE LID-STAAT OF EEN DERDE LAND AFDELING 6. WEGNEMING VAN GOEDEREN UIT HET BTW-ENTREPOT TER UITVOERING VAN EEN WAARBORGVERPLICHTING AFDELING 7. HET OPNIEUW OPSLAAN VAN GOEDEREN IN HET BTW-ENTREPOT ALS GEVOLG VAN DE VERNIETIGING OF ONTBINDING VAN DE VERKOOPSOVEREENKOMST TER UITVOERING WAARVAN ZE AAN DE REGELING WERDEN ONTTROKKEN BIJLAGEN BIJLAGE 1. UITTREKSEL UIT DE 6E BTW-RICHTLIJN VAN DE RAAD VAN 17 MEI 1977 (77/388/EEG) BIJLAGE 2. UITTREKSELS UIT HET BTW-WETBOEK EN DE KONINKLIJKE UITVOERINGSBESLUITEN BIJLAGE 3. HANDELINGEN DIE MET VRIJSTELLING VAN DE BTW MOGEN WORDEN VERRICHT AAN GOEDEREN DIE ZICH IN EEN BTW-ENTREPOT BEVINDEN BIJLAGE 4. OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE GECOMBINEERDE NOMENCLATUUR VAN HET TARIEF VAN INVOERRECHTEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR MINERALE OLIEN, DRANKEN EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN DOEL VAN DE CIRCULAIRE 1. De andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, hierna BTW-entrepot genoemd, op de wijze zoals die sedert 1 januari 1996 in België van toepassing is, is toegelicht en geregeld in de aanschrijving nr. 9 van 5 mei 1996 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen en in het addendum op deze aanschrijving van 19 februari 2001, gepubliceerd door de Administratie van Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit. Sedert 1 januari 1996 zijn er wetswijzigingen geweest, zowel betreffende de regeling BTW-entrepot zelf (tot de regeling toegelaten goederen, uitslag van accijnsproducten uit de regeling,…), als inzake bepaalde andere bepalingen in het BTW-wetboek die er een invloed op hebben (schuldenaar van de belasting, fiscale vertegenwoordiging van buitenlandse belastingplichtigen, …). De huidige circulaire, die de aanschrijving nr. 9/1996 en zijn addendum vervangt, streeft ernaar om niet enkel een geactualiseerde commentaar van de regeling van BTW-entrepot te geven, maar ook om deze complexe materie op een meer bevattelijke wijze voor te stellen. Zo worden, bijvoorbeeld, vooreerst de algemene werkingsprincipes van de regeling uitgelegd, zonder daarbij rekening te houden met de beperkingen inzake de toepassing ervan, die pas nadien in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld worden. Tevens worden de bijzonderheden van de regeling van BTW-entrepot die specifiek van toepassing zijn op accijnsproducten en op goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, opgenomen in een apart hoofdstuk. Bovendien wordt elk hoofdstuk van de aanschrijving afgesloten met een samenvatting van de materie die erin wordt uiteengezet [z. nrs. 38, 75, 108, 131 en 163]. Het geheel van deze samenvattingen vormt een synthese van enkele bladzijden van de regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing is. Tenslotte wordt, om redenen van eenvormigheid, de materie inzake de identificatie voor de BTW en de fiscale vertegenwoordiging van belastingplichtigen die niet in België zijn gevestigd, voor handelingen die zij verrichten in het kader van de regeling van het BTW-entrepot, behandeld in een afzonderlijke aanschrijving [z. circulaire AIOF Nr. 4/2003]. 2. Deze circulaire becommentarieert de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot in België zoals die voorzien is in de artikelen 39quater, 51 en 51bis van het BTW-wetboek en in het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het BTW-wetboek. Deze bepalingen zijn de omzetting in Belgisch recht van artikel 16 van de Zesde BTW-richtlijn met betrekking tot deze materie. Zij bepaalt tevens, in uitvoering van artikel 11 van voornoemd koninklijk besluit nr. 54, de aard en de vorm van de stukken en documenten die het recht op vrijstelling van de belasting rechtvaardigen voor handelingen die worden verricht onder de regeling, evenals de wijze waarop de eventueel verschuldigde belasting ingevolge de uitslag van de goederen uit de regeling moet worden betaald. Voor de leesbaarheid van de tekst, wordt de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot hierna systematisch BTW-entrepot genoemd. 3. Hoofdstuk 1 analyseert de algemene werkingsprincipes van de regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing zijn. Hoofdstuk 2 beschrijft de beperkingen in de toepassing van de regeling BTW-entrepot. Hoofdstuk 3 is gewijd aan de bepaalde bijzonderheden van de regeling van BTW-entrepot specifiek voor accijnsproducten en voor goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten. Hoofdstuk 4 behandelt de formaliteiten voor de aanvraag van een vergunning BTW-entrepot. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de boekhoudkundige verplichtingen die moeten worden nageleefd door de bij de regeling BTW-entrepot betrokken partijen. Hoofdstuk 6 zet een aantal bijzondere situaties met betrekking tot de regeling BTW-entrepot uiteen:
Bijlage 2 bevat de tekst van de belangrijkste artikelen van het BTW-wetboek alsmede van andere nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot de regeling BTW-entrepot. Bijlage 3 somt de diensten op die met vrijstelling van de belasting op grond van artikel 39quater van het BTW-wetboek mogen worden verricht aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden. Bijlage 4 herneemt een vergelijkende tabel van de codes van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschappen voor de minerale oliën evenals voor alcohol en alcoholhoudende dranken. In het verloop van de aanschrijving zal regelmatig verwezen worden naar de bijlagen. HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE WERKINGSPRINCIPES VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VAN TOEPASSING IN BELGIE AFDELING 1. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN 5. Artikel 16 van de Zesde Richtlijn voorziet de mogelijkheid voor de Lid-Staten om, onder bepaalde beperkingen en voorwaarden, een vrijstelling van BTW toe te staan voor elke handeling die normaal aan de belasting onderworpen zou zijn, wanneer die handeling betrekking heeft op goederen die bestemd zijn om geplaatst te worden onder de regeling douane-entrepot of onder een andere opschortende regeling van douanerechten of op goederen die zich onder één van deze regelingen bevinden. Vóór de totstandkoming van de eenheidsmarkt, konden zowel communautaire als niet-communautaire goederen onder de voornoemde regelingen geplaatst worden en deze vrijstelling genieten. De afschaffing van de douane- en fiscale grenzen tussen de Lid-Staten van de Gemeenschap en de invoering van het communautair Douanewetboek hadden tot gevolg dat communautaire goederen, behoudens enkele uitzonderingen, niet langer onder een opschortende douaneregeling konden worden geplaatst. Met het oog op een meer rechtvaardige fiscale behandeling van communautaire goederen ten opzichte van niet-communautaire goederen, verplicht artikel 16 van de Zesde BTW-richtlijn, in zijn huidige versie, de Lid-Staten die gebruik maken van in voornoemd artikel gegeven mogelijkheid om handelingen met betrekking tot niet-communautaire goederen die zich onder de regeling douane-entrepot bevinden vrij te stellen, eveneens in een regeling BTW-entrepot te voorzien voor dezelfde handelingen met betrekking tot communautaire goederen. Deze verplichting bestaat evenwel enkel ten aanzien van goederen die opgenomen zijn in bijlage J van de Zesde richtlijn. Bijlage J beoogt in principe enkel grondstoffen en andere goederen die het voorwerp zijn van kettingverkopen, evenals goederen die via internationale markten verhandeld worden. Niets belet evenwel een Lid-Staat die daarvoor opteert, om op haar grondgebied de plaatsing onder de regeling van BTW-entrepot te voorzien van andere goederen dan deze vermeld in voornoemde bijlage. AFDELING 2. DE REGELING BTW-ENTREPOT IN BELGIE 6. In België genieten handelingen die betrekking hebben op niet-communautaire goederen, vrijstellingen in het kader van de regeling douane-entrepot [z. artikel 40, § 2 van het BTW-wetboek]. Bijgevolg moest een regeling BTW-entrepot uitgewerkt worden om de verplichting na te komen die erin bestaat om voor communautaire goederen een min of meer gelijkwaardige fiscale behandeling te garanderen zoals voor niet-communautaire goederen (z. nr. 5). De regeling van BTW-entrepot is bijgevolg een regeling die uitsluitend van toepassing is op communautaire goederen [Bij wijze van uitzondering op dit principe mogen ingevoerde goederen die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht werden geplaatst, ten verbruik worden aangegeven onder de regeling BTW-entrepot. Dit bijzonder geval wordt uiteengezet in hoofdstuk 6, nrs. 181 en volgende]. Worden beschouwd als communautaire goederen:
Het voornaamste doel van de regeling BTW-entrepot beoogt inderdaad de vereenvoudiging van de heffing van de verschuldigde belasting in elke fase van de handelingen en niet de vrijstelling van belasting tot op het moment van het eindverbruik van de goederen. 9. In een economisch systeem waar alle productie- en distributiefasen onderworpen zijn aan de BTW, treft de uiteindelijke belasting, dankzij het aftrekmechanisme, de finale prijs van het goed met een zelfde fiscale druk, ongeacht het aantal fasen die de levering aan de eindverbruiker voorafgaan. Wanneer men afwijkt van dat algemeen principe van belastingheffing in elke fase van de economische keten door het invoeren van een vrijstelling van BTW in één of meerdere schakels van die keten, wordt de fiscale druk die door de eindverbruiker wordt gedragen, niet gewijzigd dankzij het zogenaamd " inhaaleffect". Voorbeeld: Veronderstel een economische keten die bestaat uit een invoerder A, een groothandelaar B, een kleinhandelaar C en een eindverbruiker D. Alle handelingen die deel uitmaken van de keten worden in België verricht en zijn onderworpen aan de BTW, tegen het normaal tarief van 21 %. De belasting die uiteindelijk aan de Staat toekomt bedraagt 84 euro. Wanneer nu, in de eerste twee schakels van dezelfde economische keten, vrijstelling van de BTW wordt toegepast, namelijk de invoer door A en de levering A - B, stellen we vast dat vanaf de levering B - C de goederen opnieuw de juiste fiscale druk ondergaan en dat de belasting die uiteindelijk aan de Staat toekomt nog steeds 84 euro bedraagt. 10. De regeling BTW-entrepot is in feite niets anders dan de toekenning van een vrijstelling van belasting ten gunste van opeenvolgende handelingen met betrekking tot goederen die opgeslagen zijn in een afgebakende ruimte (het entrepot). Bijgevolg is bij de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot, ingevolge het inhaaleffect zoals uiteengezet in nr. 9, de fiscale druk op de goederen hersteld, voor zover de goederen aan de regeling worden onttrokken ingevolge een belastbare handeling, namelijk hun levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling. 11. Wanneer daarentegen de goederen aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken zonder het voorwerp uit te maken van een levering onder bezwarende titel (bvb. wanneer de laatste koper in de vrijgestelde keten de goederen in België verwerkt in een industrieel fabricageproces), is de fiscale druk die op de goederen had moeten wegen als ze niet onder de regeling BTW-entrepot waren geplaatst, niet hersteld omdat een dergelijke onttrekking geen belastbare handeling is. 12. Er moet dus een bijzonder mechanisme uitgewerkt worden teneinde in alle omstandigheden het neutraliteitsprincipe na te leven van de regeling BTW-entrepot zoals dat opgelegd werd door de communautaire bepalingen (z. nr. 8). In België werd voor de werking van de regeling BTW-entrepot gekozen voor een systeem van trapsgewijze vrijstellingen. Dit systeem bestaat erin:
De bedoelde handelingen zijn (*):
Daarentegen stellen zowel de levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot, als het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot los van elke handelstransactie, een einde aan de regeling en moet er dus voor gezorgd worden dat de goederen de fiscale druk ondergaan die ze normaal hadden moeten ondergaan. DE GOEDEREN VERLATEN DE REGELING BTW-ENTREPOT INGEVOLGE HUN LEVERING ONDER BEZWARENDE TITEL ZONDER HANDHAVING VAN DE REGELING 16. De levering van de goederen in de zin van artikel 10, § 1 van het BTW-wetboek onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot brengt de onttrekking van de goederen aan de regeling met zich mee. Deze levering die niet kan worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek, wordt belast volgens de normale regels. Daaruit volgt dat de levering:
Veronderstel de belastingplichtigen A, B, C, D, E, Y en Z die de volgende handelingen verrichten : A verkoopt de goederen aan B die ze in een BTW-entrepot opslaat. De handeling A-B, die een invoer, een intracommunautaire verwerving of een levering in België kan zijn, vindt plaats met vrijstelling van de belasting overeenkomstig artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend. Y verricht in het BTW-entrepot voor rekening van B een dienst aan de goederen. Op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek is deze handeling van de belasting vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend. B verkoopt de verwerkte goederen aan C met handhaving van de regeling BTW-entrepot. Krachtens artikel 39quater, §1, 2° van het BTW-wetboek vindt de levering B-C plaats met vrijstelling van de belasting. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend. De levering B-C met handhaving van de regeling BTW-entrepot heeft tot gevolg dat de voorlopige vrijstellingen verleend voor de handeling A-B en de dienstverrichting Y-B definitief worden op grond van artikel 7, § 2, 1° van het koninklijk besluit nr. 54. C verkoopt de goederen aan D met handhaving van de regling BTW-entrepot. De levering C-D heeft plaats met vrijstelling van de belasting overeenkomstig artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend De levering C-D met handhaving van de regeling BTW-entrepot heeft tot gevolg dat de voorlopige vrijstelling verleend voor de levering B-C definitief wordt overeenkomstig artikel 7, § 2, 1° van het koninklijk besluit nr. 54. Z verricht in het BTW-entrepot voor rekening van D een dienst aan de goederen. Deze handeling is krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek vrijgesteld van de belasting. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend. In deze fase, zijn alle handelingen definitief vrijgesteld van de belasting, behalve deze verleend aan de laatste koper van de goederen D, namelijk, de levering C-D en de dienstverrichting Z-D, die slechts voorlopig van de BTW zijn vrijgesteld. Vervolgens verkoopt D de goederen aan E zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot. Deze levering kan een levering in België zijn, een intracommunautaire levering of een uitvoer. De levering D-E brengt de onttrekking van de goederen aan het BTW-entrepot met zich mee. Deze levering heeft tot gevolg dat de voorlopig vrijgestelde levering C - D en dienstverrichting Z-D definitief worden op grond van artikel 7, § 2, 2° van het koninklijk besluit nr. 54. De levering D-E heeft eveneens tot gevolg dat op de goederen eenzelfde fiscale druk weegt als die welke erop zou wegen bij ontstentenis van de regeling BTW-entrepot gezien zij aan de normale belastingregels is onderworpen. Zij maakt, in principe de belasting opeisbaar, tenzij er een vrijstelling kan worden ingeroepen of wanneer de levering geacht wordt niet in België plaats te vinden. Het feit dat de levering D-E in bepaalde gevallen niet aan de BTW onderworpen is, belet de toepassing van artikel 7, § 2, 2° van het koninklijk besluit nr. 54 niet ten aanzien van de levering C-D en van de dienstverrichting Z-D, zodat die eveneens definitief vrijgesteld zijn van de BTW. DE GOEDEREN WORDEN WEGGENOMEN UIT HET BTW-ENTREPOT, LOS VAN ELKE HANDELSTRANSACTIE 18. Wanneer de laatste koper van de goederen onder de regeling BTW-entrepot of de eigenaar ervan, de goederen wegneemt uit het BTW-entrepot vooraleer hij ze heeft verkocht, bvb. om ze uit te stallen in een kleinhandel, om een stock aan te leggen, om ze te verwerken in een fabricageproces, om ze toe te vertrouwen aan een maakloonwerker…, worden deze goederen onttrokken aan het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie [Met andere woorden, de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot, vindt plaats los van elke handelstransactie in de zin van artikel 7, van het koninklijk besluit nr. 54, wanneer de goederen aan het BTW-entrepot onttrokken worden zonder dat ze het voorwerp uitmaken van een levering onder bezwarende titel vanaf de laatste levering met handhaving van de regeling die vrijgesteld is van de belasting op grond van artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek of vanaf hun plaatsing onder de regeling wanneer de goederen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel tijdens hun verblijf in het BTW-entrepot.]. De onttrekking van de goederen aan het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie maakt eveneens een einde aan de regeling. De weggenomen goederen kunnen als bestemming België, een andere Lid-Staat van de Gemeenschap of een plaats buiten de Gemeenschap hebben. Ter bestemming van België 19. De wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie, ter bestemming van België, is op zich geen nieuw belastbaar feit. Het gaat inderdaad om een gewone verplaatsing van de goederen in België, hetgeen geen belastbare handeling uitmaakt [Voor de goederen die vóór hun vervoer of verzending naar een andere Lid-Staat of naar een derde land, in België worden toevertrouwd aan een maakloonwerker of dienstverrichter, zie ook hoofdstuk 6, nrs 189 en volgende.]. De juiste fiscale druk die de goederen bij de beëindiging van de regeling BTW-entrepot moeten hebben, kan in deze situatie enkel gerealiseerd worden door de laatste handelingen die de onttrekking van de goederen aan het BTW-entrepot voorafgaan, te belasten (z. artikel 7, § 3 van het koninklijk besluit nr. 54). De bedoelde handelingen, die worden opgesomd in nr. 13 en die een levering van goederen, een dienstverrichting, een intracommunautaire verwerving van goederen of een invoer van goederen kunnen zijn, zijn in dat stadium voorlopig vrijgesteld van de belasting. Het komt er dus op aan ze te regulariseren. De taxatie heeft plaats ongeacht de eventuele toepassing van in het BTW-wetboek voorziene vrijstellingen. De berekening en de betaling van de te regulariseren BTW moet gebeuren op de wijze als voorzien in de nrs. 33 en volgende. Ter bestemming van een andere Lid-Staat van de Gemeenschap. 20. De wegneming van goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie ter bestemming van een andere Lid-Staat van de Gemeenschap dan België, is een intracommunautaire overbrenging van goederen die, overeenkomstig artikel 12bis, eerste lid van het BTW-wetboek gelijkgesteld wordt met een levering onder bezwarende titel. Het is bijgevolg een belastbare handeling. In deze situatie drukt bij de beëindiging van de regeling BTW-entrepot op de goederen dezelfde fiscale last als wanneer de goederen worden onttrokken aan de regeling BTW-entrepot ingevolge een levering onder bezwarende titel (z. nrs 16 tot 18). Deze situatie vereist bijgevolg geen regularisatie, zelfs indien de overbrenging op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek van de belasting kan vrijgesteld worden wanneer de voorwaarden gesteld in dat artikel vervuld zijn. De wegneming in deze omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot maakt de voorlopige vrijstelling van de belasting definitief voor de laatste handelingen die de wegneming voorafgaan. Deze handelingen zijn opgesomd in nr. 13 (z. nr. 19 en artikel 7, § 2, 3°, van koninklijk besluit nr. 54). 21. In afwijking van artikel 12bis, eerste lid van het BTW-wetboek bepaalt artikel 12bis, tweede lid van het BTW-wetboek dat de overbrenging door een belastingplichtige van een goed van zijn bedrijf naar een andere Lid-Staat niet gelijk wordt gelijkgesteld met een levering onder bezwarende titel wanneer het gaat om bepaalde handelingen. Zo beoogt artikel 12bis, tweede lid, 5°, 6°, of 7° van het BTW-wetboek gevallen van tijdelijke aanwezigheid van goederen in een andere Lid-Staat. Bij de beëindiging van deze bewegingen kunnen de goederen zich dus terug in België bevinden zonder dat hun overbrenging beschouwd wordt als een belastbare handeling. Daarom worden de goederen die, los van elke handelstransactie, weggenomen worden uit het BTW-entrepot om het voorwerp uit te maken van een handeling bedoeld in artikel 12bis, tweede lid, 5°, 6° of 7° van het BTW-wetboek, beschouwd als goederen die België als bestemming verkrijgen. Zij worden op dezelfde manier behandeld als goederen die, los van elke handelstransactie, weggenomen worden uit het BTW-entrepot met België als bestemming. (z. nr. 19 en artikel 7, § 3, van het koninklijk besluit nr. 54). Ter bestemming van een plaats buiten de Gemeenschap 22. De wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie ter bestemming van een plaats gelegen buiten de Gemeenschap, vormt op zich geen belastbaar feit. Het gaat om een eenvoudige verplaatsing van goederen, wat geen belastbare handeling uitmaakt. Toch kan de wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot in dit geval geen aanleiding geven tot taxatie omdat op uitgevoerde goederen geen fiscale druk moet wegen. Daarom moet ook in deze situatie geen enkele regularisatie gebeuren. De wegneming in deze omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot maakt de voorlopige vrijstelling van de belasting definitief voor de handelingen deze wegneming voorafgaan en die opgesomd zijn in nr. 13 (z. nr. 19 en artikel. 7, § 2, 3° van het koninklijk besluit nr. 54). 23. Al bij al moet er enkel getaxeerd worden wanneer de goederen die los van elke handelstransactie worden weggenomen uit het BTW-entrepot, bestemd zijn voor België of voor een daarmee gelijkgestelde bestemming. Voorbeeld: We hernemen het voorbeeld onder nr. 17 maar veronderstellen dat D de goederen die hij had gekocht en verwerkt, niet verkoopt maar dat hij ze uit het BTW-entrepot wegneemt om één van zijn kleinhandelszaken te bevoorraden. Deze winkel kan zich in België, in een andere Lid-Staat van de Gemeenschap of buiten de Gemeenschap bevinden.
