Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003

Datum :
19-05-2003
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
86 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Circular letters
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

ENTREPOT ANDER DAN DOUANE-ENTREPOT,BTW-ENTREPOT,VRIJSTELLING ART. 39QUATER

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003
Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Circular letters
Title : Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003
Tax year : 2005
Document date : 19/05/2003
Keywords : ENTREPOT ANDER DAN DOUANE-ENTREPOT / BTW-ENTREPOT / VRIJSTELLING ART. 39QUATER
Document language : NL
Name : 14/2003
Version : 1
Previous document   Next document   Show list of documents

Circ 14/2003

Circulaire nr. AOIF 14/2003 (E.T.98.973) dd. 19.05.2003


Deze aanschrijving vervangt de aanschrijvingen nr. 9 dd. 05.11.1996 en nr. 9 dd. 19.02.2001 die hetzelfde onderwerp behandelen.

ENTREPOT ANDER DAN DOUANE-ENTREPOT

BTW-ENTREPOT

VRIJSTELLING ART. 39QUATER


INHOUDSTAFEL

DOEL VAN DE AANSCHRIJVING

HOOFDSTUK 1.- ALGEMENE WERKINGSPRINCIPES VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VAN TOEPASSING IN BELGIE

AFDELING 1. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

AFDELING 2. DE REGELING BTW-ENTREPOT IN BELGIE

AFDELING 3. DE SCHULDENAAR VAN DE BELASTING

AFDELING 4. BETALING VAN DE BTW IN GEVAL VAN REGULARISATIE VAN DE VOORLOPIG VERLEENDE VRIJSTELLING

AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE ALGEMENE PRINCIPES VAN DE WERKING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT ZOALS DIE TOEPASSELIJK IS IN BELGIE

HOOFDSTUK 2.- BEPERKINGEN IN DE TOEPASSING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT

AFDELING 1. PLAATS VAN DE OPSLAG

AFDELING 2. ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT TOEGELATEN GOEDEREN

AFDELING 3. HANDELINGEN VRIJGESTELD ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT

AFDELING 4. OVERZICHT VAN DE BEPERKINGEN IN DE TOEPASSING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT

HOOFDSTUK 3.- BIJZONDERHEDEN VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT DIE EIGEN ZIJN AAN ACCIJNSPRODUCTEN EN AAN GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

AFDELING 1.- DEFINITIES

AFDELING 2. ACCIJNSPRODUCTEN BEDOELD BIJ DE REGELING BTW-ENTREPOT

AFDELING 3. DWINGEND KARAKTER VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VOOR ACCIJNSPRODUCTEN EN VOOR GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

AFDELING 4. DIENSTEN VERRICHT AAN ACCIJNSPRODUCTEN VOOR HUN EFFECTIEVE OPSLAG IN HET BTW-ENTREPOT

AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE BIJZONDERHEDEN VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT EIGEN AAN ACCIJNSPRODUCTEN EN AAN GOEDEREN DIE ZIJN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE EN DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

HOOFDSTUK 4.- AANVRAAG VAN DE VERGUNNING BTW-ENTREPOT

AFDELING 1. BIJZONDERE VERGUNNING

AFDELING 2. ALGEMENE VERGUNNING

AFDELING 3. GELDIGHEIDSDUUR VAN DE VERGUNNING

AFDELING 4. AANPASSING OF INTREKKING VAN DE VERGUNNING

AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE FORMALITEITEN M.B.T. DE AANVRAAG VAN EEN VERGUNNING BTW-ENTREPOT

HOOFDSTUK 5.- BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN

AFDELING 1. ALGEMEENHEDEN

AFDELING 2. IDENTIFICATIE VAN DE PERSOON DIE DE GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT PLAATST OF DIE ZE AAN DIE REGELING ONTTREKT

AFDELING 3.- HET OPSLAGDOCUMENT

AFDELING 4. DE OPGAVE VAN DE OPSLAG-DOCUMENTEN

AFDELING 5. HET UITSLAGDOCUMENT

AFDELING 6. DE OPGAVE VAN DE UITSLAG-DOCUMENTEN

AFDELING 7. VOORRAADADMINISTRATIE

AFDELING 8. SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN INZAKE FACTURATIE

AFDELING 9. OVERZICHT VAN DE BOEKHOUD-VERPLICHTINGEN

HOOFDSTUK 6. BIJZONDERE SITUATIES

AFDELING 1. DIENSTEN VAN DEPOTHOUDERS

AFDELING 2. DIENSTEN VAN TUSSENPERSONEN

AFDELING 3. VERZENDING VAN GOEDEREN VAN EEN BTW-ENTREPOT NAAR EEN ANDER BTW-ENTREPOT IN BELGIE

AFDELING 4. GELIJKTIJDIG PLAATSEN VAN INGEVOER-DE GOEDEREN ONDER DE REGELING BEHANDELING ONDER DOUANETOEZICHT EN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT

AFDELING 5. DIENSTEN VERRICHT BUITEN HET BTW-ENTREPOT AAN GOEDEREN BESTEMD VOOR EEN ANDERE LID-STAAT OF EEN DERDE LAND

AFDELING 6. WEGNEMING VAN GOEDEREN UIT HET BTW-ENTREPOT TER UITVOERING VAN EEN WAARBORGVERPLICHTING

AFDELING 7. HET OPNIEUW OPSLAAN VAN GOEDEREN IN HET BTW-ENTREPOT ALS GEVOLG VAN DE VERNIETIGING OF ONTBINDING VAN DE VERKOOPSOVEREENKOMST TER UITVOERING WAARVAN ZE AAN DE REGELING WERDEN ONTTROKKEN

BIJLAGEN

BIJLAGE 1. UITTREKSEL UIT DE 6E BTW-RICHTLIJN VAN DE RAAD VAN 17 MEI 1977 (77/388/EEG)

BIJLAGE 2. UITTREKSELS UIT HET BTW-WETBOEK EN DE KONINKLIJKE UITVOERINGSBESLUITEN

BIJLAGE 3. HANDELINGEN DIE MET VRIJSTELLING VAN DE BTW MOGEN WORDEN VERRICHT AAN GOEDEREN DIE ZICH IN EEN BTW-ENTREPOT BEVINDEN

BIJLAGE 4. OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE GECOMBINEERDE NOMENCLATUUR VAN HET TARIEF VAN INVOERRECHTEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR MINERALE OLIEN, DRANKEN EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN

        DOEL VAN DE CIRCULAIRE

    1. De andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, hierna BTW-entrepot genoemd, op de wijze zoals die sedert 1 januari 1996 in België van toepassing is, is toegelicht en geregeld in de aanschrijving nr. 9 van 5 mei 1996 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen en in het addendum op deze aanschrijving van 19 februari 2001, gepubliceerd door de Administratie van Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.

    Sedert 1 januari 1996 zijn er wetswijzigingen geweest, zowel betreffende de regeling BTW-entrepot zelf (tot de regeling toegelaten goederen, uitslag van accijnsproducten uit de regeling,…), als inzake bepaalde andere bepalingen in het BTW-wetboek die er een invloed op hebben (schuldenaar van de belasting, fiscale vertegenwoordiging van buitenlandse belastingplichtigen, …).

    De huidige circulaire, die de aanschrijving nr. 9/1996 en zijn addendum vervangt, streeft ernaar om niet enkel een geactualiseerde commentaar van de regeling van BTW-entrepot te geven, maar ook om deze complexe materie op een meer bevattelijke wijze voor te stellen.

    Zo worden, bijvoorbeeld, vooreerst de algemene werkingsprincipes van de regeling uitgelegd, zonder daarbij rekening te houden met de beperkingen inzake de toepassing ervan, die pas nadien in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld worden.

    Tevens worden de bijzonderheden van de regeling van BTW-entrepot die specifiek van toepassing zijn op accijnsproducten en op goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, opgenomen in een apart hoofdstuk.

    Bovendien wordt elk hoofdstuk van de aanschrijving afgesloten met een samenvatting van de materie die erin wordt uiteengezet [z. nrs. 38, 75, 108, 131 en 163]. Het geheel van deze samenvattingen vormt een synthese van enkele bladzijden van de regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing is.

    Tenslotte wordt, om redenen van eenvormigheid, de materie inzake de identificatie voor de BTW en de fiscale vertegenwoordiging van belastingplichtigen die niet in België zijn gevestigd, voor handelingen die zij verrichten in het kader van de regeling van het BTW-entrepot, behandeld in een afzonderlijke aanschrijving [z. circulaire AIOF Nr. 4/2003].

    2. Deze circulaire becommentarieert de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot in België zoals die voorzien is in de artikelen 39quater, 51 en 51bis van het BTW-wetboek en in het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het BTW-wetboek. Deze bepalingen zijn de omzetting in Belgisch recht van artikel 16 van de Zesde BTW-richtlijn met betrekking tot deze materie.

    Zij bepaalt tevens, in uitvoering van artikel 11 van voornoemd koninklijk besluit nr. 54, de aard en de vorm van de stukken en documenten die het recht op vrijstelling van de belasting rechtvaardigen voor handelingen die worden verricht onder de regeling, evenals de wijze waarop de eventueel verschuldigde belasting ingevolge de uitslag van de goederen uit de regeling moet worden betaald.

    Voor de leesbaarheid van de tekst, wordt de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot hierna systematisch BTW-entrepot genoemd.

    
3. Hoofdstuk 1 analyseert de algemene werkingsprincipes van de regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing zijn.

    Hoofdstuk 2
beschrijft de beperkingen in de toepassing van de regeling BTW-entrepot.

    Hoofdstuk 3
is gewijd aan de bepaalde bijzonderheden van de regeling van BTW-entrepot specifiek voor accijnsproducten en voor goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten.

    Hoofdstuk 4
behandelt de formaliteiten voor de aanvraag van een vergunning BTW-entrepot.

    Hoofdstuk 5
is gewijd aan de boekhoudkundige verplichtingen die moeten worden nageleefd door de bij de regeling BTW-entrepot betrokken partijen.

    Hoofdstuk 6
zet een aantal bijzondere situaties met betrekking tot de regeling BTW-entrepot uiteen:

  • de diensten van de entreposeurs;
  • de tussenkomst van tussenpersonen;
  • de overbrenging van goederen naar een ander BTW-entrepot;
  • het gelijktijdig gebruik van de regeling behandeling onder douanetoezicht en de regeling BTW-entrepot;
  • de uitvoering, buiten het BTW-entrepot, van diensten aan goederen die bestemd zijn voor een andere Lid-Staat of voor een derde land;
  • de wegneming van goederen uit het BTW-entrepot, ingevolge de uitvoering van een waarborgverplichting;
  • het opnieuw opslaan van goederen in het BTW-entrepot als gevolg van de vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst ter uitvoering waarvan ze aan de regeling werden onttrokken.

    4. Bijlage 1 van deze aanschrijving herneemt de tekst van artikel 16, §§ 1 en 1bis van de Zesde Richtlijn.

    Bijlage 2
bevat de tekst van de belangrijkste artikelen van het BTW-wetboek alsmede van andere nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot de regeling BTW-entrepot.

    Bijlage 3
somt de diensten op die met vrijstelling van de belasting op grond van artikel 39quater van het BTW-wetboek mogen worden verricht aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden.

    Bijlage 4
herneemt een vergelijkende tabel van de codes van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschappen voor de minerale oliën evenals voor alcohol en alcoholhoudende dranken.

    In het verloop van de aanschrijving zal regelmatig verwezen worden naar de bijlagen.

    HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE WERKINGSPRINCIPES VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VAN TOEPASSING IN BELGIE

     AFDELING 1. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

    5. Artikel 16 van de Zesde Richtlijn voorziet de mogelijkheid voor de Lid-Staten om, onder bepaalde beperkingen en voorwaarden, een vrijstelling van BTW toe te staan voor elke handeling die normaal aan de belasting onderworpen zou zijn, wanneer die handeling betrekking heeft op goederen die bestemd zijn om geplaatst te worden onder de regeling douane-entrepot of onder een andere opschortende regeling van douanerechten of op goederen die zich onder één van deze regelingen bevinden.

    Vóór de totstandkoming van de eenheidsmarkt, konden zowel communautaire als niet-communautaire goederen onder de voornoemde regelingen geplaatst worden en deze vrijstelling genieten.

    De afschaffing van de douane- en fiscale grenzen tussen de Lid-Staten van de Gemeenschap en de invoering van het communautair Douanewetboek hadden tot gevolg dat communautaire goederen, behoudens enkele uitzonderingen, niet langer onder een opschortende douaneregeling konden worden geplaatst.

    Met het oog op een meer rechtvaardige fiscale behandeling van communautaire goederen ten opzichte van niet-communautaire goederen, verplicht artikel 16 van de Zesde BTW-richtlijn, in zijn huidige versie, de Lid-Staten die gebruik maken van in voornoemd artikel gegeven mogelijkheid om handelingen met betrekking tot niet-communautaire goederen die zich onder de regeling douane-entrepot bevinden vrij te stellen, eveneens in een regeling BTW-entrepot te voorzien voor dezelfde handelingen met betrekking tot communautaire goederen.

    Deze verplichting bestaat evenwel enkel ten aanzien van goederen die opgenomen zijn in bijlage J van de Zesde richtlijn. Bijlage J beoogt in principe enkel grondstoffen en andere goederen die het voorwerp zijn van kettingverkopen, evenals goederen die via internationale markten verhandeld worden. Niets belet evenwel een Lid-Staat die daarvoor opteert, om op haar grondgebied de plaatsing onder de regeling van BTW-entrepot te voorzien van andere goederen dan deze vermeld in voornoemde bijlage.

     AFDELING 2. DE REGELING BTW-ENTREPOT IN BELGIE

    6. In België genieten handelingen die betrekking hebben op niet-communautaire goederen, vrijstellingen in het kader van de regeling douane-entrepot [z. artikel 40, § 2 van het BTW-wetboek]. Bijgevolg moest een regeling BTW-entrepot uitgewerkt worden om de verplichting na te komen die erin bestaat om voor communautaire goederen een min of meer gelijkwaardige fiscale behandeling te garanderen zoals voor niet-communautaire goederen (z. nr.  5).

    De regeling van BTW-entrepot is bijgevolg een regeling die uitsluitend van toepassing is op communautaire goederen [Bij wijze van uitzondering op dit principe mogen ingevoerde goederen die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht werden geplaatst, ten verbruik worden aangegeven onder de regeling BTW-entrepot. Dit bijzonder geval wordt uiteengezet in hoofdstuk 6, nrs. 181 en volgende].

    Worden beschouwd als communautaire goederen:

  • goederen van oorsprong uit het BTW-gebied van de Gemeenschap [z. artikel 1, §§ 2 tot 5 van het BTW-wetboek] (België of andere Lid-Staten van de Gemeenschap);
  • goederen die in het BTW-gebied van de Gemeenschap ingevoerd werden en die in de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht en/of ten verbruik zijn aangegeven.

    7. De regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing is, laat toe om met vrijstelling van de belasting, goederen bestemd om in een BTW-entrepot te worden geplaatst (z. artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek) [Het is ook mogelijk om goederen uit de eigen onderneming in een BTW-entrepot te plaatsen door een binnenlandse verzending. Deze handeling die bestaat in het verzenden of vervoeren van goederen van een plaats in België naar het BTW-entrepot door een belastingplichtige voor eigen rekening, vindt plaats buiten elke handelstransactie om en behoeft dus niet te worden vrijgesteld.] :

  • in België in te voeren;
  • in België intracommunautair te verwerven;
  • in België aan te kopen.

    De regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing is laat eveneens toe om met vrijstelling van de belasting:

  • één of meer leveringen van goederen te verrichten, voor zover de goederen onder de regeling gehandhaafd blijven (z. artikel 39quater, § 1, 2°, van het BTW-wetboek);
  • aan deze goederen diensten te laten verrichten, vóór en tijdens hun opslag (z. artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-wetboek) [Het is eveneens mogelijk dat deze diensten door de eigenaar van de goederen voor eigen rekening worden verricht. Dit zijn geen belastbare handelingen en ze vereisen dus geen vrijstelling.].

    8. De communautaire bepalingen voorzien niet op welke wijze de Lid-Staten de handelingen kunnen vrijstellen die onder de regeling BTW-entrepot verricht werden: ze laten aan hen dus de vrijheid van keuze om de werking van de regeling uit te werken, evenwel onder voorbehoud dat:

  • de vrijgestelde handelingen geen eindgebruik en/of eindverbruik van de goederen beogen;
  • het bedrag van de verschuldigde BTW bij de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot overeenkomt met het bedrag van de belasting dat verschuldigd zou zijn geweest wanneer elk van deze handelingen in het binnenland aan de belasting was onderworpen.

    Met andere woorden, de regeling mag niet worden toegepast door een eindverbruiker zonder recht op aftrek en bij de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot moeten de goederen een zelfde fiscale druk hebben ondergaan als wanneer deze handelingen die m.b.t. deze goederen onder de regeling werden verricht, volgens de normale regels belast zouden zijn geweest.

    Het voornaamste doel van de regeling BTW-entrepot beoogt inderdaad de vereenvoudiging van de heffing van de verschuldigde belasting in elke fase van de handelingen en niet de vrijstelling van belasting tot op het moment van het eindverbruik van de goederen.

    9. In een economisch systeem waar alle productie- en distributiefasen onderworpen zijn aan de BTW, treft de uiteindelijke belasting, dankzij het aftrekmechanisme, de finale prijs van het goed met een zelfde fiscale druk, ongeacht het aantal fasen die de levering aan de eindverbruiker voorafgaan.

    Wanneer men afwijkt van dat algemeen principe van belastingheffing in elke fase van de economische keten door het invoeren van een vrijstelling van BTW in één of meerdere schakels van die keten, wordt de fiscale druk die door de eindverbruiker wordt gedragen, niet gewijzigd dankzij het zogenaamd " inhaaleffect".

     Voorbeeld:

    Veronderstel een economische keten die bestaat uit een invoerder A, een groothandelaar B, een kleinhandelaar C en een eindverbruiker D. Alle handelingen die deel uitmaken van de keten worden in België verricht en zijn onderworpen aan de BTW, tegen het normaal tarief van 21 %. De belasting die uiteindelijk aan de Staat toekomt bedraagt 84 euro.

    

    Wanneer nu, in de eerste twee schakels van dezelfde economische keten, vrijstelling van de BTW wordt toegepast, namelijk de invoer door A en de levering A - B, stellen we vast dat vanaf de levering B - C de goederen opnieuw de juiste fiscale druk ondergaan en dat de belasting die uiteindelijk aan de Staat toekomt nog steeds 84 euro bedraagt.

    

    10. De regeling BTW-entrepot is in feite niets anders dan de toekenning van een vrijstelling van belasting ten gunste van opeenvolgende handelingen met betrekking tot goederen die opgeslagen zijn in een afgebakende ruimte (het entrepot).

    Bijgevolg is bij de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot, ingevolge het inhaaleffect zoals uiteengezet in nr. 9, de fiscale druk op de goederen hersteld, voor zover de goederen aan de regeling worden onttrokken ingevolge een belastbare handeling, namelijk hun levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling.

    11. Wanneer daarentegen de goederen aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken zonder het voorwerp uit te maken van een levering onder bezwarende titel (bvb. wanneer de laatste koper in de vrijgestelde keten de goederen in België verwerkt in een industrieel fabricageproces), is de fiscale druk die op de goederen had moeten wegen als ze niet onder de regeling BTW-entrepot waren geplaatst, niet hersteld omdat een dergelijke onttrekking geen belastbare handeling is.

    12. Er moet dus een bijzonder mechanisme uitgewerkt worden teneinde in alle omstandigheden het neutraliteitsprincipe na te leven van de regeling BTW-entrepot zoals dat opgelegd werd door de communautaire bepalingen (z. nr. 8).

    In België werd voor de werking van de regeling BTW-entrepot gekozen voor een systeem van trapsgewijze vrijstellingen. Dit systeem bestaat erin:

  • een voorlopige vrijstelling te verlenen voor de handelingen die onder de regeling BTW-entrepot worden verricht (z. artikel 7, § 1, van koninklijk besluit nr. 54);
  • de voorlopige vrijstelling definitief te maken ter gelegenheid van de daaropvolgende levering van de goederen met handhaving van de regeling BTW-entrepot (artikel 7, § 2, 1° van koninklijk besluit nr. 54).

    13. Door deze techniek zijn alle handelingen met betrekking tot de goederen die onder de regeling BTW-entrepot verricht werden, definitief vrijgesteld van de belasting naarmate de handelingen met handhaving van de regeling BTW-entrepot elkaar opvolgen, behalve de handelingen die verstrekt worden aan de laatste koper van de goederen en die slechts voorlopig vrijgesteld zijn.

    De bedoelde handelingen zijn (*):

  • de levering van goederen verricht aan de laatste koper met handhaving van de regeling BTW-entrepot;
  • de diensten die met betrekking tot de bedoelde goederen tijdens de opslag werden verricht ten behoeve van de laatste koper onder de regeling BTW-entrepot.

[(*) Merk op dat indien de goederen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering onder bezwarende titel met handhaving van de regeling BTW-entrepot, de voorlopig vrijgestelde handelingen als dusdanig voorlopig vrijgesteld blijven:

  • de handeling waarbij de goederen onder de regeling van BTW-entrepot geplaatst worden door de koper/eigenaar van de goederen. Deze handeling kan een invoer, een intracommunautaire verwerving of een levering in België zijn (z. nr. 7).
  • de eventuele diensten met betrekking tot die goederen verstrekt aan de koper/eigenaar vóór en tijdens de opslag van de goederen.]

    14. Drie mogelijkheden kunnen zich op dat tijdstip voordoen:

  • ofwel verricht de laatste koper/eigenaar een levering onder bezwarende titel met handhaving van de regeling BTW-entrepot;
  • ofwel verricht de laatste koper/eigenaar een levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot;
  • ofwel neemt de laatste koper/eigenaar de goederen weg uit het BTW-entrepot los van elke handelstransactie.

    15. De levering van goederen onder bezwarende titel met handhaving van de regeling BTW-entrepot verlengt dus de keten van vrijgestelde handelingen.

    Daarentegen stellen zowel de levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot, als het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot los van elke handelstransactie, een einde aan de regeling en moet er dus voor gezorgd worden dat de goederen de fiscale druk ondergaan die ze normaal hadden moeten ondergaan.

    DE GOEDEREN VERLATEN DE REGELING BTW-ENTREPOT INGEVOLGE HUN LEVERING ONDER BEZWARENDE TITEL ZONDER HANDHAVING VAN DE REGELING

    16. De levering van de goederen in de zin van artikel 10, § 1 van het BTW-wetboek onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot brengt de onttrekking van de goederen aan de regeling met zich mee.

    Deze levering die niet kan worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek, wordt belast volgens de normale regels. Daaruit volgt dat de levering:

  • aan de BTW is onderworpen als het gaat om een levering in België [Onverminderd evenwel de toepassing van een eventuele vrijstelling zoals bijvoorbeeld deze bedoeld in artikel 42, §§ 1, 2 of 3, 1° tot 6° van het BTW-wetboek wanneer de goederen een bestemming krijgen voorzien in dit artikel, of in artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek wanneer de goederen worden opgeslagen in een ander BTW-entrepot (z. in verband hiermee, hoofdstuk 6, nrs. 174 e.v.)];
  • niet aan de BTW is onderworpen wanneer het gaat om een levering waarvan de plaats in het buitenland is gelegen overeenkomstig de criteria inzake de plaatsbepaling van een levering bedoeld in artikel 15 van het BTW-wetboek (levering met installatie of montage, verkoop op afstand, …);
  • is vrijgesteld van de BTW wanneer het gaat om een uitvoer of een intracommunautaire levering en de bepalingen van de artikelen 39, § 1, 1° of 2°, of 39bis van het BTW-wetboek van toepassing zijn.

    17. De toepassing van de normale regels inzake taxatie van deze levering heeft tot gevolg dat:

  • de goederen eenzelfde fiscale druk ondergaan als wanneer de regeling BTW-entrepot niet zou zijn toegepast geweest;
  • de voorlopige vrijstelling van de BTW op de laatste handelingen die deze levering voorafgingen en die opgesomd zijn onder nr. 13, definitief wordt (z. artikel 7, § 2, 2° van koninklijk besluit nr. 54).

    Voorbeeld:

    Veronderstel de belastingplichtigen A, B, C, D, E, Y en Z die de volgende handelingen verrichten :

    

    A verkoopt de goederen aan B die ze in een BTW-entrepot opslaat. De handeling A-B, die een invoer, een intracommunautaire verwerving of een levering in België kan zijn, vindt plaats met vrijstelling van de belasting overeenkomstig artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend.

    Y verricht in het BTW-entrepot voor rekening van B een dienst aan de goederen. Op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek is deze handeling van de belasting vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend.

    B verkoopt de verwerkte goederen aan C met handhaving van de regeling BTW-entrepot. Krachtens artikel 39quater, §1, 2° van het BTW-wetboek vindt de levering B-C plaats met vrijstelling van de belasting. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend.

    De levering B-C met handhaving van de regeling BTW-entrepot heeft tot gevolg dat de voorlopige vrijstellingen verleend voor de handeling A-B en de dienstverrichting Y-B definitief worden op grond van artikel 7, § 2, 1° van het koninklijk besluit nr. 54.

    C verkoopt de goederen aan D met handhaving van de regling BTW-entrepot. De levering C-D heeft plaats met vrijstelling van de belasting overeenkomstig artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend

    De levering C-D met handhaving van de regeling BTW-entrepot heeft tot gevolg dat de voorlopige vrijstelling verleend voor de levering B-C definitief wordt overeenkomstig artikel 7, § 2, 1° van het koninklijk besluit nr. 54.

    Z verricht in het BTW-entrepot voor rekening van D een dienst aan de goederen. Deze handeling is krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek vrijgesteld van de belasting. Overeenkomstig artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de vrijstelling voorlopig verleend.

    In deze fase, zijn alle handelingen definitief vrijgesteld van de belasting, behalve deze verleend aan de laatste koper van de goederen D, namelijk, de levering C-D en de dienstverrichting Z-D, die slechts voorlopig van de BTW zijn vrijgesteld.

    Vervolgens verkoopt D de goederen aan E zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot. Deze levering kan een levering in België zijn, een intracommunautaire levering of een uitvoer.

    De levering D-E brengt de onttrekking van de goederen aan het BTW-entrepot met zich mee.

    Deze levering heeft tot gevolg dat de voorlopig vrijgestelde levering C - D en dienstverrichting Z-D definitief worden op grond van artikel 7, § 2, 2° van het koninklijk besluit nr. 54.

    De levering D-E heeft eveneens tot gevolg dat op de goederen eenzelfde fiscale druk weegt als die welke erop zou wegen bij ontstentenis van de regeling BTW-entrepot gezien zij aan de normale belastingregels is onderworpen. Zij maakt, in principe de belasting opeisbaar, tenzij er een vrijstelling kan worden ingeroepen of wanneer de levering geacht wordt niet in België plaats te vinden.

    Het feit dat de levering D-E in bepaalde gevallen niet aan de BTW onderworpen is, belet de toepassing van artikel 7, § 2, 2° van het koninklijk besluit nr. 54 niet ten aanzien van de levering C-D en van de dienstverrichting Z-D, zodat die eveneens definitief vrijgesteld zijn van de BTW.

    DE GOEDEREN WORDEN WEGGENOMEN UIT HET BTW-ENTREPOT, LOS VAN ELKE HANDELSTRANSACTIE

    18. Wanneer de laatste koper van de goederen onder de regeling BTW-entrepot of de eigenaar ervan, de goederen wegneemt uit het BTW-entrepot vooraleer hij ze heeft verkocht, bvb. om ze uit te stallen in een kleinhandel, om een stock aan te leggen, om ze te verwerken in een fabricageproces, om ze toe te vertrouwen aan een maakloonwerker…, worden deze goederen onttrokken aan het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie [Met andere woorden, de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot, vindt plaats los van elke handelstransactie in de zin van artikel 7, van het koninklijk besluit nr. 54, wanneer de goederen aan het BTW-entrepot onttrokken worden zonder dat ze het voorwerp uitmaken van een levering onder bezwarende titel vanaf de laatste levering met handhaving van de regeling die vrijgesteld is van de belasting op grond van artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek of vanaf hun plaatsing onder de regeling wanneer de goederen niet het  voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel tijdens hun verblijf in het BTW-entrepot.].

    De onttrekking van de goederen aan het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie maakt eveneens een einde aan de regeling.

    De weggenomen goederen kunnen als bestemming België, een andere Lid-Staat van de Gemeenschap of een plaats buiten de Gemeenschap hebben.

     Ter bestemming van België

    19. De wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie, ter bestemming van België, is op zich geen nieuw belastbaar feit. Het gaat inderdaad om een gewone verplaatsing van de goederen in België, hetgeen geen belastbare handeling uitmaakt [Voor de goederen die vóór hun vervoer of verzending naar een andere Lid-Staat of naar een derde land, in België worden toevertrouwd aan een maakloonwerker of dienstverrichter, zie ook hoofdstuk 6, nrs 189 en volgende.].

    De juiste fiscale druk die de goederen bij de beëindiging van de regeling BTW-entrepot moeten hebben, kan in deze situatie enkel gerealiseerd worden door de laatste handelingen die de onttrekking van de goederen aan het BTW-entrepot voorafgaan, te belasten (z. artikel 7, § 3 van het koninklijk besluit nr. 54).

    De bedoelde handelingen, die worden opgesomd in nr. 13 en die een levering van goederen, een dienstverrichting, een intracommunautaire verwerving van goederen of een invoer van goederen kunnen zijn, zijn in dat stadium voorlopig vrijgesteld van de belasting. Het komt er dus op aan ze te regulariseren.

    De taxatie heeft plaats ongeacht de eventuele toepassing van in het BTW-wetboek voorziene vrijstellingen.

    De berekening en de betaling van de te regulariseren BTW moet gebeuren op de wijze als voorzien in de nrs. 33 en volgende.

     Ter bestemming van een andere Lid-Staat van de Gemeenschap.

    20. De wegneming van goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie ter bestemming van een andere Lid-Staat van de Gemeenschap dan België, is een intracommunautaire overbrenging van goederen die, overeenkomstig artikel 12bis, eerste lid van het BTW-wetboek gelijkgesteld wordt met een levering onder bezwarende titel. Het is bijgevolg een belastbare handeling.

    In deze situatie drukt bij de beëindiging van de regeling BTW-entrepot op de goederen dezelfde fiscale last als wanneer de goederen worden onttrokken aan de regeling BTW-entrepot ingevolge een levering onder bezwarende titel (z. nrs 16 tot 18). Deze situatie vereist bijgevolg geen regularisatie, zelfs indien de overbrenging op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek van de belasting kan vrijgesteld worden wanneer de voorwaarden gesteld in dat artikel vervuld zijn.

    De wegneming in deze omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot maakt de voorlopige vrijstelling van de belasting definitief voor de laatste handelingen die de wegneming voorafgaan. Deze handelingen zijn opgesomd in nr. 13 (z. nr. 19 en artikel 7, § 2, 3°, van koninklijk besluit nr. 54).

    21. In afwijking van artikel 12bis, eerste lid van het BTW-wetboek bepaalt artikel 12bis, tweede lid van het BTW-wetboek dat de overbrenging door een belastingplichtige van een goed van zijn bedrijf naar een andere Lid-Staat niet gelijk wordt gelijkgesteld met een levering onder bezwarende titel wanneer het gaat om bepaalde handelingen.

    Zo beoogt artikel 12bis, tweede lid, 5°, 6°, of 7° van het BTW-wetboek gevallen van tijdelijke aanwezigheid van goederen in een andere Lid-Staat. Bij de beëindiging van deze bewegingen kunnen de goederen zich dus terug in België bevinden zonder dat hun overbrenging beschouwd wordt als een belastbare handeling.

    Daarom worden de goederen die, los van elke handelstransactie, weggenomen worden uit het BTW-entrepot om het voorwerp uit te maken van een handeling bedoeld in artikel 12bis, tweede lid, 5°, 6° of 7° van het BTW-wetboek, beschouwd als goederen die België als bestemming verkrijgen. Zij worden op dezelfde manier behandeld als goederen die, los van elke handelstransactie, weggenomen worden uit het BTW-entrepot met België als bestemming. (z. nr. 19 en artikel 7, § 3, van het koninklijk besluit nr. 54).

     Ter bestemming van een plaats buiten de Gemeenschap

    22. De wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie ter bestemming van een plaats gelegen buiten de Gemeenschap, vormt op zich geen belastbaar feit. Het gaat om een eenvoudige verplaatsing van goederen, wat geen belastbare handeling uitmaakt.

    Toch kan de wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot in dit geval geen aanleiding geven tot taxatie omdat op uitgevoerde goederen geen fiscale druk moet wegen. Daarom moet ook in deze situatie geen enkele regularisatie gebeuren.

    De wegneming in deze omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot maakt de voorlopige vrijstelling van de belasting definitief voor de handelingen deze wegneming voorafgaan en die opgesomd zijn in nr. 13 (z. nr. 19 en artikel. 7, § 2, 3° van het koninklijk besluit nr. 54).

    23. Al bij al moet er enkel getaxeerd worden wanneer de goederen die los van elke handelstransactie worden weggenomen uit het BTW-entrepot, bestemd zijn voor België of voor een daarmee gelijkgestelde bestemming.

    Voorbeeld:



    We hernemen het voorbeeld onder nr. 17 maar veronderstellen dat D de goederen die hij had gekocht en verwerkt, niet verkoopt maar dat hij ze uit het BTW-entrepot wegneemt om één van zijn kleinhandelszaken te bevoorraden. Deze winkel kan zich in België, in een andere Lid-Staat van de Gemeenschap of buiten de Gemeenschap bevinden.
  • Als de winkel in België ligt, verricht D een binnenlandse verzending die niet aan de belasting onderworpen is omdat de handeling in België plaatsvindt.

    De door de communautaire bepalingen opgelegde voorwaarde om ter gelegenheid van de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot een bedrag aan belasting te heffen dat overeenkomt met het bedrag dat zou verschuldigd zijn geweest wanneer elk van de handelingen die plaatsvonden onder de regeling, belast was geweest in het binnenland (z. nr. 8), heeft in dit geval tot gevolg dat de voorlopige vrijstelling voor de handelingen verleend aan D, niet definitief kan worden.