Krachtens artikel 7, § 3, b) van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de belasting opeisbaar op deze handelingen, namelijk op de levering C-D en de dienstprestatie Z-D.
De maatstaf van heffing van de intracommunautaire verwerving omvat dus niet alleen de aankoopprijs van de goederen door D, maar ook de waarde van de dienst die Z verricht onder de regeling BTW-entrepot. Hierdoor is voldaan aan de voorwaarde dat de fiscale druk gelijk moet zijn aan deze die de goederen hadden moeten dragen wanneer ze niet onder de regeling BTW-entrepot waren geplaatst. De vrijstelling die voorlopig werd verleend voor de levering C-D en voor de dienst Z-D, wordt dus overeenkomstig artikel 7, § 2, 3° van koninklijk besluit nr. 54 definitief.
De vrijstellingen die voorlopig werden verleend voor de levering C-D en de dienstverrichting Z-D worden in deze situatie bijgevolg definitief overeenkomstig artikel 7, § 2, 3° van het koninklijk besluit nr. 54. Deze definitieve vrijstelling voor de handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot heeft tot gevolg dat de voorwaarde dat de fiscale druk op de goederen gelijk moet zijn aan deze die de goederen hadden moeten dragen wanneer ze niet onder de regeling BTW-entrepot waren geplaatst, is voldaan. 24. We onderstrepen dat de wetgever het niet nodig heeft geacht om in de wettelijke bepalingen iets te voorzien ten aanzien van de manier waarop de regeling BTW-entrepot wordt beëindigd, behalve voor accijnsproducten en goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten (z. hoofdstuk 3, nrs. 76 e.v.). Het spreekt voor zich dat de regeling BTW-entrepot een einde neemt:
26. Er wordt echter opgemerkt dat de commerciële leverings-voorwaarden niet in tegenspraak mogen zijn met de op die levering toegepaste BTW-bepalingen (bijvoorbeeld een levering franco thuis bij de koper waarvoor de vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek wordt ingeroepen hetgeen de handhaving van de goederen in het BTW-entrepot veronderstelt). AFDELING 3. DE SCHULDENAAR VAN DE BELASTING 27. Krachtens de algemene regel vervat in artikel 51, § 1, 1° van het Wetboek, is de belasting verschuldigd door de belastingplichtige die in België een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht. We hebben gezien dat wanneer deze handelingen worden verricht onder de regeling BTW-entrepot, zij een voorlopige vrijstelling genieten (z. artikel 7, § 1, van koninklijk besluit nr. 54) die slechts definitief wordt op voorwaarde dat de goederen:
28. De in nr. 27 genoemde gebruikelijke schuldenaar van de belasting heeft geen enkele controle over de bestemming die zijn medecontractant achteraf aan de goederen zal geven. Hij kan derhalve onmogelijk ten of voor de handeling die hij verricht, er al dan niet een regularisatie van de BTW moet gebeuren. Bijgevolg heeft de wetgever afgeweken van het bepaalde in artikel 51, § 1, 1° van het BTW-wetboek door de medecontractant van de leverancier of van de dienstverrichter aan te duiden als schuldenaar van de belasting voor de levering van goederen en diensten verricht onder de regeling BTW-entrepot (z. artikel 51, § 2, 3° van het BTW-wetboek). Deze afwijking is uiteraard enkel van toepassing op de leveringen van goederen en op de diensten die in aanmerking komen voor de vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, van het BTW-wetboek, welke vrijstelling door artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 voorlopig wordt toegekend. Voor de overige leveringen van goederen en diensten (*) blijft de algemene regel inzake de verschuldigdheid van de belasting bedoeld in artikel 51, § 1 van het BTW- wetboek van toepassing, tenzij een andere afwijking op deze regel kan worden ingeroepen (zoals bijvoorbeeld, deze voorzien door artikel 51, § 2, 5° van het BTW-wetboek). [(*) Bijvoorbeeld, de levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot waarbij de goederen aan de regeling worden onttrokken, of nog, de aan de opgeslagen goederen verrichte diensten die niet van de belasting kunnen vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek (z. hoofdstuk 2 hierna betreffende de beperkingen op de toepassing van de regeling BTW-entrepot).] In dat verband wordt opgemerkt dat de afwijking op de algemene regel inzake de verschuldigdheid van de belasting, vervat in artikel 51, § 2, 4° van het BTW-wetboek die als schuldenaar van de belasting aanwijst, de persoon die de goederen aan de regeling BTW-entrepot onttrekt, enkel toegepast wordt, en trouwens geen enkele andere bestaansreden heeft, teneinde een schuldenaar van de belasting te kunnen aanduiden in de situatie waar goederen op onregelmatige wijze aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken of, meer algemeen, wanneer het niet mogelijk is de schuldenaar van de belasting te identificeren omdat de verplichtingen in het kader van de regeling BTW-entrepot niet correct werden nageleefd. 29. Ten aanzien van de invoer en de intracommunautaire verwerving van goederen moest, voor de goede werking van de regeling BTW-entrepot, geen afwijking worden voorzien op de bestaande regels inzake de schuldenaar van de belasting vervat in artikelen 51, § 1, 2° en 52 van het BTW-wetboek. Inderdaad, de door deze bepalingen aangeduide personen zijn immers reeds de kopers van de goederen. 30. Bovendien bepaalt artikel 51bis, § 3 van het BTW-wetboek dat de entreposeur [Dit is de persoon die het entrepot beheert (z. nrs. 114, 117 en 120).] van de goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden, tegenover de Staat hoofdelijk aansprakelijk is voor de voldoening van de belasting, samen met de persoon die er krachtens de artikelen 51, § 1, 1° en 2°, § 2, 3° 4° en 5°, of 52, § 1, tweede lid, van het BTW-wetboek schuldenaar van is. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de BTW, ingesteld door artikel 51bis, § 3 van het BTW-wetboek, is niet enkel van toepassing op de handelingen verricht met voorlopige vrijstelling van de belasting die het voorwerp kunnen uitmaken van een regularisatie, maar ook op de andere handelingen met betrekking tot in een BTW-entrepot opgeslagen goederen. Voorbeeld: Goederen die A in België heeft vervaardigd, worden verkocht aan een Belgische belastingplichtige B met toepassing van de vrijstelling van BTW bedoeld in artikel 39quater § 1, 1° van het BTW-wetboek, omdat B de goederen in het BTW-entrepot plaatst dat entreposeur X te Antwerpen beheert. B gelast de maakloonwerker Y, gevestigd in Mechelen, de goederen te bewerken. Deze bewerking kan niet van de belasting vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek aangezien ze niet onder de ter zake gestelde beperkingen valt (z. hoofdstuk 2 hierna, inzake de beperkingen van de toepassing van de regeling BTW-entrepot). Nadien verkoopt B een deel van de bewerkte goederen aan een Hongaarse onderneming C zonder handhaving van de regeling, maar met vrijstelling van de belasting op grond van artikel 39, § 1, 2° van het BTW-wetboek, om reden van uitvoer. B verkoopt een tweede deel van de bewerkte goederen aan een Belgische onderneming D met toepassing van de belasting. B verkoopt, met handhaving van de regeling BTW-entrepot, een derde deel van de bewerkte goederen aan een Duitse onderneming E die niet in België is gevestigd. B onttrekt de resterende bewerkte goederen aan de regeling BTW-entrepot om ze als grondstof te gebruiken in zijn fabriek te Mol. E verkoopt de in het entrepot aangekochte goederen aan de Belgische onderneming F met aanrekening van de belasting. De entreposeur X is hoofdelijk gehouden met:
32. Tenslotte vermelden we nog dat artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 54 bepaalt dat behoudens tegenbewijs, de tekorten van goederen in het BTW-entrepot verondersteld worden aan de regeling BTW-entrepot te zijn onttrokken onder de voorwaarden die de belasting opeisbaar maken. Krachtens de gecombineerde toepassing van de artikelen 51, § 2, 4° en 51 bis, § 3 van het BTW-wetboek zal de entreposeur van de goederen bijgevolg verantwoordelijk zijn voor de betaling van de BTW op de goederen waarvan hij de bestemming niet kan verantwoorden of die in het BTW-entrepot verdwenen zijn. De entreposeur moet derhalve steeds de bestemming kunnen aantonen die de goederen bij hun uitslag uit het BTW-entrepot hebben gekregen. (z. in dit verband hoofdstuk 5 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen). Evenwel zal, in geval van diefstal of bij verliezen door overmacht, of door oorzaken die inherent zijn aan de aard van de goederen, zoals bijvoorbeeld verdamping van minerale oliën, of nog wanneer goederen onder toezicht van de bevoegde administratatie worden vernietigd, geen betaling worden geëist voor zover de nodige bewijzen geleverd worden. AFDELING 4. BETALING VAN DE BTW IN GEVAL VAN REGULARISATIE VAN DE VOORLOPIG VERLEENDE VRIJSTELLING 33. Bij de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot moet een regularisatie gebeuren ten aanzien van de handelingen verstrekt aan een belastingplichtige of door hem verricht, wanneer hij de goederen los van elke handelstransactie uit het BTW-entrepot wegneemt, ter bestemming van België of van een daarmee gelijkgestelde bestemming (z. artikel 7, § 3 van koninklijk besluit nr. 54). Wanneer de goederen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel, zijn de hiervoor bedoelde handelingen :
De regularisatie moet gebeuren door de persoon die voor de te regulariseren handeling schuldenaar van de belasting is (z. nrs 27 tot 32). De opeisbare BTW moet voldaan worden op de wijze vermeld in de nrs. 35 en 36 al naargelang de te regulariseren handeling een invoer is of een andere handeling [Uitvoering van artikel 11 van koninklijk besluit nr. 54.]. 35. Wanneer de te regulariseren handeling een invoer van goederen is (*), moet de schuldenaar van de belasting, uiterlijk de donderdag van de week die volgt op deze waarin de goederen aan het BTW-entrepot zijn onttrokken, bij de douane een verbeterende invoeraangifte COM 4 voorleggen met de vermelding: "GEHELE/GEDEELTELIJKE REGULARISATIE IM/EU/COM nr. ………… van ………… BTW-ENTREPOT nr. ………….." [(*) Deze situatie kan zich enkel voordoen voor in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek die onder de regeling BTW-entrepot geplaatst worden en die weggenomen worden uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie, ter bestemming van België of van een daarmee gelijkgestelde bestemming zonder dat ze het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel met handhaving van de regeling BTW-entrepot (z. artikel 7, § 3, a) van koninklijk besluit nr. 54).] De te regulariseren BTW wordt aan de douane betaald volgens de gebruikelijke regels ter zake, of door opname van de verschuldigde belasting in rooster 57 van de periodieke BTW-aangifte voor de handelingen met betrekking tot de periode waarin de BTW opeisbaar wordt, indien de schuldenaar houder is van de in artikel 5, § 3 van koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 bedoelde vergunning voor de verlegging van de betaling van de bij invoer verschuldigde belasting [z. circulaire AOIF nr. 22/2002 die de bijwerking 2002 publiceert van de aanschrijving nr. 3 van 11 januari 1973 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen).]. 36. Wanneer de te regulariseren handeling een andere handeling is dan een invoer van goederen , moet de schuldenaar de verschuldigde belasting opnemen in rooster 61 van de periodieke BTW-aangifte met betrekking tot de periode waarin de BTW opeisbaar is geworden. 37. De te regulariseren BTW is aftrekbaar binnen de grenzen van de artikelen 45 tot 48 van het BTW-wetboek. Op grond van artikel 2, 7° van koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969, onstaat het recht op aftrek op het tijdstip waarop de te regulariseren BTW opeisbaar wordt krachtens artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 54, in casu op het tijdstip waarop de goederen aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken. Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen, moet de belastingplichtige de formaliteiten vervullen en in het bezit zijn van de documenten bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969. AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE ALGEMENE PRINCIPES VAN DE WERKING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT ZOALS DIE TOEPASSELIJK IS IN BELGIE 38. Onderstaand kader bevat een overzicht van de algemene beginselen van de werking van de regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing is. Deze samenvatting houdt nog geen rekening met de beperkingen in de toepassing van de regeling BTW-entrepot. Deze worden behandeld in hoofdstuk 2, hierna.