    Krachtens artikel 7, § 3, b) van het koninklijk besluit nr. 54 wordt de belasting opeisbaar op deze handelingen, namelijk op de levering C-D en de dienstprestatie Z-D.
  • Als de winkel in een andere Lid-Staat van de Gemeenschap dan België ligt, verricht D overeenkomstig artikel 12bis, eerste lid van het BTW-wetboek een met een levering onder bezwarende titel gelijkgestelde intracommunautaire overbrenging van goederen. Deze handeling is op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek vrijgesteld van de belasting.

    Het bestemmen door D van de goederen voor de doeleinden van zijn economische activiteit in de Lid-Staat van aankomst, wordt bij toepassing van artikel 28bis, § 6, van de Zesde BTW-richtlijn gelijkgesteld met een intracommunautaire verwerving onder bezwarende titel van goederen. Deze verwerving is overeenkomstig de artikelen 28sexies en 11, A, § 1, b), van de Zesde BTW-richtlijn in die Lid-Staat in de regel aan de belasting onderworpen, over de kostprijs van de goederen.

    De maatstaf van heffing van de intracommunautaire verwerving omvat dus niet alleen de aankoopprijs van de goederen door D, maar ook de waarde van de dienst die Z verricht onder de regeling BTW-entrepot. Hierdoor is voldaan aan de voorwaarde dat de fiscale druk gelijk moet zijn aan deze die de goederen hadden moeten dragen wanneer ze niet onder de regeling BTW-entrepot waren geplaatst. De vrijstelling die voorlopig werd verleend voor de levering C-D en voor de dienst Z-D, wordt dus overeenkomstig artikel 7, § 2, 3° van koninklijk besluit nr. 54 definitief.
  • Als de winkel buiten de Gemeenschap ligt, verricht D een verzending binnen zijn onderneming die niet aan de belasting is onderworpen.

    Overeenkomstig het basisprincipe dat de belasting moet toekomen aan het land waar de goederen en diensten effectief worden verbruikt, moet geen belasting wegen op uitgevoerde goederen vermits er geen verbruik plaatsvindt in de Gemeenschap.

    De vrijstellingen die voorlopig werden verleend voor de levering C-D en de dienstverrichting Z-D worden in deze situatie bijgevolg definitief overeenkomstig artikel 7, § 2, 3° van het koninklijk besluit nr. 54.

    Deze definitieve vrijstelling voor de handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot heeft tot gevolg dat de voorwaarde dat de fiscale druk op de goederen gelijk moet zijn aan deze die de goederen hadden moeten dragen wanneer ze niet onder de regeling BTW-entrepot waren geplaatst, is voldaan.

    24. We onderstrepen dat de wetgever het niet nodig heeft geacht om in de wettelijke bepalingen iets te voorzien ten aanzien van de manier waarop de regeling BTW-entrepot wordt beëindigd, behalve voor accijnsproducten en goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten (z. hoofdstuk 3, nrs. 76 e.v.).

    Het spreekt voor zich dat de regeling BTW-entrepot een einde neemt:

  • wanneer de laatste koper/eigenaar van de goederen deze goederen onder bezwarende titel levert zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot;
  • of wanneer de laatste koper/eigenaar van de goederen deze goederen wegneemt uit het BTW-entrepot los van elke handelstransactie.

    25. Het zijn dus de economische operatoren zelf die bepalen wanneer de regeling eindigt. Meestal zijn het de partijen die betrokken zijn bij de laatste levering van de goederen in het entrepot, die zelf bepalen of ze voor de facturatie van deze levering al dan niet een beroep doen op de vrijstelling van artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek.

    26. Er wordt echter opgemerkt dat de commerciële leverings-voorwaarden niet in tegenspraak mogen zijn met de op die levering toegepaste BTW-bepalingen (bijvoorbeeld een levering franco thuis bij de koper waarvoor de vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek wordt ingeroepen hetgeen de handhaving van de goederen in het BTW-entrepot veronderstelt).

     AFDELING 3. DE SCHULDENAAR VAN DE BELASTING

    27. Krachtens de algemene regel vervat in artikel 51, § 1, 1° van het Wetboek, is de belasting verschuldigd door de belastingplichtige die in België een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht.

    We hebben gezien dat wanneer deze handelingen worden verricht onder de regeling BTW-entrepot, zij een voorlopige vrijstelling genieten (z. artikel 7, § 1, van koninklijk besluit nr. 54) die slechts definitief wordt op voorwaarde dat de goederen:

  • het voorwerp uitmaken van een levering onder bezwarende titel met handhaving van de regeling (z. artikel 7, § 2, 1°, van koninklijk besluit nr. 54);
  • aan de regeling onttrokken worden ingevolge hun levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling (z. artikell 7, § 2, 2° van koninklijk besluit nr. 54);
  • uit het BTW-entrepot weggenomen worden los van elke handels-transactie ter bestemming van een ander land dan België (z.artikel 7, § 2, 3° van koninklijk besluit nr. 54).

    De belasting moet daarentegen geregulariseerd worden voor de handelingen die verstrekt werden aan een belastingplichtige die goederen, los van elke handelstransactie, aan de BTW-entrepot onttrekt ter bestemming van België of van een daarmee gelijkgestelde bestemming (z. artikel 7, § 3 van koninklijk besluit nr. 54).

    28. De in nr. 27 genoemde gebruikelijke schuldenaar van de belasting heeft geen enkele controle over de bestemming die zijn medecontractant achteraf aan de goederen zal geven. Hij kan derhalve onmogelijk ten of voor de handeling die hij verricht, er al dan niet een regularisatie van de BTW moet gebeuren. Bijgevolg heeft de wetgever afgeweken van het bepaalde in artikel 51, § 1, 1° van het BTW-wetboek door de medecontractant van de leverancier of van de dienstverrichter aan te duiden als schuldenaar van de belasting voor de levering van goederen en diensten verricht onder de regeling BTW-entrepot (z. artikel 51, § 2, 3° van het BTW-wetboek).

    Deze afwijking is uiteraard enkel van toepassing op de leveringen van goederen en op de diensten die in aanmerking komen voor de vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, van het BTW-wetboek, welke vrijstelling door artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 54 voorlopig wordt toegekend. Voor de overige leveringen van goederen en diensten (*) blijft de algemene regel inzake de verschuldigdheid van de belasting bedoeld in artikel 51, § 1 van het BTW- wetboek van toepassing, tenzij een andere afwijking op deze regel kan worden ingeroepen (zoals bijvoorbeeld, deze voorzien door artikel 51, § 2, 5° van het BTW-wetboek).

[(*) Bijvoorbeeld, de levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot waarbij de goederen aan de regeling worden onttrokken, of nog, de aan de opgeslagen goederen verrichte diensten die niet  van de belasting kunnen vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek (z. hoofdstuk 2 hierna betreffende de beperkingen op de toepassing van de regeling BTW-entrepot).]

    In dat verband wordt opgemerkt dat de afwijking op de algemene regel inzake de verschuldigdheid van de belasting, vervat in artikel 51, § 2, 4° van het BTW-wetboek die als schuldenaar van de belasting aanwijst, de persoon die de goederen aan de regeling BTW-entrepot onttrekt, enkel toegepast wordt, en trouwens geen enkele andere bestaansreden heeft, teneinde een schuldenaar van de belasting te kunnen aanduiden in de situatie waar goederen op onregelmatige wijze aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken of, meer algemeen, wanneer het niet mogelijk is de schuldenaar van de belasting te identificeren omdat de verplichtingen in het kader van de regeling BTW-entrepot niet correct werden nageleefd.

    29. Ten aanzien van de invoer en de intracommunautaire verwerving van goederen moest, voor de goede werking van de regeling BTW-entrepot, geen afwijking worden voorzien op de bestaande regels inzake de schuldenaar van de belasting vervat in artikelen 51, § 1, 2° en 52 van het BTW-wetboek. Inderdaad, de door deze bepalingen aangeduide personen zijn immers reeds de kopers van de goederen.

    30. Bovendien bepaalt artikel 51bis, § 3 van het BTW-wetboek dat de entreposeur [Dit is de persoon die het entrepot beheert (z. nrs. 114, 117 en 120).] van de goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden, tegenover de Staat hoofdelijk aansprakelijk is voor de voldoening van de belasting, samen met de persoon die er krachtens de artikelen 51, § 1, 1° en 2°, § 2, 3° 4° en 5°, of 52, § 1, tweede lid, van het BTW-wetboek schuldenaar van is.

    De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de BTW, ingesteld door artikel 51bis, § 3 van het BTW-wetboek, is niet enkel van toepassing op de handelingen verricht met voorlopige vrijstelling van de belasting die het voorwerp kunnen uitmaken van een regularisatie, maar ook op de andere handelingen met betrekking tot in een BTW-entrepot opgeslagen goederen.

    

    Voorbeeld:

    Goederen die A in België heeft vervaardigd, worden verkocht aan een Belgische belastingplichtige B met toepassing van de vrijstelling van BTW bedoeld in artikel 39quater § 1, 1° van het BTW-wetboek, omdat B de goederen in het BTW-entrepot plaatst dat entreposeur X te Antwerpen beheert.

    B gelast de maakloonwerker Y, gevestigd in Mechelen, de goederen te bewerken. Deze bewerking kan niet van de belasting vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek aangezien ze niet onder de ter zake gestelde beperkingen valt (z. hoofdstuk 2 hierna, inzake de beperkingen van de toepassing van de regeling BTW-entrepot).

    Nadien verkoopt B een deel van de bewerkte goederen aan een Hongaarse onderneming C zonder handhaving van de regeling, maar met vrijstelling van de belasting op grond van artikel 39, § 1, 2° van het BTW-wetboek, om reden van uitvoer.

    B verkoopt een tweede deel van de bewerkte goederen aan een Belgische onderneming D met toepassing van de belasting.

    B verkoopt, met handhaving van de regeling BTW-entrepot, een derde deel van de bewerkte goederen aan een Duitse onderneming E die niet in België is gevestigd.

    B onttrekt de resterende bewerkte goederen aan de regeling BTW-entrepot om ze als grondstof te gebruiken in zijn fabriek te Mol.

    E verkoopt de in het entrepot aangekochte goederen aan de Belgische onderneming F met aanrekening van de belasting.

    De entreposeur X is hoofdelijk gehouden met:
  • Y tot de betaling van de belasting in de relatie Y - B, waarvoor Y, krachtens artikel 51, § 1, 1° van het BTW-wetboek, schuldenaar is;
  • B tot de betaling van de belasting die opeisbaar kan worden in de relatie B - C, waarvoor B, overeenkomstig artikel 51, § 1, 1° van het BTW-wetboek schuldenaar is;
  • B tot de betaling van de belasting in de relatie B - D waarvoor B, krachtens artikel 51, § 1, 1° van het BTW-wetboek, schuldenaar is;
  • F tot de betaling van de belasting in de relatie E - F waarvoor F, krachtens artikel 51, § 2, 5° van het BTW-wetboek, schuldenaar is;
  • B tot de betaling van de belasting die gedeeltelijk opeisbaar wordt in de relatie A - B (voor het deel van de goederen dat wordt overgebracht naar de fabriek van B te Mol) waarvoor B, overeenkomstig artikel 51, § 2, 3° van het BTW-wetboek, schuldenaar is.

    31. Artikel 51bis, § 3 van het BTW-wetboek heeft eenzelfde hoofdelijke aansprakelijkheid voor de voldoening van de belasting voorzien ten aanzien van de vervoerder van de uitgeslagen goederen, alsook, in voorkomend geval, ten aanzien van diens lastgever. De entreposeur heeft er dus alle belang bij de identiteit van de vervoerder en, in voorkomend geval, van diens lastgever te kennen.

    32. Tenslotte vermelden we nog dat artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 54 bepaalt dat behoudens tegenbewijs, de tekorten van goederen in het BTW-entrepot verondersteld worden aan de regeling BTW-entrepot te zijn onttrokken onder de voorwaarden die de belasting opeisbaar maken.

    Krachtens de gecombineerde toepassing van de artikelen 51, § 2, 4° en 51 bis, § 3 van het BTW-wetboek zal de entreposeur van de goederen bijgevolg verantwoordelijk zijn voor de betaling van de BTW op de goederen waarvan hij de bestemming niet kan verantwoorden of die in het BTW-entrepot verdwenen zijn. De entreposeur moet derhalve steeds de bestemming kunnen aantonen die de goederen bij hun uitslag uit het BTW-entrepot hebben gekregen. (z. in dit verband hoofdstuk 5 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen).

    Evenwel zal, in geval van diefstal of bij verliezen door overmacht, of door oorzaken die inherent zijn aan de aard van de goederen, zoals bijvoorbeeld verdamping van minerale oliën, of nog wanneer goederen onder toezicht van de bevoegde administratatie worden vernietigd, geen betaling worden geëist voor zover de nodige bewijzen geleverd worden.

     AFDELING 4. BETALING VAN DE BTW IN GEVAL VAN REGULARISATIE VAN DE VOORLOPIG VERLEENDE VRIJSTELLING

    33. Bij de onttrekking van de goederen aan de regeling BTW-entrepot moet een regularisatie gebeuren ten aanzien van de handelingen verstrekt aan een belastingplichtige of door hem verricht, wanneer hij de goederen los van elke handelstransactie uit het BTW-entrepot wegneemt, ter bestemming van België of van een daarmee gelijkgestelde bestemming (z. artikel 7, § 3 van koninklijk besluit nr. 54).

    Wanneer de goederen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel, zijn de hiervoor bedoelde handelingen :

  • de handeling die bestaat in het plaatsen van de goederen onder de regeling BTW-entrepot voor de koper/eigenaar van de goederen. Deze handeling kan een invoer zijn, een intracommunautaire verwerving of een levering van goederen in België;
  • de eventuele dienstprestatie(s) verricht onder de regeling BTW-entrepot aan de goederen ten behoeve van de koper/eigenaar van de goederen vóór en tijdens de opslag.

    Wanneer de goederen voorwerp hebben uitgemaakt van één of meerdere leveringen onder bezwarende titel tijdens hun verblijf in het entrepot, zijn de hiervoor bedoelde handelingen :

  • de levering van de goederen met handhaving van de regeling BTW-entrepot aan de laatste koper;
  • de eventuele dienstprestatie(s) verricht onder de regeling BTW-entrepot tijdens de opslag aan de goederen ten behoeve van de laatste koper.

    34. De over de te regulariseren handelingen verschuldigde belasting wordt opeisbaar op het tijdstip dat de goederen aan het BTW-entrepot worden onttrokken tegen het tarief dat van toepassing zou zijn geweest op elk van die handelingen indien ze niet voorlopig van de belasting waren vrijgesteld (z. artikel 9 van koninklijk besluit nr. 54).

    De regularisatie moet gebeuren door de persoon die voor de te regulariseren handeling schuldenaar van de belasting is (z. nrs 27 tot 32).

    De opeisbare BTW moet voldaan worden op de wijze vermeld in de nrs. 35 en 36 al naargelang de te regulariseren handeling een invoer is of een andere handeling [Uitvoering van artikel 11 van koninklijk besluit nr. 54.].

    
35. Wanneer de te regulariseren handeling een invoer van goederen is (*), moet de schuldenaar van de belasting, uiterlijk de donderdag van de week die volgt op deze waarin de goederen aan het BTW-entrepot zijn onttrokken, bij de douane een verbeterende invoeraangifte COM 4 voorleggen met de vermelding:

"GEHELE/GEDEELTELIJKE REGULARISATIE
IM/EU/COM nr. ………… van …………
BTW-ENTREPOT nr. ………….."

[(*) Deze situatie kan zich enkel voordoen voor in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek die onder de regeling BTW-entrepot geplaatst worden en die weggenomen worden uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie, ter bestemming van België of van een daarmee gelijkgestelde bestemming zonder dat ze het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel met handhaving van de regeling BTW-entrepot (z. artikel 7, § 3, a) van koninklijk besluit nr. 54).]

    De te regulariseren BTW wordt aan de douane betaald volgens de gebruikelijke regels ter zake, of door opname van de verschuldigde belasting in rooster 57 van de periodieke BTW-aangifte voor de handelingen met betrekking tot de periode waarin de BTW opeisbaar wordt, indien de schuldenaar houder is van de in artikel 5, § 3 van koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 bedoelde vergunning voor de verlegging van de betaling van de bij invoer verschuldigde belasting [z. circulaire AOIF nr. 22/2002 die de bijwerking 2002 publiceert van de aanschrijving nr. 3 van 11 januari 1973 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen).].

    
36. Wanneer de te regulariseren handeling een andere handeling is dan een invoer van goederen , moet de schuldenaar de verschuldigde belasting opnemen in rooster 61 van de periodieke BTW-aangifte met betrekking tot de periode waarin de BTW opeisbaar is geworden.

    37. De te regulariseren BTW is aftrekbaar binnen de grenzen van de artikelen 45 tot 48 van het BTW-wetboek.

    Op grond van artikel 2, 7° van koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969, onstaat het recht op aftrek op het tijdstip waarop de te regulariseren BTW opeisbaar wordt krachtens artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 54, in casu op het tijdstip waarop de goederen aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken.

    Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen, moet de belastingplichtige de formaliteiten vervullen en in het bezit zijn van de documenten bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969.

     AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE ALGEMENE PRINCIPES VAN DE WERKING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT ZOALS DIE TOEPASSELIJK IS IN BELGIE

    38. Onderstaand kader bevat een overzicht van de algemene beginselen van de werking van de regeling BTW-entrepot zoals die in België van toepassing is. Deze samenvatting houdt nog geen rekening met de beperkingen in de toepassing van de regeling BTW-entrepot. Deze worden behandeld in hoofdstuk 2, hierna.

 

    DOEL VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT

    De heffing vereenvoudigen van de BTW op handelingen met betrekking tot communautaire goederen en voor deze handelingen een zelfde fiscale behandeling garanderen als voor dezelfde handelingen met betrekking tot niet-communautaire goederen die zich onder de regeling douane-entrepot bevinden.

    Zijn communautaire goederen :

  • de goederen afkomstig uit het BTW-gebied van de Gemeenschap (België of andere Lid-Staten) ;
  • de goederen ingevoerd in het BTW-gebied van de Gemeenschap en in de Gemeenschap aangegeven voor het vrije verkeer en/of voor het verbruik.

    PLAATSING VAN DE GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT

    Communautaire goederen kunnen onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst hetzij ingevolge hun binnenlandse verzending, hetzij ingevolge hun invoer, hun intracommunautaire verwerving of hun levering in België. De laatste drie handelingen zijn voorlopig vrijgesteld van de BTW (z. artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek en artikel 7, § 1 van koninklijk besluit nr. 54). De schuldenaars van de belasting zijn respectievelijk de geadresseerde (z. artikel 52, § 1, tweede lid van het BTW-wetboek en artikel 6 van koninklijk besluit nr. 7), de persoon die de intracommunautaire verwerving verricht (z. artikel 51, § 1, 2° van het BTW-wetboek) en de koper (z. artikel 51, § 2, 3° van het BTW-wetboek).

    Deze personen kunnen, voorafgaandelijk aan de effectieve opslag van de goederen in het BTW-entrepot, aan deze goederen diensten laten verrichten die:

  • ofwel voorlopig vrijgesteld zijn van de BTW (z. artikel 39qutaer, § 1, 3° van het BTW-wetboek en artikel 7, § 1 van koninklijk besluit nr. 54). Zij zijn eveneens schuldenaar van de belasting voor deze handelingen (z. artikel 51, § 2, 3° van het BTW-wetboek);
  • ofwel niet aan de BTW onderworpen zijn indien de eigenaar van de goederen ze zelf voor zijn rekening verricht.

    HANDELINGEN MET BETREKKING TOT GOEDEREN DIE ZICH ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT BEVINDEN

    De levering van goederen met handhaving van de regeling, door de persoon die ze onder de regeling BTW-entrepot heeft geplaatst, is voorlopig vrijgesteld van de BTW (z. artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek en artikel 7, § 1 van koninklijk besluit nr.54). De koper van de goederen is schuldenaar van de belasting (z. artikel 51, § 2, 3° van het BTW-wetboek).

    Deze levering heeft als gevolg dat de voorlopig verleende vrijstelling voor de voorafgaande handelingen definitief wordt (z. artikel 7, § 2, 1° van koninklijk besluit nr. 54), namelijk:

  • de handeling als gevolg waarvan de goederen onder de regeling BTW-entrepot werden geplaatst;
  • de eventueel verrichte diensten aan de goederen voorafgaand aan hun effectieve plaatsing in het BTW-entrepot.

    De daaropvolgende leveringen van goederen in het BTW-entrepot zijn eveneens voorlopig vrijgesteld van de BTW. De opeenvolgende kopers zijn schuldenaar van de belasting. Elke nieuwe levering van goederen met handhaving van de regeling BTW-entrepot heeft de definitieve vrijstelling van de voorafgaande levering tot gevolg.

    De goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden kunnen diensten ondergaan die:

  • ofwel voorlopig vrijgesteld zijn van de BTW (z. artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek en artikel 7, § 1 van koninklijk besluit nr. 54). De afnemer van de dienst is schuldenaar van de belasting (z. artikel 51, § 2, 3° van het BTW-wetboek). De vrijstelling wordt definitief wanneer de afnemer van de dienst de bewerkte goederen met handhaving van de regeling BTW-entrepot onder bezwarende titel levert (z. artikel 7, § 2, 1° van koninklijk besluit nr. 54);
  • ofwel niet aan de BTW onderworpen zijn als zij verricht worden door de eigenaar zelf van de goederen voor eigen rekening.

    ONTTREKKING VAN DE GOEDEREN AAN DE REGELING BTW-ENTREPOT

    Wanneer goederen aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken, moet op deze goederen een zelfde fiscale druk wegen als ze zouden ondergaan hebben indien ze nooit onder de regeling waren geplaatst.

    In dit stadium geniet de laatste handeling met betrekking tot de goederen (dit is ofwel de handeling met plaatsing van de goederen in het BTW-entrepot wanneer de goederen binnen het entrepot niet het voorwerp vormden van leveringen, ofwel de laatste levering in het entrepot) een voorlopige vrijstelling van de BTW. Dat is eveneens het geval voor diensten die eventueel werden verricht ten behoeve van de laatste koper/eigenaar.

    De regeling BTW-entrepot wordt beëindigd:

  •  hetzij door de levering van de goederen onder bezwarende titel, zonder handhaving van de regeling;
  •  hetzij door het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie.

    De levering van goederen onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot
is een belastbare handeling. De goederen ondergaan de juiste fiscale druk door het belasten van de levering volgens de geldende regels in de mate dat de levering in België plaatsvindt en ongeacht of die levering eventueel vrijgesteld kan worden. De belastingplichtige die deze levering verricht is overeenkomstig de algemene regel vervat in artikel 51, § 1, 1° van het BTW-wetboek schuldenaar van de belasting, tenzij er een afwijking op de regel bestaat (zoals bijvoorbeeld de afwijking voorzien in artikel 51, § 2, 5° van het BTW-wetboek).

    Deze levering heeft tot gevolg dat de voorlopig verleende vrijstelling op de laatste handelingen verricht in het BTW-entrepot definitief wordt (z. artikel 7, § 2, 2° van koninklijk besluit nr. 54).