39. Na de bespreking van het algemene werkingsmechanisme van de regeling BTW-entrepot in hoofdstuk 1, worden nu de beperkingen in de toepassing ervan afgebakend. Artikel 39quater, § 1, tweede lid van het BTW-wetboek stelt dat de Koning de beperkingen bepaalt voor de toepassing van de vrijstelling die wordt verleend voor handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot. Het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 genomen in uitvoering van artikel 39quater van het BTW-wetboek stelt de beperkingen in in de toepassing van de regeling BTW-entrepot met betrekking tot:
40. Een BTW-entrepot is een door de bevoegde overheid erkende plaats waar communautaire goederen kunnen worden opgeslagen zonder dat ze onderworpen zijn aan de BTW. Niet alle plaatsen kunnen fungeren als plaats voor de opslag van goederen onder de regeling BTW-entrepot. Deze plaatsen zijn bepaald door artikel 39quater, § 2 van het BTW-wetboek en door artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996, afhankelijk van de goederen die erin worden opgeslagen. 41. Krachtens deze bepalingen worden enkel de volgende plaatsen aangemerkt als BTW-entrepot: 1) voor accijnsproducten [Voor meer details inzake het begrip accijnsproducten, z. hoofdstuk 3, nrs. 76 en volgende.], de in België gelegen plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots inzake accijnzen [Onder belastingentrepot inzake accijnzen wordt verstaan, elke plaats waar accijnsproducten in de zin van artikel 4, punt b, van de richtlijn 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, omgezet in nationaal recht door de wet van 10 juni 1997, onder schorsing van de accijns worden geproduceerd, verwerkt, gehouden, ontvangen of verzonden, door een erkend entrepothouder bij zijn bedrijfsuitoefening.]. 2) voor andere goederen dan deze bedoeld onder 1), die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten [Voor meer details inzake het begrip goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, z. hoofdstuk 3, nr. 96.], de in België gelegen plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots inzake accijnzen waar onder schorsing van accijnsrechten, accijnsproducten geproduceerd of verwerkt worden ; 3) voor andere goederen dan deze bedoeld onder 1) en 2) die in België worden ingevoerd [Onder in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek wordt verstaan, het binnenkomen van goederen in het BTW-gebied van de Gemeenschap en die in België in het vrije verkeer worden gebracht en/of ten verbruik worden aangegeven.] in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek, de in België gelegen plaatsen die overeenkomstig de Communautaire douanereglementering als douane-entrepot [Een douane-entrepot is een door de douane-autoriteiten erkende plaats die onder douanetoezicht staat en die in hoofdzaak dient om niet-communautaire goederen op te slaan, zonder dat ze aan invoerrechten, accijnsrechten, BTW of handelspolitieke maatregelen onderworpen zijn.] worden aangemerkt; 4) voor andere goederen dan deze bedoeld onder 1), 2) en 3) de in België gelegen plaatsen voorgedragen door de entreposeur en die door de Administratie worden erkend als BTW-entrepot. 42. Het BTW-entrepot is dus altijd een in België gelegen plaats. Het gaat steeds om duidelijk omschreven fysieke plaatsen zoals opslagruimten, delen van gebouwen, fabrieken, silo's, industriële sites, tanks, netwerken van pijpleidingen,… Het plaatsen van goederen onder de regeling BTW-entrepot betekent niet enkel dat aan deze goederen een bijzonder statuut wordt gegeven, maar impliceert ook dat deze op een welomschreven plaats moeten opgeslagen worden. Deze goederen mogen dus niet vrij circuleren of zich zo maar ergens in het land bevinden. 43. Voor de goederen beoogd in nr. 41 onder de cijfers 1), 2) en 3), moeten de plaatsen die fungeren als BTW-entrepot, plaatsen zijn die door de Administratie der douane en accijnzen reeds erkend zijn als belastingentrepot of als douane-entrepot. Er wordt opgemerkt dat voor goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, enkel de belastingentrepots die erkend zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten onder schorsing van de accijns, als BTW-entrepot worden aangemerkt. Voor accijnsproducten die geen verwerking ondergaan worden de belastingentrepots die erkend zijn om accijnsproducten, onder schorsing van de accijns, te ontvangen, op te slaan of te verzenden, eveneens als BTW-entrepot aangemerkt. Verder wordt nog opgemerkt dat er zes types douane-entrepot bestaan die elk als BTW-entrepot kunnen worden aangemerkt. De douanewetgeving verbiedt nochtans de opslag van een aantal categorieën van goederen in bepaalde douane-entrepots (z . nr. 47). Dit houdt in dat deze goederen niet in dat type van douane-entrepot onder de regeling BTW-entrepot geplaatst kunnen worden. 44. Tenslotte sluit artikel 3, § 2, van koninklijk besluit nr. 54 de goederen, die bestemd zijn om te worden geleverd in het kleinhandelsstadium, uit van de regeling BTW-entrepot, ongeacht hun herkomst of aard. Uit deze bepaling volgt dat de plaatsen waar eindgebruikers toegang hebben, nooit als BTW-entrepot erkend of aangemerkt kunnen worden (grootwarenhuizen, benzinestations, …). AFDELING 2. ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT TOEGELATEN GOEDEREN 45. We hebben in nr. 6, hiervoor gezien dat de regeling BTW-entrepot enkel communautaire goederen beoogt, namelijk:
Enerzijds beperkt artikel 3, § 1 van koninklijk besluit nr. 54 de plaatsing van goederen onder de regeling BTW-entrepot volgens criteria die verschillen naargelang het gaat om in België ingevoerde goederen of om goederen van communautaire oorsprong. Anderzijds, sluit artikel 3, § 2 van koninklijk besluit nr. 54 goederen die bestemd zijn om in het kleinhandelsstadium te worden geleverd uit van de regeling BTW-entrepot. Zoals voorgeschreven door de communautaire bepalingen ter zake, heeft deze beperking van de regeling BTW-entrepot tot gevolg dat een eindverbruiker zonder recht op aftrek de vrijstelling niet kan inroepen voor goederen die hem toebehoren. IN BELGIE INGEVOERDE GOEDEREN 46. De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek, is beperkt tot dezelfde goederen als deze die onder de regeling douane-entrepot mogen worden geplaatst (z. artikel 3, § 1, 1° van koninklijk besluit nr. 54). Onder in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek wordt verstaan de goederen die in het BTW-gebied van de Gemeenschap zijn binnengekomen en die in België in het vrije verkeer zijn gebracht en/of ten verbruik zijn aangegeven. Deze beperking is van toepassing zonder onderscheid te maken tussen accijnsproducten en andere goederen. 47. In de praktijk heeft deze beperking weinig gevolgen omdat alle goederen, accijnsproducten inbegrepen, onder de regeling douane-entrepot kunnen worden geplaatst vooraleer ze in het vrije verkeer worden gebracht. Niettemin kan uit hoofde van de bescherming van de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten [Voor meer details, z. Circulaire van 15 mei 1998 betreffende allerlei beperkings - en controlemaatregelen nr. D.D. 125.173 ( D.I. 590) van de Administratie der douane en accijnzen.], aan bepaalde goederen de opslag ontzegd worden in een douane-entrepot in het algemeen, of in bepaalde types van douane-entrepot. Er bestaan twee groepen van douane-entrepots, die elk nogmaals onderverdeeld zijn in drie types (de publieke entrepots van het type A, B of F en de particuliere entrepots van het type C, D of E) [Voor meer details, z. instructie inzake entrepots - 1996 (D.I. 540.101) van de Administratie der douane en accijnzen.]. Vermits de BTW-entrepots waar ingevoerde goederen, andere dan accijnsproducten en andere dan goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten worden opgeslagen, verplicht samenvallen met plaatsen of lokalen die erkend zijn als douane-entrepot (z. nr. 41, 3° en 43), is er ook vereist dat deze goederen, om onder de regeling BTW-entrepot te kunnen worden geplaatst, ook toegelaten worden in het douane-entrepot waarin het BTW-entrepot is gelegen. Voorbeeld: Om redenen van publieke veiligheid en milieu is het verboden om bepaalde gevaarlijke producten op te slaan in een publiek douane-entrepot van het type A. Als de invoerder van dergelijke goederen, de goederen onder de regeling BTW-entrepot wil plaatsen, mag het BTW-entrepot dat hij hiervoor wil gebruiken niet gelegen zijn in een douane-entrepot van het type A, maar, bijvoorbeeld, in een particulier douane-entrepot van het type D, waar de opslag van die goederen is toegestaan. 48. Wanneer de in België ingevoerde goederen onder de regeling van BTW-entrepot worden geplaatst en ze vóór hun effectieve opslag in het BTW-entrepot een dienstverrichting ondergaan (z. nrs. 60 tot 64), dan zijn het de goederen in de staat waarin ze zich bevinden na deze dienst, die moeten beantwoorden aan het in artikel 3, § 1, 1° van het koninklijk besluit nr. 54 voorziene beperkende criterium inzake de toelating tot de regeling. Voorbeeld: Azijnzuur kan in België worden ingevoerd onder de regeling van BTW-entrepot met vrijstelling van de belasting op grond van artikel 39quater, § 1, van het BTW-wetboek, omdat het goed mag worden opgeslagen in een publiek of een particulier douane-entrepot. Wanneer daarentegen het in België ingevoerde azijnzuur vóór zijn effectieve opslag door uitdroging wordt verwerkt tot azijnzuuranhydride, kan het eindproduct niet worden opgeslagen in een douane-entrepot. Inderdaad, hoewel azijnzuuranhydride frequent wordt aangewend in de scheikundige- en farmaceutische nijverheid, kan dit product echter ook voor onwettige toepassingen worden aangewend, zoals in de bereiding van drugs. Het azijnzuur wordt om deze reden volledig uitgesloten uit de regeling douane-entrepot. 49. Indien de dienst waarvan sprake onder nr. 48 bestaat in de toevoeging van communautaire goederen aan de in België ingevoerde goederen, of de vermenging ervan met communautaire goederen, blijven de voorwaarden inzake de beperking voor de plaatsing van ingevoerde goederen onder de regeling BTW-entrepot van toepassing op de bekomen goederen ongeacht de verhouding tussen de ingevoerde goederen en de communautaire goederen in het bekomen product. GOEDEREN VAN COMMUNAUTAIRE OORSPRONG 50. Goederen van communautaire oorsprong kunnen slechts onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst in de mate dat ze voorkomen op de lijst van de goederen die zijn opgesomd in de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54 (z. artikel 3, § 1, 2° van koninklijk besluit nr. 54 en bijlage 2 van onderhavige circulaire). Onder goederen van communautaire oorsprong moet worden verstaan:
51. De in bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54 opgenomen goederen zijn voornamelijk metalen en grondstoffen die het voorwerp uitmaken van kettingverkopen, zoals die plaatsvinden op internationale grondstoffenmarkten. Zij worden aangeduid met de code van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschappen zoals die van toepassing was op datum van de laatste wijziging van het koninklijk besluit nr. 54, namelijk 1 april 2003 [Belgisch Staatsblad van 15 april 2003.]. Voor een nadere omschrijving van de goederen opgenomen in de bijlage wordt verwezen naar de toelichtingen bij het Geharmoniseerd Systeem inzake de Omschrijving en Codering van de Goederen. De in deze bijlage opgenomen bulkgoederen zijn stortgoederen die niet verpakt zijn. 52. Wanneer communautaire goederen van nationale oorsprong of afkomstig uit een ander Lid-Staat van de Gemeenschap die onder de regeling BTW-entrepot geplaatst zijn, vóór hun werkelijke opslag in het BTW-entrepot nog een dienstprestatie ondergaan (z. nrs. 60 tot 64), dan zijn het de goederen, in de staat waarin ze zich bevinden na deze dienst, die moeten beantwoorden aan het beperkende criterium inzake de toelating tot de regeling BTW-entrepot voorzien in art. 3, § 1, 2° van koninklijk besluit nr. 54. Voorbeeld: Aluminium in ruwe toestand (GN-Code 7601 - een goed opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54) kan in België niet met toepassing van de vrijstelling van de belasting bedoeld in artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek worden aangekocht indien dat aluminium vóór de opslag wordt verwerkt tot staven, draad of platen (GN-Code 7604, 7605 of 7606) die niet zijn opgenomen in de lijst. Bauxiet daarentegen (mineraal van aluminium - GN-Code 2606 - een goed dat niet is opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54), dat wordt verwerkt tot ruwe gietblokken (een goed dat voorkomt in de lijst - GN-Code 7601) en bestemd is om in een BTW-entrepot te worden opgeslagen, kan in België met vrijstelling van de belasting worden aangekocht op grond van artikel 39quater, § 1,1°van het BTW-wetboek. AFDELING 3. HANDELINGEN VRIJGESTELD ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT 53. Niet alle onder de regeling BTW-entrepot verrichte handelingen zijn vrijgesteld van de belasting. We hebben in nr. 7 gezien dat artikel 39quater van het BTW-wetboek de vrijgestelde handelingen opdeelt in drie groepen:
Andere in artikel 39quater van het BTW-wetboek en in het koninklijk besluit nr. 54 vastgelegde beperkingen en voorwaarden sluiten bovendien sommige van deze handelingen uit van de vrijstelling. HANDELINGEN WAARBIJ GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT WORDEN GEPLAATST 55. Goederen kunnen onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst ter gelegenheid van hun invoer, hun intracommunautaire verwerving of hun levering in België [Er wordt aan herinnerd dat goederen ook onder de regeling BTW-entrepot kunnen worden geplaatst ingevolge een binnenlandse verzending (z. nr. 7).]. De toepassing van de vrijstelling van de BTW bedoeld in artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek ten aanzien van voornoemde handelingen, houdt de verplichting in de goederen zonder uitstel in het BTW-entrepot op te slaan van zodra het belastbaar feit zich voor deze handelingen heeft voorgedaan (z. artikelen 17, 24 en 25septies van het BTW-wetboek). Vanzelfsprekend mag rekening worden gehouden met de tijd nodig voor het vervoer van de goederen naar het entrepot [z. nrs. 60 tot 64 indien vóór de effectieve opslag van de goederen in het BTW-entrepot nog diensten worden verricht.]. Inderdaad, de opslag in het entrepot is de eerste voorwaarde om de handeling inzake plaatsing te kunnen vrijstellen in het kader van de regeling BTW-entrepot. Bij gebrek aan opslag of in geval van laattijdige opslag van de goederen kan de handeling inzake plaatsing in geen geval worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. LEVERINGEN VAN GOEDEREN DIE ZICH ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT BEVINDEN 56. Goederen die onder de regeling BTW-entrepot werden geplaatst kunnen vervolgens met vrijstelling van de belasting verder geleverd worden. De toepassing ten aanzien van die leveringen, van de vrijstelling van de BTW, voorzien in artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek, houdt de verplichting in de goederen onder de regeling BTW-entrepot te handhaven. 57. In dat verband wordt opgemerkt dat het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot waarin ze zich bevinden, een einde stelt aan de regeling (z. nr. 15). De levering van goederen van een BTW-entrepot naar een ander BTW-entrepot, kan derhalve niet aangemerkt worden als een levering met handhaving van de regeling. Dergelijke levering kan dus niet vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek [Deze levering kan eventueel, als handeling met plaatsing in een ander BTW-entrepot, vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. In hoofdstuk 6 waarin enkele bijzondere gevallen worden toegelicht, wordt een uiteenzetting gegeven inzake de overbrenging van goederen van een BTW-entrepot in België naar een ander BTW-entrepot in België (z. nrs. 174 en volgende).]. DIENSTEN VERRICHT AAN GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT 58. De diensten verricht aan goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden, kunnen op grond van van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek worden vrijgesteld van de belasting [Er wordt aan herinnerd dat de eigenaar van de goederen voor eigen rekening diensten kan verrichten aan goederen die onder de regeling BTW-entrepot zijn geplaatst. Deze handelingen zijn niet aan de belasting onderworpen en vereisen dan ook geen enkele vrijstelling (z. nr. 7). Niettemin moet soms een bijzondere vergunning worden aangevraagd (z. hoofdstuk 4, nr. 124).]. Dit artikel onderscheidt drie soorten diensten:
59. Artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek bepaalt uitdrukkelijk dat de vrijstelling niet van toepassing is op diensten die vrijgesteld zijn op grond van de artikelen 41 en 42 van het BTW-wetboek. Deze diensten zijn van de belasting vrijgesteld door bijzondere bepalingen indien ze verricht worden onder in deze artikelen voorziene voorwaarden. Voorbeelden: Het vervoer van goederen die onder de regeling BTW-entrepot werden geplaatst, de daarmee samenhangende diensten, diensten van makelaars en lasthebbers die tussenkomen bij handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot, …[De vrijstelling van toepassing op de diensten van makelaars en lasthebbers die tussenkomen bij handelingen met betrekking tot goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden, wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6 (z. nrs. 169 en volgende).] Diensten die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een handeling inzake plaatsing onder de regeling BTW-entrepot 60. Artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek vrij van de belasting, de diensten die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een handeling inzake plaatsing onder de regeling van BTW-entrepot, welke handeling vrijgesteld is op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek Hier worden dus de diensten bedoeld verricht aan goederen vóór hun effectieve opslag in het BTW-entrepot, die verstrekt worden aan de schuldenaar van de belasting op de handeling inzake plaatsing van de goederen onder de regeling BTW-entrepot, welke handeling op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek [De vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek kan niet toegepast worden op diensten die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een handeling tot plaatsing in het BTW-entrepot ingevolge een binnenlandse verzending (z. nr. 7). Deze verzending is immers geen handeling die wordt vrijgesteld door artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek.] is vrijgesteld. Niet alle diensten verricht vóór de opslag van de goederen in het BTW-entrepot kunnen door artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek worden vrijgesteld van de belasting. Enkel de handelingen die voldoen aan de voorwaarden uiteengezet in de nrs. 61 tot 64 kunnen de vrijstelling genieten. 61. Krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek moeten de diensten verricht worden aan de goederen zelf. Komen dus enkel in aanmerking voor de vrijstelling de diensten die bestaan uit materiële werkzaamheden (*) zoals bedoeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 1° van het BTW-wetboek. [(*) De administratie beschouwt de expertise van een ander goed dan een uit zijn aard onroerend goed als een materieel werk in de mate dat die dienstprestatie betrekking heeft op het onderzoek, de definitie of de bepaling van de kenmerken van een welbepaald goed (z. nr. 10 van de aanschrijving nr. 7/1998 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen - BTW-Revue nr. 136 van juli/augustus 1998).] 62. Deze diensten moeten bovendien op grond van het criterium inzake de plaatsbepaling, bedoeld in artikel 21, § 3, 2°, a) van het BTW-wetboek, geacht worden in België plaats te vinden. We merken in dat verband op dat de afwijking inzake plaatsbepaling van diensten bestaande uit materiële werkzaamheden aan andere goederen dan onroerende goederen uit hun aard, waarin artikel 21, § 3, 2°, b, van het BTW-wetboek voorziet en waarbij de plaats van de dienst verlegd wordt naar het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem is verleend wanneer de dienst wordt verstrekt aan een ontvanger die voor de BTW is geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die waar de dienst materieel wordt verricht, in onderhavig geval niet kan worden toegepast. Inderdaad, uit de tekst zelf van dat artikel blijkt dat deze afwijking niet van toepasselijk is wanneer de goederen niet worden verzonden of vervoerd buiten de Lid-Staat waar de dienst materieel werd verricht. Dit is steeds het geval voor goederen die vóór hun effectieve opslag in het entrepot onder de regeling BTW-entrepot werden bewerkt en waarbij die opslag na de bewerking steeds verplicht is (z. nr. 64). 63. In de reglementering is geen enkele beperking vastgelegd inzake de aard van de materiële werken die met vrijstelling van de belasting mogen uitgevoerd worden vóór de effectieve opslag van de goederen in het BTW-entrepot. Deze werken mogen er evenwel niet toe leiden dat er goederen worden geproduceerd die niet meer beantwoorden aan de beperkende voorwaarden inzake de plaatsing van goederen onder de regeling BTW-entrepot. Deze voorwaarden werden uiteengezet in de nrs. 45 tot 52. In dat verband wordt eraan herinnerd dat wanneer de bewerking van ingevoerde goederen erin bestaat er communautaire goederen aan toe te voegen of ermee te vermengen, de voorwaarden inzake de beperking voor ingevoerde goederen van toepassing blijven op de bekomen goederen, ongeacht de verhouding tussen de ingevoerde en de communautaire goederen in het bekomen eindproduct (z. nr. 49). 64. Wanneer de diensten voltooid zijn in de zin van artikel 22 van het BTW-wetboek, moeten de goederen zonder uitstel in het BTW-entrepot worden opgeslagen daarbij rekening houdend met de tijd nodig voor het vervoer naar dat entrepot. De opslag in het BTW-entrepot vormt de eerste voorwaarde om de handeling inzake plaatsing en de werken vrij te stellen. Bij ontstentenis van opslag of ingeval van laattijdige opslag kunnen deze handelingen niet vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek. Diensten met betrekking tot goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden 65. Artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek stelt eveneens vrij van de belasting, de diensten die worden verricht aan goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden. Zijn hier beoogd, de diensten verricht aan goederen na hun effectieve opslag in een BTW-entrepot. Niet alle diensten verricht na de opslag van de goederen in het BTW-entrepot, kunnen krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek vrijgesteld worden. Enkel de handelingen die voldoen aan de voorwaarden uiteengezet in de nrs. 66 tot 75 kunnen de vrijstelling genieten. 66. Krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek moeten de diensten uitgevoerd worden aan de goederen zelf. Bijgevolg kunnen enkel de diensten die bestaan uit een materieel werk (*) in de zin van artikel 18, § 1, tweede lid, 1° van het BTW-wetboek worden vrijgesteld. [(*) De administratie beschouwt de expertise van een ander goed dan een uit zijn aard onroerend goed als een materieel werk in de mate dat die dienstprestatie betrekking heeft op het onderzoek, de definitie of de bepaling van de kenmerken van een welbepaald goed (z. nr. 10 van de aanschrijving nr. 7/1998 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen - BTW-Revue nr. 136 van juli/augustus 1998).] 67. Deze diensten moeten bovendien op grond van het criterium inzake plaatsbepaling bedoeld in artikel 21, § 3, 2°, a) van het BTW-wetboek geacht worden in België plaats te vinden. We merken in dat verband op dat de afwijking inzake plaatsbepaling van diensten bestaande uit materiële werkzaamheden aan andere goederen dan onroerende goederen uit hun aard, waarin artikel 21, § 3, 2° van het BTW-wetboek voorziet en waarbij de plaats van de dienst verlegd wordt naar het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem is verleend wanneer de dienst wordt verstrekt aan een ontvanger die voor de BTW is geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die waar de dienst materieel wordt verricht, in onderhavig geval niet kan worden toegepast. Inderdaad, uit de tekst zelf van dat artikel blijkt dat deze afwijking niet van toepassing is wanneer de goederen niet worden verzonden of vervoerd buiten de Lid-Staat waar de dienst materieel werd verricht. Dit laatste is steeds het geval voor goederen die bewerkt zijn onder de regeling BTW-entrepot en die onder deze regeling gehandhaafd blijven (z. nr. 64). 68. De draagwijdte van de vrijstelling voorzien in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek inzake diensten aan goederen die zich in het BTW-entrepot bevinden, wordt bovendien beperkt door de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit nr. 54. Beperking van de vrijstelling door artikel 5 van koninklijk besluit nr. 54 69. Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 54 beperkt de vrijstelling voor diensten die betrekking hebben op goederen die in een BTW-entrepot zijn opgeslagen, tot de handelingen die door de communautaire douanereglementering (*) zouden zijn toegelaten indien de goederen zich onder de regeling douane-entrepot zouden bevinden. [(*) z. de artikelen 531 en 809 van de toepassingsbepalingen van het communautair douanewetboek en bijlage 72 bij deze toepassingsbepalingen.] De bedoelde handelingen, opgesomd in bijlage 3 van deze circulaire, zijn de gebruikelijke handelingen aan goederen teneinde ze goed te bewaren, om hun presentatie of handelskwaliteit te verbeteren of om hun distributie of verkoop voor te bereiden. 70. Andere diensten dan de in nr. 69 bedoelde handelingen mogen aan de goederen worden verricht nadat ze in het BTW-entrepot zijn opgeslagen, maar deze diensten kunnen niet van de belasting worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek. 71. In dat verband wordt opgemerkt dat het, in tegenstelling tot de communautaire douanereglementering inzake douane-entrepots, niet mogelijk is de goederen tijdelijk uit te slaan uit het BTW-entrepot waarin ze zich bevinden met het oog op een bewerking buiten het afgebakende gebied van het BTW-entrepot. Het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot stelt inderdaad een einde aan de regeling (z. nr. 15). 72. Goederen moeten aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken wanneer ze in het BTW-entrepot diensten ondergaan als gevolg waarvan de goederen niet meer beantwoorden aan de beperkende voorwaarden van de nrs. 45 tot 52. Als deze diensten voorkomen op de lijst van gebruikelijke handelingen bedoeld in nr. 69, dan worden ze nochtans voorlopig van de belasting vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek en van artikel 7, §1 van het koninklijk besluit nr. 54. In dat verband wordt eraan herinnerd dat wanneer de bewerking van de ingevoerde goederen erin bestaat communautaire goederen toe te voegen aan of te vermengen met de ingevoerde goederen, de voorwaarden inzake de beperking voor ingevoerde goederen, van toepassing blijven op de bekomen goederen, ongeacht de verhouding tussen de ingevoerde en de communautaire goederen in het eindproduct (z. nr.49). Voorbeelden: 1. Belgische ruwe suiker is opgeslagen in een BTW-entrepot (een goed dat is opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54 - GN-Code 1701 11 en 1701 1) en wordt er geraffineerd tot witte kristalsuiker. Deze bewerking is niet opgenomen in de lijst van gebruikelijke handelingen bedoeld in artikel 5 van koninklijk besluit nr. 54. Ze kan indien ze plaats heeft in België en onder bezwarende titel wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige, de vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek niet genieten. Merk op dat de witte kristalsuiker die na raffinage werd verkregen, onder de regeling BTW-entrepot mag blijven (goed opgenomen in de bijlage bij koninklijk besluit nr 54 - Code GN 1701 99). 2. Scheikundige producten (een goed dat is opgenomen in de lijst bij het koninklijk besluit nr. 54 - GN-Code hoofdstuk 28 of 29) afkomstig uit Duitsland worden in bulk opgeslagen in een BTW-entrepot. Ze worden er verpakt in zakken van 50 kg. Deze behandeling is opgenomen in de lijst van gebruikelijke handelingen bedoeld in artikel 5 van koninklijk besluit nr. 54. Ze geniet derhalve de voorlopige vrijstelling van de belasting bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek en in artikel 7, §1 van het koninklijk besluit nr. 54, indien zij in België plaats heeft en onder bezwarende titel wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige. Omdat de verpakte goederen niet meer beantwoorden aan het begrip scheikundige producten in bulk (z. nr. 51), moeten deze goederen, die niet zijn opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54, als gevolg van de verpakking aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken. 3. Tunesische wijn wordt in België ingevoerd onder schorsing van accijnzen en met vrijstelling van de BTW. De wijn wordt opgeslagen in een entrepot (Belasting en BTW ) waar hij vermengd wordt met Franse wijn. De vermenging van goederen van dezelfde soort zonder dat de aard ervan wijzigt is een gebruikelijke handeling bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 54. Deze handeling kan indien ze in België plaatsvindt en onder bezwarende titel wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige de voorlopige vrijstelling van de BTW genieten op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek en in artikel 7, §1 van het koninklijk besluit nr. 54. De bekomen wijn, die een mengeling is van ingevoerde en communautaire wijn, mag in het BTW-entrepot blijven ongeacht het feit dat alcoholhoudende dranken geen deel uitmaken van de goederen opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54. Beperking van de vrijstelling door artikel 6 van koninklijk besluit nr. 54 73. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 54 beperkt de vrijstelling voor diensten verricht aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden tot de diensten die betrekking hebben op goederen die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot. Worden hier bedoeld, de diensten verricht aan goederen die fysiek nog wel aanwezig zijn in het BTW-entrepot maar die zich niet meer onder de regeling bevinden omdat ze verkocht zijn zonder handhaving van de regeling. Voorbeeld: Vruchtensappen worden in een tankwagen in België ingevoerd met vrijstelling van de BTW bij toepassing van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. Zij worden opgeslagen in een BTW-entrepot van een limonadefabrikant en maken vervolgens het voorwerp uit van verschillende leveringen met handhaving van de regeling om uiteindelijk met toepassing van de belasting te worden gekocht door een in België voor BTW-doeleinden geïdentificeerde handelaar, die het vruchtensap voor de binnenlandse markt bestemt. Vooraleer uit het BTW-entrepot te worden weggenomen, worden de dranken voor rekening van de uiteindelijke koper gebotteld in flessen van 0,75 liter. Bottelen is een gebruikelijke handeling bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 54. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 54 sluit het bottelen echter uit van de vrijstelling van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-gebied, omdat de dienst in casu betrekking heeft op goederen die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot. 74. Merk op dat de door artikel 6 van koninklijk besluit nr. 54 ingestelde beperking van de vrijstelling voor diensten, uitsluitend die goederen beoogt die het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot. Wanneer de goederen bijgevolg uit het BTW-entrepot worden weggenomen, los van elke handelstransactie (z. nr. 19), dan is de bedoelde beperking niet van toepassing. De diensten die ten behoeve van de eigenaar worden verricht aan de goederen voordat ze het entrepot effectief verlaten kunnen dus van de belasting worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek, voor zover zij beantwoorden aan de voorwaarden opgesomd in de nrs. 65 tot 72. AFDELING 4. OVERZICHT VAN DE BEPERKINGEN IN DE TOEPASSING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT 75. Onderstaand kader bevat een samenvatting van de regels die de werkingssfeer van de regeling BTW-entrepot afbakenen.