    Het wegnemen van goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handels-transactie ter bestemming van België
of ter bestemming van een andere Lid-Staat met het oog op het verrichten van één van de handelingen bedoeld in artikel 12bis, tweede lid, 5°, 6° of 7° van het BTW-wetboek, is geen belastbare handeling. De juiste fiscale druk die op de goederen moet wegen, kan dus enkel bereikt worden door het belasten van de laatste handeling die voorafgaat aan het wegnemen van de goederen uit het entrepot (dit is ofwel de handeling met plaatsing van de goederen in het BTW-entrepot indien de goederen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering in het entrepot, ofwel de laatste levering in het entrepot) alsmede van de diensten die eventueel verricht werden aan de goederen ten behoeve van de persoon die deze goederen uit het BTW-entrepot wegneemt, onverminderd de eventuele vrijstellingen die op deze handelingen kunnen toegepast worden.

    Het wegnemen in die omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot heeft tot gevolg dat de voorlopige vrijstelling waarvan de laatste handelingen die de wegneming voorafgaan, genieten, niet definitief wordt (z. artikel 7, § 3, van koninklijk besluit nr. 54).

    De schuldenaar van de te regulariseren handeling(en) moet de BTW betalen. De BTW is opeisbaar op het tijdstip dat de goederen aan de regeling worden onttrokken tegen het tarief dat van toepassing zou zijn op elk van de te regulariseren handelingen indien deze niet voorlopig zouden zijn vrijgesteld (z. artikel 9, van koninklijk besluit nr. 54). De BTW moet worden voldaan via de periodieke BTW-aangifte van de betrokkene (rooster 61), of, wanneer het een invoer betreft, door betaling aan de douane of door opname in de periodieke BTW-aangifte van betrokkene (rooster 57) wanneer deze houder is van de vergunning bedoeld bij de aanschrijving nr. 3 van 11 januari 1973 (bijwerking 2002). Het recht op aftrek van de te regulariseren BTW ontstaat op het tijdstip van de onttrekking van de goederen aan het entrepot (z. artikel 2, 7° van koninklijk besluit nr. 3).

    Het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie ter bestemming van een andere Lid-Staat
is op grond van artikel 12bis, eerste lid van het BTW-wetboek gelijkgesteld met een levering van goederen onder bezwarende titel en is bijgevolg een belastbare handeling. Het bereiken van de juiste fiscale druk die op de goederen moet wegen bij het beëindigen van de regeling BTW-entrepot, gebeurt in dit geval op dezelfde wijze als wanneer de goederen aan de regeling worden onttrokken ingevolge een levering onder bezwarende titel zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot. 

    De wegneming in deze omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot maakt de voorlopig verleende vrijstelling op de handelingen die de onttrekking voorafgaan, definitief (z. artikel 7, § 2, 3° van koninklijk besluit nr. 54).

    Het wegnemen van goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie ter bestemming van een plaats buiten de Gemeenschap
vormt op zich geen belastbaar feit.

    Op de goederen die buiten de Gemeenschap verzonden of vervoerd worden moet geen fiscale druk wegen. De wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot, los van elke handelstransactie ter bestemming van een plaats buiten de Gemeenschap vereist dus geen regularisatie en maakt de voorlopige vrijstelling van de belasting op de handelingen voorafgaand aan de wegneming, definitief ( z. artikel 7, § 2, 3° van koninklijk besluit nr. 54).

    HOOFDELIJKHEID TOT BETALING VAN DE BTW

    In de regeling BTW-entrepot zijn de entreposeur, de vervoerder van de uitgeslagen goederen evenals zijn eventuele lastgever samen de schuldenaar van de belasting, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belasting (z. artikel 51bis, § 3 van het BTW-wetboek).

    HOOFDSTUK 2. - BEPERKINGEN IN DE TOEPASSING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT

    39. Na de bespreking van het algemene werkingsmechanisme van de regeling BTW-entrepot in hoofdstuk 1, worden nu de beperkingen in de toepassing ervan afgebakend.

    Artikel 39quater, § 1, tweede lid van het BTW-wetboek stelt dat de Koning de beperkingen bepaalt voor de toepassing van de vrijstelling die wordt verleend voor handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot.

    Het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 genomen in uitvoering van artikel 39quater van het BTW-wetboek stelt de beperkingen in in de toepassing van de regeling BTW-entrepot met betrekking tot:

  • de plaats van de opslag;
  • de goederen toegelaten tot de regeling BTW-entrepot;
  • de handelingen vrijgesteld onder de regeling BTW-entrepot.

     AFDELING 1. PLAATS VAN DE OPSLAG

    40. Een BTW-entrepot is een door de bevoegde overheid erkende plaats waar communautaire goederen kunnen worden opgeslagen zonder dat ze onderworpen zijn aan de BTW.

    Niet alle plaatsen kunnen fungeren als plaats voor de opslag van goederen onder de regeling BTW-entrepot.

    Deze plaatsen zijn bepaald door artikel 39quater, § 2 van het BTW-wetboek en door artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996, afhankelijk van de goederen die erin worden opgeslagen.

    41. Krachtens deze bepalingen worden enkel de volgende plaatsen aangemerkt als BTW-entrepot:

    1) voor accijnsproducten [Voor meer details inzake het begrip accijnsproducten, z. hoofdstuk 3, nrs. 76 en volgende.], de in België gelegen plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots inzake accijnzen [Onder belastingentrepot inzake accijnzen wordt verstaan, elke plaats waar accijnsproducten in de zin van artikel 4, punt b, van de richtlijn 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, omgezet in nationaal recht door de wet van 10 juni 1997, onder schorsing van de accijns worden geproduceerd, verwerkt, gehouden, ontvangen of verzonden, door een erkend entrepothouder bij zijn bedrijfsuitoefening.].

    2) voor andere goederen dan deze bedoeld onder 1), die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten [Voor meer details inzake het begrip goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, z. hoofdstuk 3, nr. 96.], de in België gelegen plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots inzake accijnzen waar onder schorsing van accijnsrechten, accijnsproducten geproduceerd of verwerkt worden ;

    3) voor andere goederen dan deze bedoeld onder 1) en 2) die in België worden ingevoerd [Onder in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek wordt verstaan, het binnenkomen van goederen in het BTW-gebied van de Gemeenschap en die in België in het vrije verkeer worden gebracht en/of ten verbruik worden aangegeven.] in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek, de in België gelegen plaatsen die overeenkomstig de Communautaire douanereglementering als douane-entrepot [Een douane-entrepot is een door de douane-autoriteiten erkende plaats die onder douanetoezicht staat en die in hoofdzaak dient om niet-communautaire goederen op te slaan, zonder dat ze aan invoerrechten, accijnsrechten, BTW of handelspolitieke maatregelen onderworpen zijn.] worden aangemerkt;

    4) voor andere goederen dan deze bedoeld onder 1), 2) en 3) de in België gelegen plaatsen voorgedragen door de entreposeur en die door de Administratie worden erkend als BTW-entrepot.

    42. Het BTW-entrepot is dus altijd een in België gelegen plaats. Het gaat steeds om duidelijk omschreven fysieke plaatsen zoals opslagruimten, delen van gebouwen, fabrieken, silo's, industriële sites, tanks, netwerken van pijpleidingen,…

    Het plaatsen van goederen onder de regeling BTW-entrepot betekent niet enkel dat aan deze goederen een bijzonder statuut wordt gegeven, maar impliceert ook dat deze op een welomschreven plaats moeten opgeslagen worden. Deze goederen mogen dus niet vrij circuleren of zich zo maar ergens in het land bevinden.

    43. Voor de goederen beoogd in nr. 41 onder de cijfers 1), 2) en 3), moeten de plaatsen die fungeren als BTW-entrepot, plaatsen zijn die door de Administratie der douane en accijnzen reeds erkend zijn als belastingentrepot of als douane-entrepot.

    Er wordt opgemerkt dat voor goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, enkel de belastingentrepots die erkend zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten onder schorsing van de accijns, als BTW-entrepot worden aangemerkt. Voor accijnsproducten die geen verwerking ondergaan worden de belastingentrepots die erkend zijn om accijnsproducten, onder schorsing van de accijns, te ontvangen, op te slaan of te verzenden, eveneens als BTW-entrepot aangemerkt.

    Verder wordt nog opgemerkt dat er zes types douane-entrepot bestaan die elk als BTW-entrepot kunnen worden aangemerkt. De douanewetgeving verbiedt nochtans de opslag van een aantal categorieën van goederen in bepaalde douane-entrepots (z . nr. 47). Dit houdt in dat deze goederen niet in dat type van douane-entrepot onder de regeling BTW-entrepot geplaatst kunnen worden.

    44. Tenslotte sluit artikel 3, § 2, van koninklijk besluit nr. 54 de goederen, die bestemd zijn om te worden geleverd in het kleinhandelsstadium, uit van de regeling BTW-entrepot, ongeacht hun herkomst of aard.

    Uit deze bepaling volgt dat de plaatsen waar eindgebruikers toegang hebben, nooit als BTW-entrepot erkend of aangemerkt kunnen worden (grootwarenhuizen, benzinestations, …).

     AFDELING 2. ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT TOEGELATEN GOEDEREN

    45. We hebben in nr. 6, hiervoor gezien dat de regeling BTW-entrepot enkel communautaire goederen beoogt, namelijk:

  • de goederen van oosprong uit het BTW-gebied van de Gemeeenschap [z. artikel 1, §§ 2 tot 5 van het BTW-wetboek.] (België of andere Lid-Staten van de Gemeenschap) ;
  • de goederen die in het BTW-gebied van de Gemeenschap werden ingevoerd en die in de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht en/ of ten verbruik zijn aangegeven.

    Niet alle communautaire goederen kunnen evenwel de regeling BTW-entrepot genieten.

    Enerzijds beperkt artikel 3, § 1 van koninklijk besluit nr. 54 de plaatsing van goederen onder de regeling BTW-entrepot volgens criteria die verschillen naargelang het gaat om in België ingevoerde goederen of om goederen van communautaire oorsprong.

    Anderzijds, sluit artikel 3, § 2 van koninklijk besluit nr. 54 goederen die bestemd zijn om in het kleinhandelsstadium te worden geleverd uit van de regeling BTW-entrepot. Zoals voorgeschreven door de communautaire bepalingen ter zake, heeft deze beperking van de regeling BTW-entrepot tot gevolg dat een eindverbruiker zonder recht op aftrek de vrijstelling niet kan inroepen voor goederen die hem toebehoren.

    IN BELGIE INGEVOERDE GOEDEREN

    46. De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek, is beperkt tot dezelfde goederen als deze die onder de regeling douane-entrepot mogen worden geplaatst (z. artikel 3, § 1, 1° van koninklijk besluit nr. 54).

    Onder in België ingevoerde goederen in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek wordt verstaan de goederen die in het BTW-gebied van de Gemeenschap
zijn binnengekomen en die in België in het vrije verkeer zijn gebracht en/of ten verbruik zijn aangegeven.

    Deze beperking is van toepassing zonder onderscheid te maken tussen accijnsproducten en andere goederen.

    47. In de praktijk heeft deze beperking weinig gevolgen omdat alle goederen, accijnsproducten inbegrepen, onder de regeling douane-entrepot kunnen worden geplaatst vooraleer ze in het vrije verkeer worden gebracht.

    Niettemin kan uit hoofde van de bescherming van de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten [Voor meer details, z. Circulaire van 15 mei 1998 betreffende allerlei beperkings - en controlemaatregelen nr. D.D. 125.173 ( D.I. 590) van de Administratie der douane en accijnzen.], aan bepaalde goederen de opslag ontzegd worden in een douane-entrepot in het algemeen, of in bepaalde types van douane-entrepot.

    Er bestaan twee groepen van douane-entrepots, die elk nogmaals onderverdeeld zijn in drie types (de publieke entrepots van het type A, B of F en de particuliere entrepots van het type C, D of E) [Voor meer details, z. instructie inzake entrepots - 1996 (D.I. 540.101) van de Administratie der douane en accijnzen.].

    Vermits de BTW-entrepots waar ingevoerde goederen, andere dan accijnsproducten en andere dan goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten worden opgeslagen, verplicht samenvallen met plaatsen of lokalen die erkend zijn als douane-entrepot (z. nr. 41, 3° en 43), is er ook vereist dat deze goederen, om onder de regeling BTW-entrepot te kunnen worden geplaatst, ook toegelaten worden in het douane-entrepot waarin het BTW-entrepot is gelegen.

    Voorbeeld:

    Om redenen van publieke veiligheid en milieu is het verboden om bepaalde gevaarlijke producten op te slaan in een publiek douane-entrepot van het type A.

    Als de invoerder van dergelijke goederen, de goederen onder de regeling BTW-entrepot wil plaatsen, mag het BTW-entrepot dat hij hiervoor wil gebruiken niet gelegen zijn in een douane-entrepot van het type A, maar, bijvoorbeeld, in een particulier douane-entrepot van het type D, waar de opslag van die goederen is toegestaan.

    48. Wanneer de in België ingevoerde goederen onder de regeling van BTW-entrepot worden geplaatst en ze vóór hun effectieve opslag in het BTW-entrepot een dienstverrichting ondergaan (z. nrs. 60 tot 64), dan zijn het de goederen in de staat waarin ze zich bevinden na deze dienst, die moeten beantwoorden aan het in artikel 3, § 1, 1° van het koninklijk besluit nr. 54 voorziene beperkende criterium inzake de toelating tot de regeling.

    Voorbeeld:

    Azijnzuur kan in België worden ingevoerd onder de regeling van BTW-entrepot met vrijstelling van de belasting op grond van artikel 39quater, § 1, van het BTW-wetboek, omdat het goed mag worden opgeslagen in een publiek of een particulier douane-entrepot.

    Wanneer daarentegen het in België ingevoerde azijnzuur vóór zijn effectieve opslag door uitdroging wordt verwerkt tot azijnzuuranhydride, kan het eindproduct niet worden opgeslagen in een douane-entrepot. Inderdaad, hoewel azijnzuuranhydride frequent wordt aangewend in de scheikundige- en farmaceutische nijverheid, kan dit product echter ook voor onwettige toepassingen worden aangewend, zoals in de bereiding van drugs. Het azijnzuur wordt om deze reden volledig uitgesloten uit de regeling douane-entrepot.

    49. Indien de dienst waarvan sprake onder nr. 48 bestaat in de toevoeging van communautaire goederen aan de in België ingevoerde goederen, of de vermenging ervan met communautaire goederen, blijven de voorwaarden inzake de beperking voor de plaatsing van ingevoerde goederen onder de regeling BTW-entrepot van toepassing op de bekomen goederen ongeacht de verhouding tussen de ingevoerde goederen en de communautaire goederen in het bekomen product.

    GOEDEREN VAN COMMUNAUTAIRE OORSPRONG

    50. Goederen van communautaire oorsprong kunnen slechts onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst in de mate dat ze voorkomen op de lijst van de goederen die zijn opgesomd in de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54 (z. artikel 3, § 1, 2° van koninklijk besluit nr. 54 en bijlage 2 van onderhavige circulaire).

    Onder goederen van communautaire oorsprong moet worden verstaan:

  • de goederen van oorsprong uit het BTW-gebied [z. artikel 1, §§ 2 tot 5 van het BTW-wetboek.] van de Gemeenschap (België of andere Lid-Staten van de Gemeenschap);
  • de goederen die in het BTW-gebied van de Gemeenschap werden ingevoerd en die in een ander Lid-Staat dan België in het vrije verkeer zijn gebracht en /of ten verbruik werden aangegeven.

    Deze beperking is van toepassing ongeacht of het gaat om accijnsproducten of/om andere goederen.

    51. De in bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54 opgenomen goederen zijn voornamelijk metalen en grondstoffen die het voorwerp uitmaken van kettingverkopen, zoals die plaatsvinden op internationale grondstoffenmarkten.

    Zij worden aangeduid met de code van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschappen zoals die van toepassing was op datum van de laatste wijziging van het koninklijk besluit nr. 54, namelijk 1 april 2003 [Belgisch Staatsblad van 15 april 2003.].

    Voor een nadere omschrijving van de goederen opgenomen in de bijlage wordt verwezen naar de toelichtingen bij het Geharmoniseerd Systeem inzake de Omschrijving en Codering van de Goederen.

    De in deze bijlage opgenomen bulkgoederen zijn stortgoederen die niet verpakt zijn.

    52. Wanneer communautaire goederen van nationale oorsprong of afkomstig uit een ander Lid-Staat van de Gemeenschap die onder de regeling BTW-entrepot geplaatst zijn, vóór hun werkelijke opslag in het BTW-entrepot nog een dienstprestatie ondergaan (z. nrs. 60 tot 64), dan zijn het de goederen, in de staat waarin ze zich bevinden na deze dienst, die moeten beantwoorden aan het beperkende criterium inzake de toelating tot de regeling BTW-entrepot voorzien in art. 3, § 1, 2° van koninklijk besluit nr. 54.

    Voorbeeld:

    Aluminium in ruwe toestand (GN-Code 7601 - een goed opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54) kan in België niet met toepassing van de vrijstelling van de belasting bedoeld in artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek worden aangekocht indien dat aluminium vóór de opslag wordt verwerkt tot staven, draad of platen (GN-Code 7604, 7605 of 7606) die niet zijn opgenomen in de lijst.

    Bauxiet daarentegen (mineraal van aluminium - GN-Code 2606 - een goed dat niet is opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54), dat wordt verwerkt tot ruwe gietblokken (een goed dat voorkomt in de lijst - GN-Code 7601) en bestemd is om in een BTW-entrepot te worden opgeslagen, kan in België met vrijstelling van de belasting worden aangekocht op grond van artikel 39quater, § 1,1°van het BTW-wetboek.

    AFDELING 3. HANDELINGEN VRIJGESTELD ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT

    53. Niet alle onder de regeling BTW-entrepot verrichte handelingen zijn vrijgesteld van de belasting.

    We hebben in nr. 7 gezien dat artikel 39quater van het BTW-wetboek de vrijgestelde handelingen opdeelt in drie groepen:

  • handelingen inzake plaatsing van de goederen onder de regeling BTW-entrepot die vrijgesteld zijn op grond van artikel 39quater , § 1, 1° van het BTW-wetboek;
  • leveringen van goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden en vrijgesteld zijn door artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek;
  • diensten die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een in het eerste streepje bedoelde plaatsing onder de regeling BTW-entrepot, of op goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden en vrijgesteld zijn door artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek.

    54. Om op grond van artikel 39quater van het BTW-wetboek vrijgesteld te kunnen worden, moeten de handelingen onderworpen zijn aan de Belgische BTW. Derhalve moeten ze in België onder bezwarende titel verricht worden door een als zodanig handelende belastingplichtige.

    Andere in artikel 39quater van het BTW-wetboek en in het koninklijk besluit nr. 54 vastgelegde beperkingen en voorwaarden sluiten bovendien sommige van deze handelingen uit van de vrijstelling.

    HANDELINGEN WAARBIJ GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT WORDEN GEPLAATST

    55. Goederen kunnen onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst ter gelegenheid van hun invoer, hun intracommunautaire verwerving of hun levering in België [Er wordt aan herinnerd dat goederen ook onder de regeling BTW-entrepot kunnen worden geplaatst ingevolge een binnenlandse verzending (z. nr. 7).].

    De toepassing van de vrijstelling van de BTW bedoeld in artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek ten aanzien van voornoemde handelingen, houdt de verplichting in de goederen zonder uitstel in het BTW-entrepot op te slaan van zodra het belastbaar feit zich voor deze handelingen heeft voorgedaan (z. artikelen 17, 24 en 25septies van het BTW-wetboek). Vanzelfsprekend mag rekening worden gehouden met de tijd nodig voor het vervoer van de goederen naar het entrepot [z. nrs. 60 tot 64 indien vóór de effectieve opslag van de goederen in het BTW-entrepot nog diensten worden verricht.].

    Inderdaad, de opslag in het entrepot is de eerste voorwaarde om de handeling inzake plaatsing te kunnen vrijstellen in het kader van de regeling BTW-entrepot. Bij gebrek aan opslag of in geval van laattijdige opslag van de goederen kan de handeling inzake plaatsing in geen geval worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek.

    LEVERINGEN VAN GOEDEREN DIE ZICH ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT BEVINDEN

    56. Goederen die onder de regeling BTW-entrepot werden geplaatst kunnen vervolgens met vrijstelling van de belasting verder geleverd worden.

    De toepassing ten aanzien van die leveringen, van de vrijstelling van de BTW, voorzien in artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek, houdt de verplichting in de goederen onder de regeling BTW-entrepot te handhaven.

    57. In dat verband wordt opgemerkt dat het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot waarin ze zich bevinden, een einde stelt aan de regeling (z. nr. 15).

    De levering van goederen van een BTW-entrepot naar een ander BTW-entrepot, kan derhalve niet aangemerkt worden als een levering met handhaving van de regeling. Dergelijke levering kan dus niet vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 2° van het BTW-wetboek [Deze levering kan eventueel, als handeling met plaatsing in een ander BTW-entrepot, vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. In hoofdstuk 6 waarin enkele bijzondere gevallen worden toegelicht, wordt een uiteenzetting gegeven inzake de overbrenging van goederen van een BTW-entrepot in België naar een ander BTW-entrepot in België (z. nrs. 174 en volgende).].

    DIENSTEN VERRICHT AAN GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT

    58. De diensten verricht aan goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden, kunnen op grond van van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek worden vrijgesteld van de belasting [Er wordt aan herinnerd dat de eigenaar van de goederen voor eigen rekening diensten kan verrichten aan goederen die onder de regeling BTW-entrepot zijn geplaatst. Deze handelingen zijn niet aan de belasting onderworpen en vereisen dan ook geen enkele vrijstelling (z. nr. 7). Niettemin moet soms  een bijzondere vergunning worden aangevraagd (z. hoofdstuk 4, nr. 124).].

    Dit artikel onderscheidt drie soorten diensten:

  • deze die uitgesloten worden van de vrijstelling;
  • deze die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een handeling met plaatsing onder de regeling BTW-entrepot;
  • deze die betrekking hebben op goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden.

     Diensten uitgesloten van de vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek

    59. Artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek bepaalt uitdrukkelijk dat de vrijstelling niet van toepassing is op diensten die vrijgesteld zijn op grond van de artikelen 41 en 42 van het BTW-wetboek. Deze diensten zijn van de belasting vrijgesteld door bijzondere bepalingen indien ze verricht worden onder in deze artikelen voorziene voorwaarden.

    Voorbeelden:

    Het vervoer van goederen die onder de regeling BTW-entrepot werden geplaatst, de daarmee samenhangende diensten, diensten van makelaars en lasthebbers die tussenkomen bij handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot, …
[De vrijstelling van toepassing op de diensten van makelaars en lasthebbers die tussenkomen bij handelingen met betrekking tot goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden, wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6 (z. nrs. 169 en volgende).]