AFDELING 1. DEFINITIES ACCIJNSPRODUCTEN 76. Overeenkomstig artikel 1, § 6, 4°, van het BTW-Wetboek worden de navolgende producten zoals ze zijn omschreven in de door de Europese Gemeenschappen uitgevaardigde reglementering, als accijnsproducten aangemerkt voor de toepassing van het BTW-Wetboek :
De goederen die zijn onderworpen aan autonome Belgische accijnsrechten (koffie en alcoholvrije dranken) worden daarentegen niet als accijnsproducten beschouwd voor de toepassing van de BTW in het algemeen en voor de regeling BTW-entrepot in het bijzonder. Minerale oliën 77. In de reglementering uitgevaardigd door de Europese Gemeenschappen wordt het begrip « minerale oliën » gedefinieerd door de Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PBEG, nr. L 316/12 van 31 oktober 1992) en door de Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PBEG, nr. L 316/19 van 31 oktober 1992). 78. Volgens die bepalingen worden als minerale oliën beschouwd, de hierna opgesomde goederen zoals ze worden aangeduid door de code van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief vastgesteld op 1 oktober 1994 [z. artikel 2, § 4, van de Richtlijn 92/81/EEG. Daar die codes meerdere wijzigingen hebben ondergaan in de loop der jaren, bevat bijlage 4 ter informatie een vergelijkende tabel die het verband legt tussen de codes toepasselijk op 1 oktober 1994 en deze toepasselijk op 1 januari 2002.] :
ALCOHOL EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN 79. In de reglementering uitgevaardigd door de Europese Gemeenschappen wordt het begrip « alcohol en alcoholhoudende dranken » gedefinieerd bij de Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PBEG, nr. L 316 van 31 oktober 1992). Overeenkomstig die bepaling wordt onder « alcohol en alcoholhoudende dranken » verstaan, de hierna opgesomde producten zoals ze worden aangeduid door de code van de gecombineerde goederennomenclatuur vastgesteld in de bijlage I van de Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 betreffende de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals die werd gewijzigd door de Verordening (EEG) nr. 2587/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1991 [z. vierde overweging van de Richtlijn 92/83/EEG. Daar die codes meerdere wijzigingen hebben ondergaan in de loop der jaren, bevat bijlage 4 ter informatie een vergelijkende tabel die het verband legt tussen de codes toepasselijk op 26 juli 1991 en deze toepasselijk op 1 januari 2002.]. De volgende producten worden bedoeld :
80. Volgens de Richtlijn 92/83/EEG wordt onder « bier » verstaan, elk product van GN-code 2203 alsmede elk product van de GN-code 2206 dat een mengsel van bier en niet-alcoholhoudende dranken bevat, in beide gevallen met een effectief alcohol-volumegehalte [Onder « effectief alcohol-volumegehalte » wordt verstaan, het aantal volume-eenheden van het desbetreffende eindproduct bij een temperatuur van 20 graden celcius. Het effectief alcohol-volumegehalte wordt aangeduid met het symbool «% vol».] van meer dan 0,5 % vol. 81. Worden bijgevolg niet bedoeld, de zogenaamde alcoholvrije bieren. Dit zijn bieren gemaakt op basis van mout waarvan het alcohol-volumegehalte beperkt is tot 0,5 % vol of minder. Wijnen 82. Zowel mousserende als niet-mousserende wijnen worden bedoeld. 83. Onder « niet-mousserende wijn » worden alle producten van de GN-codes 2204 et 2205 verstaan, met uitzondering van mousserende wijn :
85. Zowel de « andere mousserende gegiste dranken » als de « andere niet-mousserende gegiste dranken » worden bedoeld. 86. Onverminderd artikel 17 van de Richtlijn 92/83/EEG, worden verstaan onder :
87. Voor de toepassing van de Richtlijn 92/83/EEG, wordt verstaan onder « tussenproducten », alle producten van de GN-codes 2204, 2205 en 2206 met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 1,2 doch niet meer dan 22 % vol, die niet onder de artikelen 2, 8 en 12 vallen. Onverminderd artikel 12 van de Richtlijn mogen de Lid-Staten de volgende producten als tussenproducten behandelen : elke niet-mousserende gegiste drank die bedoeld is in artikel 12, 1, en een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 5,5 % vol heeft dat niet volledig door gisting is verkregen, alsmede elke mousserende gegiste drank die bedoeld is in artikel 12, 2, en een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 8,5 % vol heeft dat niet volledig door gisting is verkregen. Ethylalcohol 88. Onder « ethylalcohol » wordt verstaan :
89. In de reglementering uitgevaardigd door de Europese Gemeenschappen wordt het begrip « tabaksfabrikaten » gedefinieerd in de Richtlijn 95/59/EEG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (PBEG nr. L 291 van 27 november 1995). Als tabaksfabrikaten worden aangemerkt :
90. Overeenkomstig artikel 3 van de Richtlijn 65/59/EEG worden als sigaren of cigarillo's beschouwd, de volgende producten indien ze geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt :
92. Overeenkomstig artikel 4, § 1, van voornoemde Richtlijn 95/59/EEG worden als sigaretten aangemerkt :
Producten die geen tabak bevatten worden evenwel niet als tabaksfabrikaten aangemerkt wanneer ze uitsluitend voor medische doeleinden dienen. Rooktabak 94. Overeenkomstig artikel 5, § 1, van voornoemde Richtlijn 95/59/EEG worden als rooktabak aangemerkt :
Producten die geen tabak bevatten worden evenwel niet als tabaksfabrikaten beschouwd wanneer ze uitsluitend voor medische doeleinden dienen. GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN 96. Onder goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten wordt verstaan, de goederen die nodig zijn voor de vervaardiging van de producten bedoeld in artikel 1, § 6, 4°, van het BTW-wetboek, die:
AFDELING 2. ACCIJNSPRODUCTEN BEDOELD BIJ DE REGELING BTW-ENTREPOT MINERALE OLIEN 97. De minerale oliën zijn de enige accijnsproducten die voorkomen op de lijst van goederen opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54. Enkel de minerale oliën ingedeeld onder de GN-codes 2707, 2709, 2710 en 2711 zijn evenwel opgenomen in die bijlage en hebben toegang tot de regeling BTW-entrepot wanneer ze van communautaire oorsprong zijn (z. nrs. 50 en volgende). De regeling BTW-entrepot is daarentegen toepasselijk op alle in nr. 78 hiervoor bedoelde minerale oliën die in België worden ingevoerd (z. nrs. 46 tot 49). ALCOHOL EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN 98. Alcohol en alcoholhoudende dranken komen niet voor op de lijst van goederen opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54. Die producten zijn dan ook van de regeling BTW-entrepot uitgesloten wanneer ze van communautaire oorsprong zijn (z. nrs. 50 en volgende). De regeling BTW-entrepot is daarentegen toepasselijk op alle in de nrs. 80 tot 88 bedoelde alcoholen en alcoholhoudende dranken die in België worden ingevoerd. TABAKSFABRIKATEN 99. Tabaksfabrikaten komen niet voor op de lijst van goederen opgenomen in de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54. Tabaksfabrikaten van communautaire oorsprong zijn derhalve uitgesloten van de regeling BTW-entrepot (z. nrs. 50 en volgende). De regeling BTW-entrepot is evenmin van toepassing op in België ingevoerde tabaksfabrikaten aangezien de opeisbaarheid van de belasting ook voor die goederen nauw verbonden is met de regeling inzake accijnsrechten (z. de bijzondere regeling inzake belastingheffing ingesteld bij artikel 58, § 1, van het BTW-Wetboek). De belasting wordt geheven telkens wanneer voor die fabrikaten de Belgische accijns moet worden voldaan overeenkomstig de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen inzake het fiscaal regime voor tabaksfabrikaten. De BTW moet derhalve slechts eenmaal worden voldaan. De belasting wordt daarbij betaald over de kleinhandelsprijs van de tabak en geldt als voldoening van de BTW die is verschuldigd ter zake van alle belastbare handelingen waarvan de tabaksfabrikaten het voorwerp hebben uitgemaakt, voor zover die goederen bestemd zijn om in België te worden verbruikt. De belasting wordt berekend over de prijs vermeld op het fiscale bandje, of, indien geen prijs is bepaald, over de maatstaf van heffing van de accijns. De aldus geheven BTW geldt als voldoening van de belasting verschuldigd ter zake van de invoer, de intracommunautaire verwerving en de levering van tabaksfabrikaten. AFDELING 3. DWINGEND KARAKTER VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VOOR ACCIJNSPRODUCTEN EN VOOR GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN 100. Voor accijnsproducten alsmede voor goederen die (zelf geen accijnsproducten zijn maar) bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, gelden voor wat de werking van het BTW-entrepot betreft (z. hoofdstukken 1 en 2) dezelfde regels als voor de andere goederen, met dien verstande evenwel dat de regeling BTW-entrepot in bepaalde omstandigheden verplicht moet worden toegepast voor die producten en goederen. 101. Krachtens de communautaire regelgeving inzake accijns (*) moeten de productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsproducten onder schorsing van accijns, verplicht geschieden in een belastingentrepot. [(*) z. artikel 11, 2, van de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, die in Belgisch recht werd omgezet bij de wet van 10 juni 1997.] Onder belastingentrepot moet worden verstaan iedere plaats waar de erkende entrepothouder bij de bedrijfsuitoefening, onder schorsing van accijns, accijnsproducten produceert, verwerkt, voorhanden heeft, ontvangt of verzendt [z. artikel 4, b, van de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, die in Belgisch recht werd omgezet bij de wet van 10 juni 1997.]. Daaruit volgt dat zowel accijnsproducten die zich onder de schorsing van accijns bevinden, als goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten en die zich onder schorsing van accijns bevinden, zich voor de toepassing van de accijnsreglementering in belastingentrepots bevinden waar ze onder douanetoezicht staan. Het verkeer van accijnsproducten onder schorsing van accijns, is eveneens strikt gereglementeerd en gecontroleerd door de douane. 102. De wetgever heeft het nuttig geacht dat douanetoezicht inzake accijns aan te wenden in de strijd tegen de BTW-fraude door de regeling BTW-entrepot verplicht te maken voor accijnsproducten en goederen die zijn bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die worden opgeslagen in of die zich bevinden in een in België gelegen belastingentrepot (z. artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54). 103. De verplichting om de regeling BTW-entrepot toe te passen geldt uiteraard slechts voor de goederen die onder de regeling BTW-entrepot zijn toegelaten. Overeenkomstig de beperkende criteria uiteengezet in de nrs. 45 tot 52 en 97 tot 99, worden volgende goederen geacht zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden wannneer ze in een in België gelegen belastingentrepot worden opgeslagen of wanneer ze er zich in bevinden :
105. Daaruit volgt dat de regeling BTW-entrepot verplicht moet worden toegepast en dat de in deze aanschrijving gestelde voorwaarden moeten worden nageleefd, voor onder die regeling toegelaten accijnsproducten en voor goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, wanneer die producten en goederen worden opgeslagen in of zich bevinden in een in België gelegen belastingentrepot en niet ten verbruik werden aangegeven of niet daadwerkelijk uit het belastingentrepot werden uitgeslagen. Bijgevolg vinden alle leveringen die worden verricht vóór de inverbruikstelling van de goederen op het stuk van de accijnsrechten of vóór de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het belastingentrepot, plaats onder de regeling BTW-entrepot en zijn ze als dusdanig van de BTW vrijgesteld. AFDELING 4. DIENSTEN VERRICHT AAN ACCIJNSPRODUCTEN VOOR HUN EFFECTIEVE OPSLAG IN HET BTW-ENTREPOT 106. Krachtens de communautaire regelgeving inzake accijnzen moet de productie, de verwerking of elke andere behandeling van accijnsproducten waarvoor de accijnsrechten nog niet werden betaald, verplicht geschieden na de plaatsing van de goederen in een belastingentrepot [z. artikel 11,2 van de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, die in Belgisch recht werd omgezet bij de wet van 10 juni 1997.]. Bijgevolg mogen accijnsproducten die zich onder schorsing van accijns bevinden, geen enkele dienst ondergaan wanneer ze zich buiten het belastingentrepot bevinden. 107. Daar het belastingentrepot ook wordt aangemerkt als een BTW-entrepot voor de accijnsproducten bedoeld bij de regeling BTW-entrepot (z. nr. 41), mogen die goederen geen enkele dienst ondergaan vóór hun effectieve opslag in het BTW-entrepot. De vrijstelling waarin artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-Wetboek voorziet voor dergelijke diensten (z. nr. 60) kan dan ook niet worden toegepast in dergelijke gevallen. AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE BIJZONDERHEDEN VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT EIGEN AAN ACCIJNSPRODUCTEN EN AAN GOEDEREN DIE ZIJN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE EN DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN 108. Onderstaand kader bevat een samenvatting van de bijzonderheden van de regeling BTW-entrepot die eigen zijn aan accijnsproducten en aan goederen die bestemd zijn voor de productie en de verwerking van accijnsproducten.
109. Artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 54 stelt de toepassing van de regeling BTW-entrepot afhankelijk van de uitreiking van een vergunning door of vanwege de Minister van Financiën. 110. De in artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 54 bedoelde vergunning is bijzonder of algemeen, naargelang de aard van de met vrijstelling van de belasting te verrichten handeling. De bijzondere vergunning moet aangevraagd worden en geeft aanleiding tot de uitreiking van een titel van een genummerde vergunning. De algemene vergunning behoeft geen enkele benaarstiging. AFDELING 1. BIJZONDERE VERGUNNING 111. De bijzondere vergunning moet slechts in twee gevallen worden aangevraagd :
De vergunning wordt enkel verleend aan in België gevestigde belastingplichtigen. Een belastingplichtige wordt beschouwd als in België gevestigd wanneer hij hier te lande beschikt over :
De administratie beschouwt dat een buitenlandse belastingplichtige over een vaste inrichting in België beschikt wanneer volgende drie voorwaarden samen zijn vervuld :
De belastingplichtige wiens woonplaats of wiens maatschappelijke of statutaire zetel niet in België is gelegen en die in België niet over een vaste inrichting beschikt, wordt bijgevolg beschouwd niet in België te zijn gevestigd. Het feit dat deze persoon of deze onderneming in België geniet van een rechtstreekse identificatie inzake BTW of, overeenkomstig artikel 55 van het BTW-wetboek, in België een aansprakelijk vertegenwoordiger heeft laten erkennen, wijzigt niets aan deze situatie. 113. De aanvraag van de bijzondere vergunning verschilt naargelang :
114. Het plaatsen onder de regeling BTW-entrepot van in België ingevoerde goederen andere dan accijnsproducten en andere dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, is ondergeschikt aan het uitreiken van een bijzondere vergunning door de Administratie der douane en accijnzen. De volgende belastingplichtigen kunnen deze bijzondere vergunning aanvragen :
De aanvraag om vergunning moet de volgende gegevens bevatten :
De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van goederen van communautaire oorsprong, andere dan accijnsproducten en andere dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, is ondergeschikt aan het uitreiken van een bijzondere vergunning door de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit. 117. De volgende belastingplichtigen kunnen deze bijzondere vergunning aanvragen :
FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN ADMINISTRATIE VAN DE ONDERNEMINGS- EN INKOMENSFISCALITEIT Centrale diensten Dienst I/10 Rijksadministratief centrum Financietoren bus 61 Kruidtuinlaan 50 1010 BRUSSEL De aanvraag tot het bekomen van de bijzondere vergunning moet inzonderheid volgende gegevens bevatten :
119. De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van accijns-producten en van goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, impliceert dat die producten en goederen in een belastingentrepot worden opgeslagen (z. nr. 41). Het is daarbij van geen belang dat die producten of goederen worden ingevoerd in België dan wel van communautaire oorsprong zijn. De vergunning inzake belastingentrepot die door de Administratie der douane en accijnzen werd uitgereikt aan de erkende entrepositaris, geldt als bijzondere vergunning inzake BTW-entrepot voor voornoemde producten en goederen die onder de regeling BTW-entrepot zijn toegelaten (z. artikel 10, alinea 2, van het koninklijk besluit nr. 54). 120. Opgemerkt wordt dat de assimilatie van een belastingentrepot met een BTW-entrepot niet geldt voor de goederen die zijn onderworpen aan autonome Belgische accijnsrechten (z. nr. 76) en evenmin voor de goederen die zijn bestemd voor de productie of de verwerking van die goederen. In voorkomend geval, en voor zover ze zijn bedoeld bij de regeling BTW-entrepot, moet voor dergelijke goederen een bijzondere vergunning worden aangevraagd, ongeacht het feit dat ze zich eventueel in een belastingentrepot inzake accijns bevinden of erin zullen worden opgeslagen. DIENSTEN VERRICHT AAN GOEDEREN VÓOR HUN OPSLAG IN EEN BTW-ENTREPOT 121. Wanneer goederen niet onmiddellijk in een BTW-entrepot worden opgeslagen omdat ze voorafgaandelijk een dienstverrichting moeten ondergaan, dan kan die dienst van de BTW worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-Wetboek. Die vrijstelling is echter ondergeschikt aan het uitreiken van een bijzondere verguning die moet worden aangevraagd :
Die houder is ertoe gehouden een exemplaar van de bijzondere vergunning te overhandigen aan de dienstverrichter en aan diens opdrachtgever, wanneer hijzelf geen van die personen is. De aanvraag tot het bekomen van de hier bedoelde vergunning mag gecombineerd worden met de aanvraag tot het bekomen van de vergunning om goederen onder de regeling BTW-entrepot te plaatsen. 123. De aanvraag tot het bekomen van de bijzondere vergunning moet volgende gegevens bevatten:
124. De vrijstelling die wordt veleend voor de handelingen waarbij goederen onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst, is afhankelijk van de onmiddellijke opslag van de goederen in het entrepot (z. nr. 55). Er moet bijgevolg ook een bijzondere vergunning worden gevraagd wanneer de diensten die de goederen vóór hun opslag in het entrepot ondergaan, niet onder bezwarende titel worden verricht door een als zodanig handelende bealstingplichtige, en er bijgevolg over die handeling geen BTW is verschuldigd daar ze buiten de werkingssfeer van de BTW valt. 125. Tevens wordt eraan herinnerd dat de accijnsproducten bedoeld bij de regeling BTW-entrepot, geen diensten mogen ondergaan vóór hun opslag in een BTW-entrepot (z. nrs 106 en 107). In dat geval kan er derhalve geen bijzondere vergunning worden aangevraagd. AFDELING 2. ALGEMENE VERGUNNING 126. Voor de andere handelingen dan deze bedoeld in nr. 111, verleent deze aanschrijving, onder de erin gestelde voorwaarden, een algemene vergunning aan de personen welke die handelingen verrichten. Het betreft :
AFDELING 3. GELDIGHEIDSDUUR VAN DE VERGUNNING 128. De algemene vergunningen toegekend op basis van onderhavige aanschrijving, zijn geldig voor een onbepaalde duur. 129. De bijzondere vergunningen met betrekking tot de plaatsing van de goederen onder de regeling BTW-entrepot, zijn geldig voor onbepaalde duur, behoudens andersluidend beding in de titel van vergunning. De bijzondere vergunningen met betrekking tot diensten verricht vóór de effectieve opslag van de goederen in een BTW-entrepot, zijn, in principe, geldig voor de duur van die handeling, behalve indien het gaat om diensten met een continu karakter. AFDELING 4. AANPASSING OF INTREKKING VAN DE VERGUNNNING 130. De Administratie behoudt zich het recht voor om op gelijk welk tijdstip de formaliteiten waarvan de verleende vergunning afhankelijk werd gesteld, geheel of gedeeltelijk te wijzigen of om de vergunning in te trekken wanneer de voorwaarden of de formaliteiten waarvan ze afhankelijk werd gesteld, niet worden nageleefd. Onverminderd, in voorkomend geval, de bij wet uitgevaardigde straffen, zal de vergunning ook worden ingetrokken wanneer er misbruik of poging tot misbruik wordt vastgesteld of wanneer de controleopdracht van de ambtenaren van de administratie op enigerlei wijze wordt belemmerd. Iedere intrekking van de vergunning wordt per aangetekende brief aan de belastingplichtige genotificeerd. Het afgeven van de brief aan de post geldt als notificatie vanaf de volgende dag. Vanaf de dag die op deze notificatie volgt, mag de vergunning niet meer worden ingeroepen. AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE FORMALITEITEN MET BETREKKING TOT DE AANVRAAG VAN EEN VERGUNNING BTW-ENTREPOT 131. Onderstaand kader bevat een overzicht van de formaliteiten m.b.t. de aanvraag van een vergunning BTW-entrepot.
AFDELING 1. ALGEMEENHEDEN 132. Wanneer onder de regeling BTW-entrepot verrichte handelingen van de belasting worden vrijgesteld, moeten de betrokken partijen kunnen aantonen dat de vrijstelling terecht werd toegepast :
Daartoe is vereist dat de onder de regeling BTW-entrepot geplaatste goederen fiscaal kunnen worden gevolgd, inzonderheid wat betreft hun onttrekking aan de regeling, hun bestemming en de vaststelling van eventuele tekorten. 134. Om de goede werking van de regeling BTW-entrepot te verzekeren zijn de vergunninghouder [Uitvoering van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 54.] evenals de andere personen die handelingen onder de regeling BTW-entrepot verrichten, ertoe gehouden de in dit hoofdstuk uiteengezette specifieke verplichtingen na te leven [Onder vergunninghouder worden verstaan, de personen bedoeld in de nrs. 114,117, 119 of 122.]. 135. Ten aanzien van goederen waarvoor de vergunning BTW-entrepot bij de Administratie der douane en accijnzen moet worden aangevraagd (in België ingevoerde goederen, accijnsproducten en goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten - z. nrs 114 en 119), kan die administratie bovendien bijkomende verplichtingen opleggen aan de vergunninghouder (zoals bvb. de periodieke afrekening van de opgeslagen goederen). AFDELING 2. IDENTIFICATIE VAN DE PERSOON DIE DE GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT PLAATST OF DIE ZE AAN DIE REGELING ONTTREKT 136. De vergunninghouder moet steeds de identiteit kennen van de persoon die goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst alsmede van diegene die ze aan die regeling onttrekt. De laatstgenoemde twee personen moeten zich derhalve tegenover de vergunninghouder identificeren met opgave van hun Belgisch BTW-identificatienummer. Indien het een belastingplichtige betreft die niet in België is gevestigd, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003. 137. De vergunninghouder is daarentegen niet verplicht tot identificatie van de diverse kopers-verkopers, en, in voorkomend geval, van de dienstverrichter(s), die in het BTW-entrepot handelingen hebben verricht met handhaving van de regeling. In zijn hoedanigheid van entreposeur, is de vergunninghouder evenwel hoofdelijk gehouden tot het betalen van de BTW die eventueel opeisbaar wordt over die handelingen (z. nr. 30). AFDELING 3. HET OPSLAGDOCUMENT 138. De vergunninghouder moet een opslagdocument opstellen en ondertekenen. 139. Het opslagdocument moet worden opgesteld op het tijdstip dat de goederen in het BTW-entrepot worden opgeslagen. Dit document moet tenminste volgende gegevens bevatten :
141. De vergunninghouder bezorgt één door hem ondertekend exemplaar van het opslagdocument aan de persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst, tenzij hijzelf die persoon is. De vergunninghouder bewaart het andere exemplaar, dat hij moet hechten aan het dubbel van het document bedoeld in nr. 140. Wanneer de koper goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst die hem in België met vrijstelling van de belasting werden geleverd, moet de verkoper kunnen aantonen dat de levering die hij heeft verricht, een handeling is bedoeld in artikel 39quater, § 1, 1°, van het BTW-wetboek. Daarom moet die verkoper eveneens in het bezit worden gesteld van een door de vergunninghouder ondertekend exemplaar van het opslagdocument. 143. Dat geldt ook voor de dienstverrichter die, overeenkomstig artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-wetboek, met vrijstelling van BTW goederen bewerkt vóór hun effectieve opslag in een BTW-entrepot [Er wordt aan herinnerd dat vergunninghouder ook een exemplaar van de bijzondere vergunning moet bezorgen aan die dienstverrichter waaruit blijkt dat de door deze laatste verrichte handelingen van de BTW mogen worden vrijgesteld (z. nr. 122).]. 144. Het opslagdocument mag worden vervangen door een handelsdocument voor zover het voornoemde vermeldingen bevat en ondertekend is door de vergunninghouder. 145. Er is ontheffing van de verplichting een specifiek opslagdocument op te stellen, wanneer de opslag betrekking heeft op in een belastingentrepot toegelaten accijnsproducten waarvoor bij die gelegenheid een accijnsgeleidedocument werd opgesteld. In dit geval vervult het accijnsgeleidedocument de functie van opslagdocument. De ontheffing mag enkel worden toegepast op voorwaarde dat op het geleidedocument de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer is vermeld van de persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot opslaat. Indien die persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003. Bovendien moet op het geleidedocument worden verwezen naar het volgnummer waaronder het geleidedocument is ingeschreven in de opgave van opslagdocumenten. AFDELING 4. DE OPGAVE VAN DE OPSLAGDOCUMENTEN 146. De vergunninghouder moet een opgave van opslagdocumenten aanleggen waarin zonder uitstel en in volgorde van de data van effectieve opslag de in het BTW-entrepot opgeslagen goederen worden ingeschreven. Deze opgave moet tenminste de volgende gegevens bevatten :
AFDELING 5. HET UITSLAGDOCUMENT 148. De vergunninghouder moet en uitslagdocument opstellen en ondertekenen. 149. Het uitslagdocument moet worden opgesteld op het tijdstip dat de goederen in het BTW-entrepot worden opgehaald. Dit document moet tenminste de volgende gegevens bevatten :
In deze drie situaties moet de eigenaar van de goederen een bijzonder stuk opmaken. Dit stuk moet de volgende vermeldingen bevatten :
151. De vergunninghouder bezorgt een door hem ondertekend exemplaar van het uitslagdocument aan de persoon die de goederen uit het BTW-entrepot uitslaat, behalve indien de vergunninghouder zelf de persoon is die de goederen uitslaat. De vergunninghouder zelf bewaart een exemplaar van dit document dat hij moet hechten aan het dubbel van het document bedoeld in nr. 150. 152. Het uitslagdocument mag vervangen worden door een ander document voor zover het de voornoemde vermeldingen bevat en het ondertekend is door de vergunninghouder. 153. De vergunninghouder moet geen uitslagdocument opmaken indien de uitslag betrekking heeft op in een belastingentrepot toegelaten accijnsproducten waarvoor bij die gelegenheid een accijnsgeleidedocument werd opgemaakt. In dit geval vervult het accijnsgeleidedocument de rol van uitslagdocument. De ontheffing mag enkel toegepast worden op voorwaarde dat het accijnsgeleidedocument de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer vermeldt van de persoon die de goederen uitslaat. Indien deze persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003. Bovendien moet op het accijnsgeleidedocument een verwijzing voorkomen naar het volgnummer waaronder het geleidedocument is ingeschreven in de opgave van de uitslagdocumenten. AFDELING 6. DE OPGAVE VAN DE UITSLAGDOCUMENTEN 154. De vergunninghouder moet een opgave van de uitslagdocumenten aanleggen waarin zonder uitstel en in volgorde van de data van effectieve uitslag de uit het BTW-entrepot uitgeslagen goederen worden ingeschreven. Deze verplichting geldt ongeacht de aard en de bestemming van de goederen. Deze opgave moet tenminste de volgende gegevens bevatten :
AFDELING 7. VOORRAADADMINISTRATIE 156. De vergunninghouder moet een voorraadadministratie houden voor de goederen die onder de regeling BTW-entrepot worden opgeslagen ongeacht of het gaat om accijnsproducten of om niet-accijnsproducten. In deze voorraadadministratie moeten alle opslagen en uitslagen chronologisch worden geboekt onder verwijzing naar het opslag- of het uitslagdocument en moet op ieder moment de resterende voorraad blijken. De voorraadadministratie moet het geheel van de plaatsen omvatten die erkend zijn in de vergunning BTW-entrepot. Wanneer de bijzondere vergunning meerdere plaatsen omvat waar de goederen onder de regeling BTW-entrepot mogen worden opgeslagen, moet de voorraadadministratie toelaten te bepalen welke goederen zich op welke plaatsen bevinden. De bijzondere vergunning vermeldt de plaats waar de voorraadadministratie zich moet bevinden ten einde er de controle mogelijk te maken door de ambtenaar belast met het toezicht op de regeling BTW-entrepot. De voorraadadministratie bestaat in hoofdzaak uit het bijhouden van de opgave van de opslagdocumenten, de opgave van de uitslag-documenten en een verzameling voorraadfiches waarop per type van goederen, de op- en uitslagen worden aangetekend. 157. De vorm van de fiches mag worden aangepast aan de noodwendigheden van de vergunninghouder (bvb. bij geautomatiseerd beheer). De fiches moeten evenwel tenminste de volgende vermeldingen bevatten :
AFDELING 8. SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN INZAKE FACTURATIE 159. Wanneer de opslag in het BTW-entrepot het gevolg is van een binnenlandse levering, moet de factuur naast de gegevens bedoeld in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1, de volgende specifieke vermeldingen bevatten :
163. Onderstaand kader geeft de essentie weer van de specifieke verplichtingen die nodig zijn om de goede werking van de regeling BTW-entrepot te verzekeren.
164. Dit hoofdstuk zet de regels uiteen die van toepassing zijn in volgende bijzondere situaties :
165. Vóór 1 januari 1993 werd de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen beschouwd als een dienst-verrichting die bij toepassing van het vóór deze datum van kracht zijnde artikel 18, § 1, 9°, van het BTW-wetboek aan de BTW was onderworpen indien die handeling in België plaatsvond in het kader van een exploitatie inzake de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen. Vanaf 1 januari 1993 wordt de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen als dusdanig door artikel 18 , § 1, tweede lid, 9°, van het BTW-wetboek beschouwd als een dienstverrichting zonder dat er van een exploitatie sprake dient te zijn. Overigens vormt betreffende dienst een uitzondering op de vrijgestelde onroerende verhuur beoogd door artikel 44, § 3, 2° van hetzelfde wetboek. Tenzij de vrijstellingsregeling als bedoeld in artikel 56, § 2, van het BTW-wetboek van toepassing is, is bedoelde terbeschikkingstelling onderworpen aan de BTW in België tegen het normale BTW-tarief dat 21 pct. bedraagt vanaf 1 januari 1996 wanneer deze terbeschikkingstelling op grond van artikel 21, § 3, 1°, van het BTW-wetboek in België plaatsvindt, zelfs indien deze terbeschikkingstelling gebeurt in het kader van het beheer door een natuurlijke persoon van zijn onroerend patrimonium. 166. Rekening houdend met de beperkte draagwijdte die aan de uitzondering bepaald in artikel 44, § 3, 2°, a) van het BTW-wetboek moet worden gegeven, is de dienst die bestaat in de terbeschikkingstelling van bergruimte enkel aan de BTW onderworpen wanneer hij betrekking heeft op afzonderlijke gebouwen die uitsluitend als bergruimte voor het opslaan van goederen zijn ontworpen of ingericht en als zodanig kunnen worden gebruikt. De omstandigheid dat van dezelfde eigenaar nog een afzonderlijk gebouw wordt verhuurd onder de vrijstellingsregeling van voornoemd artikel 44 omdat het gebruikt wordt als exploitatiezetel of kantoorruimte, doet geen afbreuk aan de belastbaarheid van de terbeschikkingstelling van bergruimte. Anderzijds is ten aanzien van de terbeschikkkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen de vrijstelling als bedoeld in artikel 44, § 3, 2° van het BTW-wetboek van toepassing wanneer die terbeschikkingstelling nauw verbonden is met een op grond van hetzelfde artikel vrijgestelde huurovereenkomst betreffende een voor een ander gebruik bestemd goed (b.v. bewoning, commerciële doeleinden, …) zodanig dat beide verhuringen economisch één enkele handeling vormen. Dit is inzonderheid het geval wanneer de bergruimte voor het opslaan van goederen en het gehuurde, voor een ander gebruik bestemd gebouw, deel uitmaken van eenzelfde onroerend geheel en beide goederen door dezelfde eigenaar, zelfs bij afzonderlijk gesloten huurovereenkomsten, aan dezelfde huurder worden verhuurd. Derhalve is de terbeschikkingstelling aan dezelfde huurder van een entrepot en een bedrijfsgebouw die deel uitmaken van een zelfde onroerend geheel niet aan de BTW onderworpen. Deze handeling wordt voor het geheel beschouwd als een onroerende verhuur bedoeld in artikel 44, § 3, 2° van het BTW-wetboek. Zo ook is de vrijstelling van voornoemd artikel 44 voor het geheel van toepassing ten aanzien van de terbeschikkingstelling van een zelfde gebouw dat tezelfdertijd wordt gebruikt als bergruimte van goederen en als verkoopruimte van die goederen. In dat geval gaat het om de verhuur van een onroerend goed dat niet uitsluitend kan worden gebruikt als bergruimte. Er wordt evenwel aanvaard dat de vrijstelling niet geldt wanneer in de bergruimte een kantoor of een plaats is voorzien voor de personen belast met het beheer van de opgeslagen goederen voor zover de oppervlakte van dat kantoor of die plaats niet meer bedraagt dan 10 pct. van de totale oppervlakte van dat gebouw. 167. Wanneer derhalve een persoon een bergruimte in een installatie of in een ruimte in België die bestemd is voor het opslaan van goederen , ter beschikking stelt van een andere persoon, bestaat de handeling, gelet op hetgeen in nummer 166 werd gezegd, in een dienstverrichting die onderworpen is aan de BTW ongeacht of de bewaring van de goederen al dan niet wordt verzekerd door de dienstverrichter. Volgende handelingen behoren onder meer tot de werkingssfeer van voornoemd artikel 18, § 1, tweede lid, 9° en zijn niet vrijgesteld door voornoemd artikel 44, § 3, 2° :
AFDELING 2. DIENSTEN VAN TUSSENPERSONEN 169. Artikel 41, § 2 van het BTW-wetboek stelt van de belasting vrij, de diensten door makelaars en lasthebbers die niet handelen als bedoeld in artikel 13, § 2 van het BTW-wetboek, wanneer die makelaars en lasthebbers tussenkomst verlenen bij leveringen van goederen of diensten die niet in de Gemeenschap plaatsvinden of die vrijgesteld zijn ingevolge de artikelen 39, 39quater, 40, 41 en 42 van het BTW-wetboek. 170. De hier bedoelde makelaars en lasthebbers zijn deze die, voor de contracten waarin ze tussenkomen, niet handelen in eigen naam of onder firma voor rekening van hun lastgever en die geen op hun naam gestelde factuur, debetnota of daarmee gelijkstaand stuk ontvangen of uitreiken. 171. Opdat de diensten van dergelijke makelaars of lasthebbers, die tussenkomen bij handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot, zouden vrijgesteld zijn, moeten de leveringen van goederen of de diensten waarin ze tussenkomen, in België plaatsvinden en vrijgesteld zijn krachtens artikel 39quater van het BTW-wetboek. 172. Zo is bijvoorbeeld aan de belasting onderworpen, de dienst van een makelaar die tussenkomt bij een dienst met betrekking tot goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden die, op grond van de beperkingen bedoeld in artikel 5 of 6 van het koninklijk besluit nr. 54 (z. nrs. 69 tot 74), niet is vrijgesteld of nog wanneer hij tussenkomt bij een levering die aanleiding geeft tot het onttrekken van de goederen aan de regeling BTW-entrepot en waarbij die levering niet kan vrijgesteld worden door de artikelen 39 of 42 van het BTW-wetboek. Wanneer makelaars en lasthebbers tussenkomen bij handelingen die vrijgesteld zijn bij toepassing van artikel 39quater van het BTW-wetboek, zijn hun diensten vrijgesteld bij toepassing van artikel 41, § 2 van het BTW-wetboek, niettegenstaande het feit dat de vrijstelling voor de handeling waarin ze tussenkomen, slechts een voorlopige vrijstelling is. De vrijstelling waarvan de makelaars of lasthebbers genieten moet niet worden geregulariseerd wanneer de voorlopig verleende vrijstelling niet definitief wordt. 173. De aanspraak op de vrijstelling moet worden aangetoond aan de hand van bewijskrachtige stukken en documenten zoals facturen of schriftelijke bestelbonnen van de opdrachtgever, waarop het nummer is vermeld van de vergunning BTW-entrepot waarin de goederen zich bevinden (z. artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 6 van 27 december 1977). AFDELING 3. VERZENDING VAN GOEDEREN VAN EEN BTW-ENTREPOT NAAR EEN ANDER BTW-ENTREPOT IN BELGIE 174. Onderhavige afdeling licht de mogelijkheden toe om goederen te verzenden van een BTW-entrepot naar een ander in België gelegen BTW-entrepot [De vrijstelling van artikel 39quater van het BTW-wetboek is de omzetting in het nationaal recht van de aan de Lid-Staten door artikel 16 van de Zesde BTW-Richtlijn geboden mogelijkheid bijzondere maatregelen te nemen ten einde de handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot niet aan de belasting te onderwerpen. Wanneer de goederen van een in België gelegen BTW-entrepot naar een ander in een andere Lid-Staat gelegen BTW-entrepot vervoerd worden, is deze levering of de overbrenging op basis van artikel 39bis van het BTW-wetboek in principe vrijgesteld van de BTW. Bijgevolg is in deze situatie de door artikel 16 van de Zesde BTW-Richtlijn geboden vrijstellingsmogelijkheid zonder voorwerp. De handeling blijft dus volledig onderworpen aan de fiscale regels die van toepassing zijn voor het handelsverkeer tussen Lid-Staten.]. Er wordt opgemerkt dat wanneer een BTW-entrepot meerdere plaatsen van opslag omvat, het geheel van deze erkende plaatsen als één enkel entrepot moet worden beschouwd. De verzending van goederen binnen een dergelijk entrepot van één plaats naar een andere, is derhalve geen verzending in de zin van onderhavige afdeling. 175. De verzending van goederen van één BTW-entrepot naar een ander BTW-entrepot in België is niet altijd toegestaan, ongeacht of het gaat om een verzending die voortvloeit uit de levering van de goederen of om een loutere verplaatsing van de goederen door hun eigenaar. Eén en ander vloeit voort uit de werking van de regeling BTW-entrepot, inzonderheid uit de beperkingen die gelden ten aanzien van bepaalde goederen om onder de regeling geplaatst te kunnen worden (z. nrs. 45 tot 52). De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van communautaire goederen is immers beperkt tot de goederen die opgesomd zijn in de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 5 (z. nr. 50). Anderzijds is de plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van accijnsproducten en van goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten ondergeschikt aan hun plaatsing in een belastingentrepot (z. nr. 41). Bovendien beëindigt de wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot de regeling (z. nr. 24 en 104). Dit is ook het geval bij een verzending van goederen van een BTW-entrepot naar een ander BTW-entrepot. De combinatie van hetgeen voorafgaat kan leiden tot volgende mogelijke verzendingen. INGEVOERDE GOEDEREN 176. Ingevoerde goederen, zowel accijnsproducten als niet-accijnsproducten, die worden uitgeslagen uit het BTW-entrepot waarin ze werden geplaatst op het tijdstip van hun invoer, kunnen in België slechts opnieuw onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst indien het gaat om goederen opgesomd in de bijlage bij koninklijk besluit nr. 54. Inderdaad, doordat ze in het vrije verkeer zijn gebracht en ten verbruik zijn aangegeven, worden deze goederen nationale goederen en zijn ze volledig onderworpen aan de fiscale principes die op zulke goederen van toepassing zijn. Na hun uitslag uit het BTW-entrepot waarin ze bij de invoer werden geplaatst, kunnen zij bijgevolg niet meer in een BTW-entrepot worden geplaatst of er verblijven, tenzij ze beantwoorden aan de beperkingen die voorzien zijn in artikel 3, § 1, 2° van het koninklijk besluit nr. 54 voor goederen andere dan deze ingevoerd in België in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek. Bovendien moet het BTW-entrepot waarin goederen worden heropgeslagen :
Indien de verzending evenwel gebeurt door de eigenaar, los van elke handelstransactie, kan de handeling of de handelingen waarvoor de belasting, overeenkomstig artikel 7, § 3 van het koninklijk besluit nr. 54, opeisbaar is geworden bij de uitslag uit het eerste BTW-entrepot, de vrijstelling van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek niet genieten vermits die handelingen los staan van de plaatsing van de goederen in het tweede BTW-entrepot. COMMUNAUTAIRE GOEDEREN 178. Communautaire goederen, andere dan accijnsproducten en dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die in een BTW-entrepot werden geplaatst, kunnen worden verzonden naar een ander BTW-entrepot in België, voor zover dat een ander entrepot erkend is door de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit. De verzending naar een BTW-entrepot dat voorbehouden is voor ingevoerde goederen en erkend is door de Administratie der douane en accijnzen, is in dit geval dus niet toegestaan. 179. Communautaire accijnsproducten en goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, kunnen worden verzonden van een belastingentrepot in de zin van de Richtlijn 92/12/EEG naar een ander belastingentrepot in België dat erkend is door de Administratie der douane en accijnzen (z. nrs 41 en 120). 180. Hetgeen gezegd werd in nr. 177 is ook van toepassing op communautaire goederen, of het nu gaat om accijnsproducten of om andere goederen. AFDELING 4. GELIJKTIJDIG PLAATSEN VAN INGEVOERDE GOEDEREN ONDER DE REGELING BEHANDELING ONDER DOUANETOEZICHT EN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT 181. In principe worden de in de Gemeenschap ingevoerde goederen met douanerechten belast ter gelegenheid van het in het vrije verkeer brengen ervan. De hoogte van de invoerrechten wordt dermate vastgesteld dat voor de communautaire producenten van goederen in het algemeen (grondstoffen, half-afgewerkte producten, eindproducten) een gerecht-vaardigde bescherming gegarandeerd is. 182. De tariefpolitiek is er in het algemeen op gericht een hoger bedrag aan invoerrechten vast te stellen voor afgewerkte producten dan voor grondstoffen of half-afgewerkte producten nodig om afgewerkte producten te bekomen. In sommige gevallen kan het te betalen bedrag aan invoerrechten op de in de Gemeenschap te verwerken goederen hoger zijn dan de invoerrechten die zouden verschuldigd zijn indien het afgewerkte product rechtstreeks zou ingevoerd zijn geweest uit een derde land. In dergelijk geval wordt de oprichting van industrieën in de Gemeenschap ontmoedigd en valt er een verplaatsing van verwerkingsactiviteiten naar buiten de Gemeenschap te vrezen. Om dit risico te vermijden heeft de communautaire wetgever de regeling behandeling onder douanetoezicht voorzien. Deze economische douaneregeling laat toe niet-communautaire goederen, zonder dat zij aan invoerrechten of handelspolitieke maatregelen worden onderworpen, in het douanegebied van de Gemeenschap een behandeling te laten ondergaan die de soort of de staat ervan wijzigt en daarna de afgewerkte producten die het resultaat zijn van deze handelingen, in het vrije verkeer te brengen waarop de invoerrechten eigen aan die afgewerkte producten worden toegepast. De door de communautaire wetgever vastgestelde lijst van toegelaten goederen en behandelingen kan worden gewijzigd wanneer men, rekening houdend met de evolutie van de technologieën, vaststelt dat een productie in de Gemeenschap niet voldoende is beschermd door de gewone toepassing van de algemene tariefpolitiek. De regeling behandeling onder douanetoezicht geeft de verwerkende operatoren in de Gemeenschap dus een voordeel in de mate dat de financiële last die zij dragen om eindproducten te vervaardigen lager is dan de financiële last die zij zouden dragen indien zij in derde landen aangekochte grondstoffen rechtstreeks in het vrije verkeer brengen tegen hun eigen belasting. Op die manier bevordert deze regeling de schepping of het behoud van verwerkingsactiviteiten in de Gemeenschap. 183. Het gebruik van de regeling behandeling onder douanetoezicht is afhankelijk van de afgifte van een vergunning door de Administratie der douane en accijnzen. 184. De invoergoederen worden onder de regeling behandeling onder douanetoezicht geplaatst door het indienen van een aangifte opgesteld op naam van de vergunninghouder op het formulier « Enig document » dat, naargelang de herkomst van de goederen, gebruikt wordt als aangifte IM9 of EU9. Deze aangifte wordt aangifte tot plaatsing onder de regeling genoemd. 185. De regeling behandeling onder douanetoezicht is niet vermeld bij de douane - of fiscale regelingen die in artikel 23, §§ 4 en 5, van het BTW-Wetboek vernoemd zijn. Bijgevolg worden de invoergoederen die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht worden geplaatst, voor de BTW geacht voor het verbruik te zijn aangegeven op het tijdstip dat ze onder de opschortende douaneregeling worden geplaatst. In principe moet de BTW op dat tijdstip betaald worden. De aangifte IM9 of EU9 tot plaatsing van de invoergoederen onder de regeling behandeling onder douanetoezicht wordt eveneens gebruikt als aangifte ten verbruik inzake BTW [Wanneer de vergunninghouder niet de BTW-geadresseerde is in de zin van artikel 6 van het koninklijk belsuit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, dekt de aangifte tot plaatsing in België enkel de invoerrechten en moet er een tweede aangifte opgesteld worden voor de definitieve invoer inzake BTW. In vak 44 van elke aangifte moet verwezen worden naar de andere aangifte.]. 186. De regeling wordt normalerwijze beëindigd door de behandelde goederen (*) in het vrije verkeer te brengen. Bij deze gelegenheid moet, overeenkomstig artikel 34, § 2, van het BTW-wetboek dat de maatstaf van heffing voor ingevoerde goederen vaststelt, de BTW worden betaald op het bedrag van de verschuldigde invoerrechten. [(*) De regeling wordt eveneens beëindigd door het in het vrije verkeer brengen van de invoergoederen in ongewijzigde staat of door een andere geoorloofde douanebestemming (wederuitvoer, vernietiging onder douanetoezicht, …) te geven aan de goederen in ongewijzigde staat of aan de behandelde producten.] 187. De toepassing van de regeling behandeling onder douanetoezicht leidt tot de ongewone situatie waarbij de invoergoederen op het vlak van de invoerrechten niet in het vrije verkeer worden gebracht maar op het vlak van de BTW voor het verbruik worden aangegeven. In deze omstandigheden en niettegenstaande het feit dat de goederen tijdens het verwerkingsproces hun niet-communautair karakter behouden, is het mogelijk, in afwijking van het principe vervat in nr. 6, de BTW niet te betalen op het ogenblik van de plaatsing van de invoergoederen onder de regeling behandeling onder douanetoezicht, namelijk wanneer de invoerder inzake BTW voor de regeling BTW-entrepot kiest. In deze situatie kan de verwerking van de ingevoerde goederen tot afgewerkte producten ook worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek binnen de grenzen uiteengezet in de nrs. 58 tot 74. 188. De in België ingevoerde accijnsproducten alsook de in België ingevoerde goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht worden geplaatst, worden pas bij hun onttrekking aan de douaneregeling voor het verbruik aangegeven inzake accijns, behalve indien deze goederen op voornoemd tijdstip onder schorsing van de accijns geplaatst worden. Bij toepassing van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54 is de regeling BTW-entrepot verplicht van toepassing bij de plaatsing van de goederen onder de regeling behandeling onder douanetoezicht en bij de aangifte voor het verbruik inzake BTW, voor zover die goederen, met het oog op hun verwerking, in België worden opgeslagen op een plaats die als belastingentrepot is gedefinieerd in de zin van artikel 4, b van de richtlijn 92/12/EG ( z. nrs. 100 tot 105). De regeling BTW-entrepot is daarentegen niet van toepassing wanneer de bedoelde plaats van verwerking niet als belastingentrepot is erkend. Inderdaad, enkel de belastingentrepots inzake accijns worden als BTW-entrepot aangemerkt overeenkomstig artikel 39, § 2 van het BTW-Wetboek en artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 54 ( z. nr. 41). AFDELING 5. DIENSTEN VERRICHT BUITEN HET BTW-ENTREPOT AAN GOEDEREN BESTEMD VOOR EEN ANDERE LID-STAAT OF EEN DERDE LAND. 189. Wanneer goederen aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken en in België ter beschikking worden gesteld van een maakloonwerker of een dienstverrichter, wordt de verplichting om de goederen de juiste fiscale druk te doen ondergaan bij het beëindigen van de regeling, bereikt:
Wanneer deze bestemming evenwel een andere Lid-Staat is, kan een vereenvoudigingsregime dat inzake niet-bilateraal maakloonwerk werd overeengekomen tussen de Lid-Staten en de Europese Commissie, binnen de daarbij gestelde voorwaarden, voornoemd principe enigszins temperen. 191. De door de vereenvoudiging beoogde situatie is uiteengezet in afdeling 3 van de aanschrijving nr. 7 van 28 september 1998 van de Administratie van de BTW, de registratie en domeinen. [Deze aanschrijving becommentarieert de regeling die sedert 1 januari 1996 van toepassing is op maakloonwerk en intracommunautaire diensten met betrekking tot roerende goederen (z. BTW-Revue nr. 136 van juli/augustus 1998).]. Ze beoogt de aankoop van grondstoffen, het verrichten van een werk aan deze grondstoffen in een andere Lid-Staat dan deze waar de opdrachtgever voor de BTW is geïdentificeerd en het verzenden van het afgewerkt product naar de Lid-Staat van de opdrachtgever. De vereenvoudiging bestaat uit volgende praktische regels:
Wanneer de vereenvoudigingsregeling bijgevolg wordt toegepast, worden de goederen geacht aan de regeling BTW-entrepot te worden onttrokken als gevolg van:
Een belastingplichtige indiener A die in een andere Lid-Staat dan België (LS2) is gevestigd, bezit grondstoffen die in België in een BTW-entrepot zijn opgeslagen. Teneinde er bepaalde werkzaamheden aan te laten verrichten, zendt hij de grondstoffen naar B, een in België gevestigde maakloonwerker. De dienst wordt verricht ten behoeve van het BTW-identificatienummer dat in LS2 aan A is toegekend. B zendt de afgewerkte goederen naar A in LS2. NIET VEREENVOUDIGD STELSEL De wegneming door A van de grondstoffen uit het BTW-entrepot om ze in België aan B toe te vertrouwen, stelt een einde aan de regeling BTW-entrepot en noopt, overeenkomstig artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54, tot het belasten van handelingen die deze wegneming voorafgaan en die ten behoeve van A werden verricht (z. nrs 18 en 19). De door B in België verrichte diensten worden geacht plaats te vinden in LS2. Inderdaad, A heeft aan B het BTW-identificatienummer medegedeeld dat hem werd toegekend door een andere Lid-Staat dan die waar het werk materieel werd verricht en de goederen werden na de werkzaamheden verzonden buiten de Lid-Staat waar dat werk werd verricht (toepassing van artikel 21, §3, 2°, b van het BTW-Wetboek). Na beëindiging van het werk verricht A een overbrenging van de afgewerkte goederen vanuit België naar LS2. Overeenkomstig artikel 50, §1, eerste lid, 3°van het BTW-Wetboek moet A zich in België voor de BTW laten identificeren [Z. aanschrijving AOIF nr. 4/2003.] (rechtstreekse identificatie of via erkenning van een individuele aansprakelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 55, §2 van het BTW-Wetboek). VEREENVOUDIGD STELSEL. Wanneer A het vereenvoudigd stelsel toepast, wordt hij geacht de grondstoffen vanuit België naar LS2 over te brengen in de zin zoals bedoeld in artikel 12bis, eerste lid van het BTW-Wetboek. De wegneming in die omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot maakt de voorlopige vrijstelling van de BTW op de handelingen die voorafgaan aan die wegneming en die ten behoeve van A werden verricht, definitief overeenkomstig artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54 (z. nrs16 en 17). Anders gezegd, de levering van de goederen stelt een einde aan de regeling BTW-entrepot zonder dat een regularisatie moet worden verricht. De dienst die B materieel in België verricht, wordt geacht plaats te vinden in LS2. Inderdaad, A heeft aan B het BTW-identificatienummer medegedeeld dat hem werd toegekend door een andere Lid-Staat dan deze waar het werk materieel werd verricht en de goederen werden na de werkzaamheden buiten de Lid-Staat verzonden waar dat werk werd verricht (toepassing van artikel 21, §3, 2°, b van het BTW-Wetboek). Er vindt geen overbrenging plaats van de afgewerkte goederen in de zin zoals bedoeld in artikel 12bis, eerste lid van het BTW-Wetboek. A moet zich in België voor de BTW laten identificeren. Voor zover A in België niet reeds voor de BTW is geïdentificeerd via een individueel nummer, kan hij zich, overeenkomstig artikel 55, §3 van het BTW-Wetboek, laten vertegenwoordigen door een vooraf erkende persoon. Deze persoon kan enkel de vergunninghouder zijn van het BTW-entrepot waar A de grondstoffen had opgeslagen en die beschikt over een globaal identificatienummer met beginkenmerk BE 796.6 [Z. aanschrijving AOIF nr. 4/2003.]. 194. Het spreekt vanzelf dat de toepassing van het vereenvoudigd stelsel ten aanzien van goederen die in België worden weggenomen uit een BTW-entrepot ondergeschikt is aan de naleving van de verplichtingen vervat in de aanschrijving nr. 7 van 28 september 1998 en in onderhavige aanschrijving. Daarom moet de vergunninghouder BTW-entrepot tegenover de administratie kunnen aantonen welke bestemming de goederen hebben gekregen. Dit houdt in dat de vergunninghouder, op het tijdstip dat de goederen het BTW-entrepot verlaten, de uiteindelijke bestemming van de afgewerkte goederen moet kennen en, na voltooiïng van het werk, het bewijs moet kunnen leveren dat de goederen het Belgisch grondgebied hebben verlaten ter bestemming van de Lid-Staat waar de eigenaar van de goederen voor de BTW is geïdentificeerd. 195. De administratie aanvaardt dat de hiervoor uiteengezette principes, mutatis mutandis, van toepassing zijn wanneer de goederen, na hier te lande buiten het BTW-entrepot te zijn verwerkt, worden uitgevoerd. AFDELING 6. WEGNEMING VAN GOEDEREN UIT HET BTW-ENTREPOT TER UITVOERING VAN EEN WAARBORGVERPLICHTING. 196. De afgifte door een leverancier van een nieuw goed of van een wisselstuk ter uitvoering van een wettelijke of contractuele waarborgverplichting, is op zich geen levering in de zin van artikel 10, §1 van het BTW-Wetboek vermits ze niet voortspruit uit een nieuwe wilsbeschikking van de partijen, maar is een modaliteit van de oorspronkelijke overeenkomst. De bedoelde afgifte maakt bijgevolg deel uit van de levering van de te vervangen of te herstellen goederen. 197. Wanneer een belastingplichtige bijgevolg goederen uit een BTW-entrepot wegneemt om te voldoen aan zijn waarborgverplichting, is artikel 7, §2, 2° van het koninklijk besluit nr.54 van toepassing ter gelegenheid van de wegneming uit het BTW-entrepot van de vervangingsgoederen op voorwaarde dat de levering van de te vervangen of te herstellen goederen kan aangemerkt worden als een levering onder bezwarende titel bedoeld in artikel 10, §1 van het BTW-Wetboek. Onder voornoemde voorwaarde wordt de voorlopige vrijstelling van de belasting op de handelingen die voorafgaan aan de wegneming van de vervangingsgoederen uit het BTW-entrepot, definitief en dient er geen regularisatie te worden verricht. 198. Dit principe is eveneens van toepassing wanneer de te vervangen of te herstellen goederen zelf niet in een BTW-entrepot waren opgeslagen. 199. De vergunninghouder BTW-entrepot moet tegenover de administratie de relatie kunnen aantonen tussen de afgifte van de goederen onder waarborgverplichting en de levering van de te vervangen of te herstellen goederen. AFDELING 7. HET OPNIEUW OPSLAAN VAN GOEDEREN IN HET BTW-ENTREPOT ALS GEVOLG VAN DE VERNIETIGING OF ONTBINDING VAN DE VERKOOPSOVEREENKOMST TER UITVOERING WAARVAN ZE AAN DE REGELING WERDEN ONTTROKKEN. 200. Onderhavige afdeling bespreekt het fiscaal regime dat van toepassing is op de levering van beschadigde of niet-conforme goederen die door de koper geweigerd worden en die opnieuw onder de regeling BTW-entrepot geplaatst worden waaraan ze eerder werden onttrokken. 201. De werking van de regeling BTW-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het BTW-wetboek wordt beheerst door het fundamenteel principe dat de goederen, bij hun onttrekking aan de regeling, een zelfde fiscale druk moeten hebben ondergaan als het geval zou zijn geweest wanneer ze niet onder de regeling BTW-entrepot zouden zijn geplaatst (z. nr.8). 202. De juiste fiscale druk die moet wegen op goederen die aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken, wordt automatisch bereikt wanneer ze:
204. Wanneer goederen aan de regeling BTW-entrepot werden onttrokken ingevolge hun levering onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 10, §1 van het BTW-wetboek, zonder handhaving van de regeling, en de overeenkomst nadien wordt vernietigd of ontbonden, kunnen de volgende situaties zich voordoen: 1. de goederen waren het voorwerp van een in België aan de BTW onderworpen levering. De vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst verleent overeenkomstig artikel 77, §1, 5° van het BTW-wetboek een recht op teruggaaf van de belasting geheven van de levering. Hieruit volgt dat de goederen zich in België bevinden, doch dat ze bij hun onttrekking hier te lande aan de regeling BTW-entrepot geen enkele fiscale druk hebben ondergaan; 2. de goederen waren het voorwerp van een op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek vrijgestelde intracommunautaire levering. Door de vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst wordt de verkoper geacht een overbrenging te hebben verricht vanuit België naar een andere Lid-Staat. Aangezien deze overbrenging eveneens vrijgesteld is door artikel 39bis van het BTW-wetboek, volgt hieruit dat de goederen in België de juiste fiscale druk hebben ondergaan bij hun onttrekking aan de regeling BTW-entrepot; 3. de goederen waren het voorwerp van een op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek vrijgestelde intracommunautaire levering, maar de verkoper die terug in het bezit van de goederen is gesteld, wenst de vereenvoudiging toe te passen die de oorspronkelijke levering omzet in een niet-overbrenging in de zin van artikel 12bis, tweede lid, 7° van het BTW-wetboek. [Z. parlementaire vraag nr. 96/600 van 9 oktober 1996 van de Heer Volksvertegenwoordiger Fournaux - BTW-Revue nr. 124/1996.]. Hieruit volgt dat de goederen zich in België kunnen bevinden zonder dat ze enige fiscale druk hebben ondergaan bij hun onttrekking aan de regeling BTW-entrepot; 4. de goederen waren het voorwerp van een op grond van artikel 39 van het BTW-wetboek wegens uitvoer vrijgestelde levering. De vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst doet niets af van het feit dat de goederen buiten de Gemeenschap werden vervoerd of verzonden. Aangezien op uitgevoerde goederen geen fiscale druk moet wegen, volgt hieruit dat de goederen in België de juiste fiscale druk hebben ondergaan. 205. Voor de situaties bedoeld in punt 2 en 4 van nr. 204, is geen regularisatie nodig van de handelingen die de uitslag van de goederen uit het BTW-entrepot voorafgaan. In het geval de betrokken goederen terug naar België zouden worden gebracht en in een BTW-entrepot zouden worden opgeslagen, moet de handeling beschouwd worden als een nieuwe plaatsing van de goederen onder de regeling als gevolg van hun invoer of intracommunautaire verwerving, waarop de beperkingen inzake de toegang tot de regeling van toepassing zijn (z. nrs 45 tot 52). Voor die goederen moet bijgevolg een opslagdocument worden opgemaakt en ze moeten in de inkomende voorraadadministratie van het entrepot worden ingeschreven, zelfs al gaat het om het BTW-entrepot waarin ze voordien waren opgeslagen. 206. Voor de situaties bedoeld in punt 1 en 3 van nr. 204, moet daarentegen de regularisatie voorzien in artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54, wel worden verricht. Teneinde evenwel tegemoet te komen aan de courante economische en organisatorische handelswijzen van de ondernemingen, aanvaardt de administratie dat de goederen in de twee hiervoor bedoelde situaties in België opnieuw onder de regeling BTW-entrepot kunnen worden geplaatst (zonder rekening te houden met de mogelijke beperkingen inzake de toegang tot de regeling), en dat de regularisatie waarvan sprake in vorig lid, niet moet toegepast worden, op voorwaarde dat de goederen in dezelfde situatie worden geplaatst als die vóór de uitvoering van de vernietigde of ontbonden overeenkomst, namelijk:
BIJLAGE 1. UITTREKSEL UIT DE 6E BTW-RICHTLIJN VAN DE RAAD VAN 17 MEI 1977 (77/388/EEG) Artikel 16. Bijzondere vrijstellingen in verband met het internationale goederenverkeer 1. Onverminderd de andere communautaire belastingbepalingen kunnen de Lid-Staten, onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, bijzondere maatregelen nemen teneinde vrijstelling te verlenen voor de volgende handelingen of sommige daarvan, mits zij geen betrekking hebben op eindgebruik en/of eindverbruik en het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat verschuldigd is bij het onttrekken van de goederen aan de onder A tot en met E bedoelde regelingen of situaties overeenkomt met het belastingbedrag dat verschuldigd zou zijn geweest indien elk van deze handelingen in het binnenland was belast: A. De invoer van goederen die komen te vallen onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots; B. Leveringen van goederen: a) die bij de douane worden aangebracht en eventueel tijdelijk worden opgeslagen; b) die in een vrije zone of een vrij entrepot worden geplaatst; c) die komen te vallen onder een stelsel van douane-entrepots of onder een stelsel van actieve veredeling; d) die in de territoriale zee worden toegelaten:
In de zin van dit artikel worden als andere entrepots dan douane-entrepots beschouwd:
De Lid-Staten kunnen een dergelijke regeling evenwel invoeren voor goederen die bestemd zijn voor:
C. Diensten betreffende de in deel B bedoelde leveringen van goederen; D. Leveringen van goederen en dienstverrichtingen: a) in de in deel B, onder a), b), c) en d), genoemde plaatsen met handhaving van een van de in die punten genoemde situaties; b) in de in deel B, onder e), genoemde plaatsen met handhaving, in het binnenland, van de in dat punt genoemde situatie. Wanneer voor handelingen die worden verricht in een douane-entrepot, gebruik wordt gemaakt van de onder a) bepaalde mogelijkheid, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te verzekeren dat zij andere stelsels van entrepots dan douane-entrepots hebben gedefinieerd die de toepassing van het bepaalde onder b) mogelijk maken op dezelfde handelingen met betrekking tot in de lijst van bijlage J opgenomen goederen die worden verricht in die andere entrepots dan douane-entrepots. E. Leveringen:
In afwijking van artikel 21, lid 1, onder a), eerste alinea, is de tot voldoening van de overeenkomstig de eerste alinea verschuldigde belasting gehouden persoon die welke de goederen aan de in dit lid genoemde regelingen of situaties onttrekt. Wanneer het onttrekken van de goederen aan de in dit lid bedoelde regelingen of situaties aanleiding geeft tot invoer in de zin van artikel 7, lid 3, neemt de Lid-Staat van invoer de nodige maatregelen om dubbele belasting in het binnenland te voorkomen. 1bis. Wanneer zij van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid gebruik maken, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te waarborgen dat de intracommunautaire verwervingen van goederen die bestemd zijn om onder één van de in lid 1, deel B, bedoelde regelingen of situaties te worden geplaatst, onder dezelfde bepalingen vallen als de leveringen van goederen die in het binnenland onder dezelfde voorwaarden worden verricht. … BIJLAGE 2. UITTREKSELS UIT HET BTW-WETBOEK EN DE KONINKLIJKE UITVOERINGSBESLUITEN Artikel 1 van het BTW-wetboek § 1. Onder de naam belasting over de toegevoegde waarde wordt een omzetbelasting ingevoerd, die geheven wordt onder de voorwaarden en met inachtneming van de regelen bepaald in dit Wetboek. § 2. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder : 1° "Lid-Staat" en "grondgebied van een Lid-Staat" : het binnenland zoals dat in de §§ 3, 4 en 5, voor elke Lid-Staat wordt omschreven; 2° "Gemeenschap" en "grondgebied van de Gemeenschap" : het binnenland van de Lid-Staten; 3° "derdelands gebied" en "derde land" : elk ander grondgebied dan het binnenland van een Lid-Staat. § 3. Het "binnenland" komt overeen met de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap zoals dit in artikel 227 voor elke Lid-Staat is omschreven. § 4. Het binnenland omvat niet de volgende nationale grondgebieden : 1° Bondsrepubliek Duitsland : a] het eiland Helgoland; b] het grondgebied van Büsingen; 2° Koninkrijk Spanje : a] Ceuta; b] Melilla; 3° Italiaanse Republiek : a] Livigno; b] Campione d'Italia; c] de nationale wateren van het meer van Lugano; 4° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland : Gibraltar. Het binnenland omvat evenmin de volgende nationale grondgebieden : 1° Koninkrijk Spanje : de Canarische Eilanden; 2° Franse Republiek : de overzeese departementen; 3° Helleense Republiek : de Berg Athos; 4° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland : de Kanaaleilanden; 5° Republiek Finland : de Aland-eilanden. § 5. Voor de toepassing van dit Wetboek, worden het eiland Man en het Vorstendom Monaco geacht deel uit te maken van het nationale grondgebied van de volgende Lid-Staten : 1° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland : het eiland Man; 2° Franse Republiek : het Vorstendom Monaco. § 6. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder : 1° "intracommunautair goederenvervoer" : vervoer van goederen waarvan de plaats van vertrek en de plaats van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten zijn gelegen. Met intracommunautair goederenvervoer wordt gelijkgesteld goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en die van aankomst in België zijn gelegen, wanneer dit vervoer rechtstreeks samenhangt met goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en die van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten zijn gelegen; 2° "plaats van vertrek" : de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk begint; 3° "plaats van aankomst" : de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk eindigt; 4° "accijnsprodukten" : de volgende produkten zoals die omschreven zijn in de door de Europese Gemeenschappen uitgevaardigde reglementering : a) minerale oliën; b) alcohol en alcoholhoudende dranken; c) tabaksfabrikaten. … Artikel 12bis van het BTW-wetboek De overbrenging door een belastingplichtige van een goed van zijn bedrijf naar een andere Lid-Staat wordt met een levering van goederen onder bezwarende titel gelijkgesteld. Als overgebracht naar een andere Lid-Staat wordt beschouwd elk lichamelijk goed dat door of voor rekening van de belastingplichtige buiten België maar binnen de Gemeenschap wordt verzonden of vervoerd voor bedrijfsdoeleinden, voor zover het daarbij niet om een van de volgende handelingen gaat : 1° de levering van dat goed door de belastingplichtige binnen de Lid-Staat waar de installatie of de montage onder de voorwaarden van artikel 15, § 2, 2°, plaatsvindt of binnen de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer onder de voorwaarden van artikel 15, §§ 4 en 5; 2° de levering van dat goed door de belastingplichtige onder de voorwaarden van artikel 15, § 2, 3°; 3° de levering van dat goed door de belastingplichtige in het binnenland onder de voorwaarden van de artikelen 39, § 1, 39bis en 42, §§ 1, 2 en 3; 4° (opgeheven); 5° de verrichting van een dienst voor de belastingplichtige in verband met werkzaamheden betreffende dat goed, die daadwerkelijk worden uitgevoerd in de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van het goed, voor zover de goederen na bewerking opnieuw worden verzonden naar deze belastingplichtige in België waarvandaan zij oorspronkelijk waren verzonden of vervoerd; 6° het tijdelijk gebruik van dat goed op het grondgebied van de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van het goed, ten behoeve van een dienstverrichting door de in België gevestigde belastingplichtige; 7° het tijdelijk gebruik van dat goed voor een periode van ten hoogste 24 maanden op het grondgebied van een andere Lid-Staat waar de invoer van hetzelfde goed uit een derde land met het oog op tijdelijk gebruik in aanmerking zou komen voor de regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten. Wanneer één van de voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen van het 2de lid hierboven niet meer wordt vervuld, wordt het goed evenwel beschouwd als overgebracht naar een andere Lid-Staat. In dat geval vindt de overbrenging plaats op het tijdstip waarop de voorwaarde niet meer wordt vervuld. Artikel 23 van het BTW-wetboek § 1. Onder invoer van een goed moet worden verstaan : 1° het binnenkomen in de Gemeenschap van een goed dat niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 9 en 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of dat, als het onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal valt, zich niet in het vrije verkeer bevindt; 2° het binnenkomen in de Gemeenschap van een ander dan onder 1° bedoeld goed uit een derde land of een derdelands gebied. § 2. Een invoer vindt plaats in België als de overeenkomstig de §§ 3, 4 en 5 aangemerkte Lid-Staat van invoer, België is. § 3. De invoer van een goed vindt plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het zich ten tijde van het binnenkomen in de Gemeenschap bevindt. § 4. In afwijking van § 3 vindt de invoer van een in § 1, 1°, bedoeld goed plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het goed aan één van de volgende regelingen wordt onttrokken, wanneer vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap, dat goed overeenkomstig de douanewetgeving : 1° bij de douane wordt aangebracht en eventueel wordt geplaatst onder een regeling van tijdelijke opslag; 2° wordt geplaatst onder een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten; 3° wordt geplaatst onder een regeling voor extern douanevervoer; 4° wordt geplaatst onder een regeling van vrije zones of vrije entrepots; 5° wordt geplaatst onder een regeling van douane-entrepots; 6° wordt geplaatst onder een regeling van actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem; 7° wordt geplaatst onder een regeling inzake de in de territoriale zee toegelaten goederen voor boor- en werkeilanden. § 5. In afwijking van § 3 vindt, wanneer een in § 1, 2°, bedoeld goed vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap wordt geplaatst onder een regeling voor intern communautair douanevervoer of onder één van de door de Koning bepaalde fiscale regelingen die equivalent zijn aan de regelingen bedoeld in § 4, 1°, 2°, 4°, 5°, 6° en 7°, de invoer plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het goed aan één van die regelingen wordt onttrokken. Artikel 39quater van het BTW-wetboek § 1. Van de belasting zijn vrijgesteld : 1° de invoeren, de intracommunautaire verwervingen en de leveringen van goederen die worden geplaatst onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot; 2° de leveringen van goederen geplaatst onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, met handhaving van die regeling; 3° de diensten andere dan die vrijgesteld bij toepassing van de artikelen 41 en 42, die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van de in 1° bedoelde handelingen of die zich bevinden onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot. De Koning bepaalt de beperkingen en de voorwaarden voor de toepassing van deze vrijstelling en kan daarbij afwijken van de artikelen 17, 22, 24 en 25septies. § 2. In de zin van onderhavig artikel worden als andere entrepots dan douane-entrepots beschouwd : 1° voor accijnsprodukten, de in België gelegen plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots in de zin van artikel 4, b, van de Richtlijn 92/12/EEG; 2° voor andere goederen dan accijnsprodukten, de in België gelegen plaatsen die als zodanig door de Koning worden aangemerkt. Artikel 51 van het BTW-wetboek § 1. De belasting is verschuldigd : 1° door de belastingplichtige die in België een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht; 2° door degene die in België een belastbare intracommunautaire verwerving van goederen verricht; 3° door eenieder die op een factuur of op een als zodanig geldend stuk de belasting over de toegevoegde waarde vermeldt, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd noch een dienst heeft verstrekt. Hij wordt schuldenaar van de belasting op het tijdstip van het uitreiken van de factuur of het stuk. § 2. In afwijking van § 1, 1°, is de belasting verschuldigd : 1° door de ontvanger van de dienst wanneer de dienstverrichter een niet in België gevestigde belastingplichtige is, en
3° door de medecontractant wanneer het gaat om leveringen van goederen of diensten als bedoeld in de artikelen 39, § 2, en 39quater; 4° door degene die de goederen onttrekt aan één van de regelingen bedoeld in de artikelen 39, § 2, en 39quater; 5° door de in België gevestigde medecontractant die gehouden is tot het indienen van de aangifte bedoeld in artikel 53, eerste lid, 3°, of door de niet in België gevestigde medecontractant die een aansprakelijke vertegenwoordiger heeft laten erkennen overeenkomstig artikel 55, § 1 of § 2, wanneer het gaat om een levering van goederen of een dienst verricht door een niet in België gevestigde belastingplichtige en de hier te lande belastbare handeling niet onder 1° en 2° van deze paragraaf is bedoeld, noch vrijgesteld is of verricht met vrijstelling van de belasting ingevolge de artikelen 39 tot 44bis. § 3. Wanneer ten aanzien van goederen en diensten waarvoor de in artikel 59, § 2, bedoelde deskundige schatting kan worden gevorderd, wordt vastgesteld dat de belasting werd voldaan over een onvoldoende maatstaf, is de aanvullende belasting verschuldigd door degene tegen wie de schattingsprocedure wordt ingesteld. § 4. De Koning kan afwijken van § 1, 1°, om de medecontractant van de leverancier van goederen of van de dienstverrichter tot voldoening van de belasting te verplichten in de mate dat Hij zulks noodzakelijk acht om die voldoening te vrijwaren. Artikel 51bis van het BTW-wetboek § 1. De medecontractant van de schuldenaar van de belasting : 1° krachtens artikel 51, § 1, 1°, en §§ 2 en 4, is met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk, waarvan het uitreiken is voorgeschreven door de artikelen 53 en 54 of door de ter uitvoering ervan genomen besluiten, niet werd uitgereikt of een onjuiste vermelding bevat ten aanzien van de naam, het adres of het BTW-identificatienummer van de bij de handeling betrokken partijen, de aard of de hoeveelheid van de geleverde goederen of verstrekte diensten of de prijs of het toebehoren ervan; 2° krachtens artikel 51, § 1, 2°, is met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk niet werd uitgereikt of een onjuiste vermelding bevat ten aanzien van de naam, het adres of het BTW-identificatienummer van de bij de handeling betrokken partijen, de aard of de hoeveelheid van de verworven goederen of de prijs of het toebehoren ervan; 3° krachtens artikel 51, § 1, 1°, is eveneens met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk het bedrag van de op de handeling verschuldigde belasting niet of onjuist vermeldt; 4° krachtens artikel 51, §§ 2 en 4, is eveneens met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer hij een bedrag aanrekent als belasting. § 2. De medecontractant van degene die krachtens artikel 51, § 1, 1°, schuldenaar is van de belasting, die de identiteit van zijn leverancier of dienstverrichter aantoont en bewijst hem de prijs en de bijhorende belasting of een deel daarvan te hebben betaald, is evenwel in die mate van de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen. § 3. In de regeling entrepot ander dan douane-entrepot, zijn de depothouder, degene die zich belast met het vervoer van de goederen uit het entrepot alsook, in voorkomend geval, zijn lastgever, tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting met de persoon die er krachtens de artikelen 51, § 1, 1° en 2°, § 2, 3°, 4° en 5°, of 52, § 1, tweede lid, schuldenaar van is. Artikel 52 van het BTW-wetboek § 1. Ten aanzien van de belasting verschuldigd ter zake van invoer, stelt de Koning de voorwaarden waaronder de goederen in België mogen worden gebracht en schrijft Hij onder meer de verplichting voor ze op de door Hem te bepalen wijze aan te geven. Onverminderd artikel 51bis, § 3, wijst de Koning aan op wiens naam de ter zake van invoer verschuldigde belasting mag of moet worden voldaan, en wie voor deze voldoening aansprakelijk is; Hij bepaalt het tijdstip waarop de belasting moet worden voldaan en de formaliteiten die daarbij moeten worden nagekomen. § 2. Er is overtreding van de verplichting de belasting te voldoen wanneer goederen in België worden gebracht zonder dat de ter uitvoering van § 1, eerste lid, genomen besluiten zijn nageleefd. Bij invoer zonder aangifte kunnen de goederen en de ervoor gebezigde vervoermiddelen, in de gevallen en overeenkomstig de regelen inzake invoerrecht, in beslag genomen worden, verbeurdverklaard en vervolgens verkocht of teruggegeven worden, ook al zijn die goederen om welke reden ook niet aan invoerrecht onderworpen; de genoemde regelen vinden eveneens toepassing voor de schadeloosstelling van de persoon wiens goederen onrechtmatig in beslag zijn genomen. De inbeslagneming, de verbeurd-verklaring, de verkoop of de teruggaaf worden verricht door of op verzoek van de Administratie der douane en accijnzen of de Administratie van de BTW, registratie en domeinen. § 3. Wanneer regelmatig in België binnengebrachte goederen onder douanetoezicht zijn en niemand de aangifteformaliteiten komt voltooien, kan de Administratie der douane en accijnzen over die goederen beschikken overeenkomstig de regelen inzake invoerrecht, ook al zijn de goederen om welke reden ook niet aan invoerrecht onderworpen. Koninklijk besluit nr. 1 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde. (Uitvoering van de artikelen 17, 22, 51, 53, 53ter, 59 octies, 54, 56 § 2 en 57 van het Wetboek) EERSTE HOOFDSTUK. Uit te reiken of op te maken facturen en stukken. … Artikel 2 De in artikel 1, § 1, bedoelde belastingplichtige is gehouden een stuk op te maken voor de in artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek bedoelde leveringen van goederen. … Artikel 9 § 1. De belastingplichtige en de niet-belastingplichtige rechtspersoon die overeenkomstig artikel 51, § 1, 2°, en § 2, 1° en 2°, van het Wetboek schuldenaar zijn van de belasting, dienen uiterlijk bij het verstrijken van de maand tijdens dewelke overeenkomstig de artikelen 17, § 1, 22, § 2, of 25septies, § 2, eerste lid, van het Wetboek de belasting opeisbaar wordt, een stuk op te maken wanneer zij nog niet in het bezit zijn van de factuur of het als zodanig geldend stuk met betrekking tot de handeling. … Koninklijk besluit nr. 3 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. (Uitvoering van de artikelen 12, § 1, en 45 tot 49 van het Wetboek). Eerste afdeling. - Voorwaarden waaraan het uitoefenen van het recht op aftrek onderworpen is. … Artikel 2 Het recht op aftrek ontstaat : 1° ten aanzien van de belasting geheven van de aan de belastingplichtige geleverde goederen en verleende diensten, op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt krachtens de artikelen 17 en 22 van het Wetboek; 2° ten aanzien van de belasting geheven van een handeling die de belastingplichtige verricht voor de behoeften van zijn economische activiteit en die wordt gelijkgesteld met een levering door artikel 12, § 1, 3° en 4° van het Wetboek, of met een dienst door artikel 19, § 2, 1°, of § 3, van het Wetboek, op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt krachtens de artikelen 17 en 22 van het Wetboek; 3° ten aanzien van de belasting geheven van een invoer, op het tijdstip waarop die belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 24 van het Wetboek; 4° ten aanzien van de belasting geheven van een intracommunautaire verwerving, op het tijdstip waarop die belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 25septies van het Wetboek; 5° ten aanzien van de belasting geheven van een handeling die de belastingplichtige verricht voor de behoeften van zijn economische activiteit en die wordt gelijkgesteld met een intracommunautaire verwerving door artikel 25quater, van het Wetboek, op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 25septies van het Wetboek; 6° ten aanzien van de belasting die verschuldigd is of voldaan wordt in de omstandigheden bedoeld in artikel 58, § 4, 7°, tweede lid, van het Wetboek, op het tijdstip bepaald in artikel 58, § 4, 7°, derde lid, van het Wetboek ; 7° ten aanzien van de belasting geheven van een handeling bedoeld in artikel 7, § 3, van het koninklijk besluit nr. 54 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek, op het tijdstip waarop die belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 9 van datzelfde besluit. Koninklijk besluit nr. 7 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. (Uitvoering van de artikelen 23, 34, 40 en 52 van het Wetboek.) … HOOFDSTUK III. Voldoening van de belasting ter zake van invoer. Artikel 5. § 1. De belasting verschuldigd bij invoer wordt betaald op het tijdstip van de aangifte voor het verbruik, onder voorbehoud van het bepaalde in de §§ 2 en 3. § 2. In de door de Minister van Financiën te bepalen gevallen en onder de door hem te stellen voorwaarden, mag de voldoening worden uitgesteld tot bij het verstrijken van een termijn van ten hoogste tien dagen te rekenen vanaf de aangifte. § 3. Aan belastingplichtigen die de in artikel 53, eerste lid, 3°, van het Wetboek bedoelde periodieke aangifte indienen, met uitsluiting van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 55, § 3, van het Wetboek, kan door of vanwege de Minister van Financiën vergunning worden verleend om, onder de door die vergunning gestelde voorwaarden, de uit hoofde van de invoer verschuldigde belasting niet te voldoen op het tijdstip van de aangifte ten verbruik, mits die belasting als zodanig wordt opgenomen in de vorenbedoelde periodieke aangifte. Artikel 6 § 1. De belasting wordt voldaan op naam van de geadresseerde van de ingevoerde goederen. § 2. De geadresseerde is de verkrijger of overnemer aan wie de goederen worden verzonden op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt en, wanneer er geen verkrijger of overnemer is, degene die eigenaar is van de goederen. De verkoper of overdrager of een vorige verkoper of overdrager mag als geadresseerde optreden op voorwaarde dat hij in België is gevestigd of voor BTW-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, dat hij vertegenwoordigd is door een persoon die vooraf is erkend overeenkomstig artikel 55, § 3, van het Wetboek . § 3. Wanneer het ingevoerde goed door of voor rekening van de leverancier hier te lande wordt geïnstalleerd of gemonteerd, en de levering bij toepassing van artikel 15, § 2, tweede lid, 2°, van het Wetboek, in België plaatsvindt, is de geadresseerde de leverancier door wie of voor wiens rekening de installatie of de montage wordt gedaan. Degene die het goed verkocht of overgedragen heeft aan de in het vorige lid bedoelde leverancier, of een vorige verkoper of overdrager, mag als geadresseerde optreden op voorwaarde dat hij in België is gevestigd of voor BTW-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, of dat hij vertegenwoordigd is door een persoon die vooraf is erkend overeenkomstig artikel 55, § 3, van het Wetboek. § 4. De maakloonwerker, de huurder of de ontlener die goederen heeft uitgevoerd buiten de Gemeenschap om ze een herstelling, bewerking, verwerking of aanpassing te laten ondergaan, mag als geadresseerde optreden voor de toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 40, § 1, 2°, b, van het Wetboek. § 5. Wanneer zijn medecontractant niet in België is gevestigd, mag de belastingplichtige die de in artikel 53, eerste lid, 3°, van het Wetboek bedoelde periodieke aangifte indient eveneens als geadresseerde optreden indien de goederen hem worden gezonden : 1° op zicht, op proef of in consignatie, op voorwaarde dat hij de ingevoerde goederen achteraf koopt of, zo niet, ze wederuitvoert buiten de Gemeenschap; 2° ofwel om te worden hersteld, bewerkt, verwerkt of aangepast, op voorwaarde dat hij de goederen wederuitvoert buiten de Gemeenschap of dat ze hem worden overgedragen. Door of vanwege de Minister van Financiën worden de regelen bepaald met betrekking tot de regularisatie die moet plaatsvinden wanneer de bij deze paragraaf gestelde voorwaarden niet worden vervuld. … Koninklijk besluit nr. 54 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. (Uitvoering van artikel 39quater van het Wetboek). Artikel 1 De vrijstelling voorzien in artikel 39quater, § 1, van het Wetboek, wordt verleend onder de voorwaarden en beperkingen gesteld in de artikelen 3 tot 13. Artikel 2 Voor de andere goederen dan accijnsproducten, worden als ander entrepot dan douane-entrepot beschouwd : 1° voor de goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, de plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots in de zin van artikel 4, b, van de richtlijn 92/12/EEG waar accijnsproducten worden geproduceerd of verwerkt onder schorsing van accijnsrechten; 2° voor de andere goederen dan die bedoeld onder 1°, en die in België worden ingevoerd in de zin van artikel 23 van het Wetboek, de overeenkomstig de communautaire douanereglementering als douane-entrepot gedefinieerde plaatsen; 3° voor de andere goederen dan die bedoeld onder 1° en 2°, de plaatsen erkend door of vanwege de Minister van Financiën. Artikel 3 § 1. De plaatsing van goederen onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot is beperkt: 1° voor de goederen ingevoerd in de zin van artikel 23 van het Wetboek, tot dezelfde goederen als deze die overeenkomstig de geldende communautaire douanereglementering onder de regeling van douane-entrepot mogen worden geplaatst; 2° voor de andere goederen dan die bedoeld onder 1°, tot de goederen opgenomen in de bijlage bij dit besluit. § 2. Zijn uitgesloten van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, de goederen die bestemd zijn om in het kleinhandelsstadium te worden geleverd. Artikel 4 Wanneer accijnsproducten of goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, overeenkomstig artikel 3 toegelaten worden tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, en worden opgeslagen of zich bevinden in een in België gelegen plaats die aangemerkt wordt als belastingentrepot in de zin van artikel 4, b, van de richtlijn 92/12/EEG, worden ze geacht zich onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot te bevinden. De regeling wordt beëindigd bij de aangifte ten verbruik van de goederen voor de toepassing van de accijnsrechten of bij de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het belastingentrepot. Artikel 5 De dienstverrichtingen bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3°, van het Wetboek, die betrekking hebben op goederen die zich bevinden onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, zijn beperkt tot de verrichtingen die door de communautaire douanereglementering zouden toegelaten zijn wanneer deze goederen zich onder de regeling van douane-entrepot zouden bevinden. Artikel 6 De vrijstelling is van toepassing op alle handelingen bedoeld in artikel 39quater, § 1, van het Wetboek, met uitzondering van de diensten bedoeld in artikel 5 die betrekking hebben op goederen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder behoud van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot. Artikel 7 § 1. De vrijstelling voor de handelingen bedoeld in artikel 39quater, § 1, van het Wetboek, wordt voorlopig verleend. § 2. De vrijstelling bedoeld in § 1 wordt definitief voor de handelingen die voorafgaan aan: 1° een levering van goederen onder bezwarende titel met behoud van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot; 2° de onttrekking van de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot door de belastingplichtige die een levering van goederen verricht onder bezwarende titel zoals bedoeld in artikel 10, § 1, van het Wetboek; 3° de onttrekking van de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot door hun eigenaar, los van elke handelstransactie, in het kader hetzij van een overbrenging van goederen zoals bedoeld in artikel 12bis, eerste lid, van het Wetboek, hetzij van een vervoer of een verzending van die goederen buiten de Gemeenschap verricht door die eigenaar of voor zijn rekening. § 3. Wanneer, los van elke handelstransactie, de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot zijn onttrokken door hun eigenaar en in België blijven ofwel buiten België maar binnen de Gemeenschap worden verzonden of vervoerd door of voor rekening van hun eigenaar met het oog op een handeling zoals bedoeld in artikel 12bis, tweede lid, 5°, 6° of 7°, van het Wetboek, wordt de belasting opeisbaar over: a) de handeling waarbij de goederen onder de regeling worden geplaatst door de eigenaar, evenals over de aan hem verstrekte diensten met betrekking tot die goederen, wanneer de goederen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel tijdens hun verblijf in het entrepot; b) de levering van goederen aan die eigenaar, evenals over de aan hem verstrekte diensten met betrekking tot die goederen, wanneer de goederen het voorwerp hebben uitgemaakt van een of meerdere leveringen onder bezwarende titel tijdens hun verblijf in het entrepot. Artikel 8 Behoudens tegenbewijs, wordt eenieder die goederen onttrekt aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot verondersteld ze te hebben onttrokken onder de voorwaarden van artikel 7, § 3. Behoudens tegenbewijs, worden de tekorten van goederen in het entrepot ander dan douane-entrepot, verondersteld te zijn onttrokken aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot onder de voorwaarden van artikel 7, § 3. Artikel 9 De verschuldigde belasting over de handelingen bedoeld in artikel 7, § 3, wordt opeisbaar op het tijdstip dat de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot worden onttrokken tegen het tarief dat van toepassing zou zijn geweest op elk van die handelingen indien zij niet voorlopig waren vrijgesteld. Artikel 10 De toepassing van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot is afhankelijk van een vergunning verleend door of vanwege de Minister van Financiën. Wat de goederen betreft die overeenkomstig artikel 4 geacht worden zich onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot te bevinden, geldt de vergunning inzake belastingentrepot uitgereikt door of vanwege de Minister van Financiën aan de erkende entrepothouder als vergunning inzake ander entrepot dan douane-entrepot in de zin van het eerste lid. Artikel 11 Door of vanwege de Minister van Financiën worden de aard en de vorm bepaald van de stukken en documenten die het recht op vrijstelling rechtvaardigen, evenals de wijze waarop de opeisbare belasting, overeenkomstig artikel 7, § 3, moet worden voldaan. Artikel 12 Indien de vergunning die werd afgeleverd op grond van artikel 10, werd verkregen ingevolge een onjuiste verklaring of indien de voorwaarden waarvan de vrijstelling afhangt niet worden nagekomen, kan de administratie de vergunning bij een met redenen omklede beslissing intrekken. Artikel 13 De persoon die ingevolge de niet-naleving van de in dit besluit voorgeschreven formaliteiten het voordeel van de vrijstelling verloren heeft, kan door of vanwege de Minister van Financiën gehele of gedeeltelijke ontheffing van het opgelopen verval worden verleend. Artikel 14 Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996. Artikel 15 Onze Vice-Eerste Minister, Minister van Financiën en Buitenlandse Handel is belast met de uitvoering van dit besluit. BIJLAGE
Tenzij anders vermeld, kan geen der navolgende behandelingen aanleiding geven tot een indeling onder een andere achtcijfercode van de GN. De hierna beoogde gebruikelijke behandelingen worden niet toegestaan indien de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat het frauderisico hierdoor toeneemt : 1. het luchten, uitspreiden, drogen, stof wegruimen, eenvoudige schoon-maakhandelingen, herstelling van de verpakking, eenvoudige herstellingen van gedurende het vervoer of de opslag opgelopen beschadigingen in zoverre dat dit eenvoudige handelingen betreft, het aanbrengen of weghalen van beschermende kleding met het oog op het vervoer ; 2. het herconstrueren van goederen na het vervoer ; 3. voorraadopneming, het nemen van monsters, het sorteren, zeven, mechanisch filteren of wegen van de goederen ; 4. het verwijderen van beschadigde of aangetaste delen ; 5. het verbeteren van de houdbaarheid van de goederen door middel van pasteurisatie, sterilisatie, bestraling of door toevoeging van bewaarmiddelen ; 6. het behandelen tegen parasieten ; 7. het behandelen tegen roest ; 8. behandeling die slechts best aan :
9. electrostatisch behandeling, het ontkreuken of het strijken van textiel ; 10. behandelingen bestaande uit :
12. het toevoegen van goederen of toevoeging of vervanging van bijkomende componenten zolang deze toevoeging of vervanging relatief beperkt is en slechts bedoeld om aan technische eisen te voldoen en de aard of de prestaties van de oorspronkelijke goederen hierdoor niet worden gewijzigd of verbeterd, zelfs indien dit ertoe leidt dat de toegevoegde of vervangende goederen onder een andere achtcijfercode van de GN worden ingedeeld ; 13. het verdunnen of indikken van vloeistoffen, zonder verdere behandeling of distillatie, zelfs indien dit ertoe leidt dat het product onder een andere achtcijfercode van de GN worden ingedeeld ; 14. het mengen van dezelfde soort goederen, van verschillende kwaliteit, om een constante kwaliteit te verkrijgen of een kwaliteit waarom de afnemer heeft gevraagd, zonder dat de aard van de goederen hierdoor wordt gewijzigd ; 15. het opdelen of in stukken snijden van de goederen indien dit op eenvoudige wijze is te doen ; 16. het verpakken, uitpakken, ompakken, het overgieten of overbrengen in een andere verpakking, zelfs als dit ertoe leidt dat het product onder een andere achtcijfercode van de GN wordt ingedeeld ; het bevestigen, verwijderen of wijzigen van merktekens, etikettel, prijskaartjes of andere onderscheidingstekens ; 17. het bijstellen, reguleren en in werking stellen van machines, apparaten en voertuigen, met name om aan technische normen te voldoen, indien het om eenvoudige werkzaamheden gaat ; 18. het mat maken van pijpfittingen om deze op bepaalde markten te kunnen verkopen. BIJLAGE 4. OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE GECOMBINEERDE NOMENCLATUUR VAN HET TARIEF VAN INVOERRECHTEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR MINERALE OLIEN , DRANKEN EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN MINERALE BRANDSTOFFEN (HOOFDSTUK 27) OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE NC CODES
(HOOFDSTUK 22) OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE NC CODES
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||