    Diensten die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een handeling inzake plaatsing onder de regeling BTW-entrepot

    60. Artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek vrij van de belasting, de diensten die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een handeling inzake plaatsing onder de regeling van BTW-entrepot, welke handeling vrijgesteld is op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek

    Hier worden dus de diensten bedoeld verricht aan goederen vóór hun effectieve opslag in het BTW-entrepot, die verstrekt worden aan de schuldenaar van de belasting op de handeling inzake plaatsing van de goederen onder de regeling BTW-entrepot, welke handeling op grond van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek [De vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek kan niet toegepast worden op diensten die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van een handeling tot plaatsing in het BTW-entrepot ingevolge een binnenlandse verzending (z. nr. 7). Deze verzending is immers geen handeling die wordt vrijgesteld door artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek.] is vrijgesteld.

    Niet alle diensten verricht vóór de opslag van de goederen in het BTW-entrepot kunnen door artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek worden vrijgesteld van de belasting. Enkel de handelingen die voldoen aan de voorwaarden uiteengezet in de nrs. 61 tot 64 kunnen de vrijstelling genieten.

    61. Krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek moeten de diensten verricht worden aan de goederen zelf.

    Komen dus enkel in aanmerking voor de vrijstelling de diensten die bestaan uit materiële werkzaamheden (*) zoals bedoeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 1° van het BTW-wetboek.

[(*) De administratie beschouwt de expertise van een ander goed dan een uit zijn aard onroerend goed als een materieel werk in de mate dat die dienstprestatie betrekking heeft op het onderzoek, de definitie of de bepaling van de kenmerken van een welbepaald goed (z. nr. 10 van de aanschrijving nr. 7/1998 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen - BTW-Revue nr. 136 van juli/augustus 1998).]

    62. Deze diensten moeten bovendien op grond van het criterium inzake de plaatsbepaling, bedoeld in artikel 21, § 3, 2°, a) van het BTW-wetboek, geacht worden in België plaats te vinden.

    We merken in dat verband op dat de afwijking inzake plaatsbepaling van diensten bestaande uit materiële werkzaamheden aan andere goederen dan onroerende goederen uit hun aard, waarin artikel 21, § 3, 2°, b, van het BTW-wetboek voorziet en waarbij de plaats van de dienst verlegd wordt naar het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem is verleend wanneer de dienst wordt verstrekt aan een ontvanger die voor de BTW is geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die waar de dienst materieel wordt verricht, in onderhavig geval niet kan worden toegepast.

    Inderdaad, uit de tekst zelf van dat artikel blijkt dat deze afwijking niet van toepasselijk is wanneer de goederen niet worden verzonden of vervoerd buiten de Lid-Staat waar de dienst materieel werd verricht. Dit is steeds het geval voor goederen die vóór hun effectieve opslag in het entrepot onder de regeling BTW-entrepot werden bewerkt en waarbij die opslag na de bewerking steeds verplicht is (z. nr. 64).

    63. In de reglementering is geen enkele beperking vastgelegd inzake de aard van de materiële werken die met vrijstelling van de belasting mogen uitgevoerd worden vóór de effectieve opslag van de goederen in het BTW-entrepot.

    Deze werken mogen er evenwel niet toe leiden dat er goederen worden geproduceerd die niet meer beantwoorden aan de beperkende voorwaarden inzake de plaatsing van goederen onder de regeling BTW-entrepot. Deze voorwaarden werden uiteengezet in de nrs. 45 tot 52.

    In dat verband wordt eraan herinnerd dat wanneer de bewerking van ingevoerde goederen erin bestaat er communautaire goederen aan toe te voegen of ermee te vermengen, de voorwaarden inzake de beperking voor ingevoerde goederen van toepassing blijven op de bekomen goederen, ongeacht de verhouding tussen de ingevoerde en de communautaire goederen in het bekomen eindproduct (z. nr. 49).

    64. Wanneer de diensten voltooid zijn in de zin van artikel 22 van het BTW-wetboek, moeten de goederen zonder uitstel in het BTW-entrepot worden opgeslagen daarbij rekening houdend met de tijd nodig voor het vervoer naar dat entrepot.

    De opslag in het BTW-entrepot vormt de eerste voorwaarde om de handeling inzake plaatsing en de werken vrij te stellen. Bij ontstentenis van opslag of ingeval van laattijdige opslag kunnen deze handelingen niet vrijgesteld worden op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek.

    Diensten met betrekking tot goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden

    65. Artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek stelt eveneens vrij van de belasting, de diensten die worden verricht aan goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden.

    Zijn hier beoogd, de diensten verricht aan goederen na hun effectieve opslag in een BTW-entrepot.

    Niet alle diensten verricht na de opslag van de goederen in het BTW-entrepot, kunnen krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek vrijgesteld worden. Enkel de handelingen die voldoen aan de voorwaarden uiteengezet in de nrs. 66 tot 75 kunnen de vrijstelling genieten.

    66. Krachtens artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek moeten de diensten uitgevoerd worden aan de goederen zelf.

    Bijgevolg kunnen enkel de diensten die bestaan uit een materieel werk (*) in de zin van artikel 18, § 1, tweede lid, 1° van het BTW-wetboek worden vrijgesteld.

[(*) De administratie beschouwt de expertise van een ander goed dan een uit zijn aard onroerend goed als een materieel werk in de mate dat die dienstprestatie betrekking heeft op het onderzoek, de definitie of de bepaling van de kenmerken van een welbepaald goed (z. nr. 10 van de aanschrijving nr. 7/1998 van de Administratie van de BTW, registratie en domeinen - BTW-Revue nr. 136 van juli/augustus 1998).]

    67. Deze diensten moeten bovendien op grond van het criterium inzake plaatsbepaling bedoeld in artikel 21, § 3, 2°, a) van het BTW-wetboek geacht worden in België plaats te vinden.

    We merken in dat verband op dat de afwijking inzake plaatsbepaling van diensten bestaande uit materiële werkzaamheden aan andere goederen dan onroerende goederen uit hun aard, waarin artikel 21, § 3, 2° van het BTW-wetboek voorziet en waarbij de plaats van de dienst verlegd wordt naar het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem is verleend wanneer de dienst wordt verstrekt aan een ontvanger die voor de BTW is geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die waar de dienst materieel wordt verricht, in onderhavig geval niet kan worden toegepast.

    Inderdaad, uit de tekst zelf van dat artikel blijkt dat deze afwijking niet van toepassing is wanneer de goederen niet worden verzonden of vervoerd buiten de Lid-Staat waar de dienst materieel werd verricht. Dit laatste is steeds het geval voor goederen die bewerkt zijn onder de regeling BTW-entrepot en die onder deze regeling gehandhaafd blijven (z. nr. 64).

    68. De draagwijdte van de vrijstelling voorzien in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek inzake diensten aan goederen die zich in het BTW-entrepot bevinden, wordt bovendien beperkt door de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit nr. 54.

     Beperking van de vrijstelling door artikel 5 van koninklijk besluit nr. 54

    69. Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 54 beperkt de vrijstelling voor diensten die betrekking hebben op goederen die in een BTW-entrepot zijn opgeslagen, tot de handelingen die door de communautaire douanereglementering (*) zouden zijn toegelaten indien de goederen zich onder de regeling douane-entrepot zouden bevinden.

[(*) z. de artikelen 531 en 809 van de toepassingsbepalingen van het communautair douanewetboek en bijlage 72 bij deze toepassingsbepalingen.]

    De bedoelde handelingen, opgesomd in bijlage 3 van deze circulaire, zijn de gebruikelijke handelingen aan goederen teneinde ze goed te bewaren, om hun presentatie of handelskwaliteit te verbeteren of om hun distributie of verkoop voor te bereiden.

    70. Andere diensten dan de in nr. 69 bedoelde handelingen mogen aan de goederen worden verricht nadat ze in het BTW-entrepot zijn opgeslagen, maar deze diensten kunnen niet van de belasting worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek.

    71. In dat verband wordt opgemerkt dat het, in tegenstelling tot de communautaire douanereglementering inzake douane-entrepots, niet mogelijk is de goederen tijdelijk uit te slaan uit het BTW-entrepot waarin ze zich bevinden met het oog op een bewerking buiten het afgebakende gebied van het BTW-entrepot. Het wegnemen van de goederen uit het BTW-entrepot stelt inderdaad een einde aan de regeling (z. nr. 15).

    72. Goederen moeten aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken wanneer ze in het BTW-entrepot diensten ondergaan als gevolg waarvan de goederen niet meer beantwoorden aan de beperkende voorwaarden van de nrs. 45 tot 52.

    Als deze diensten voorkomen op de lijst van gebruikelijke handelingen bedoeld in nr. 69, dan worden ze nochtans voorlopig van de belasting vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek en van artikel 7, §1 van het koninklijk besluit nr. 54.

    In dat verband wordt eraan herinnerd dat wanneer de bewerking van de ingevoerde goederen erin bestaat communautaire goederen toe te voegen aan of te vermengen met de ingevoerde goederen, de voorwaarden inzake de beperking voor ingevoerde goederen, van toepassing blijven op de bekomen goederen, ongeacht de verhouding tussen de ingevoerde en de communautaire goederen in het eindproduct (z. nr.49).

    Voorbeelden:

    1. Belgische ruwe suiker is opgeslagen in een BTW-entrepot (een goed dat is opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54 - GN-Code 1701 11 en 1701 1) en wordt er geraffineerd tot witte kristalsuiker.

    Deze bewerking is niet opgenomen in de lijst van gebruikelijke handelingen bedoeld in artikel 5 van koninklijk besluit nr. 54. Ze kan indien ze plaats heeft in België en onder bezwarende titel wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige, de vrijstelling bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek niet genieten.

    Merk op dat de witte kristalsuiker die na raffinage werd verkregen, onder de regeling BTW-entrepot mag blijven (goed opgenomen in de bijlage bij koninklijk besluit nr 54 - Code GN 1701 99).

    2. Scheikundige producten (een goed dat is opgenomen in de lijst bij het koninklijk besluit nr. 54 - GN-Code hoofdstuk 28 of 29) afkomstig uit Duitsland worden in bulk opgeslagen in een BTW-entrepot. Ze worden er verpakt in zakken van 50 kg.

    Deze behandeling is opgenomen in de lijst van gebruikelijke handelingen bedoeld in artikel 5 van koninklijk besluit nr. 54. Ze geniet derhalve de voorlopige vrijstelling van de belasting bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek
en in artikel 7, §1 van het koninklijk besluit nr. 54, indien zij in België plaats heeft en onder bezwarende titel wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige.

    Omdat de verpakte goederen niet meer beantwoorden aan het begrip scheikundige producten in bulk (z. nr. 51), moeten deze goederen, die niet zijn opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54, als gevolg van de verpakking aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken.

    3. Tunesische wijn wordt in België ingevoerd onder schorsing van accijnzen en met vrijstelling van de BTW. De wijn wordt opgeslagen in een entrepot (Belasting en BTW ) waar hij vermengd wordt met Franse wijn.

    De vermenging van goederen van dezelfde soort zonder dat de aard ervan wijzigt is een gebruikelijke handeling bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 54. Deze handeling kan indien ze in België plaatsvindt en onder bezwarende titel wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige de voorlopige vrijstelling van de BTW genieten op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek en in artikel 7, §1 van het koninklijk besluit nr. 54.

    De bekomen wijn, die een mengeling is van ingevoerde en communautaire wijn, mag in het BTW-entrepot blijven ongeacht het feit dat alcoholhoudende dranken geen deel uitmaken van de goederen opgenomen in de lijst van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54.

     Beperking van de vrijstelling door artikel 6 van koninklijk besluit nr. 54

    73. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 54 beperkt de vrijstelling voor diensten verricht aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden tot de diensten die betrekking hebben op goederen die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot.

    Worden hier bedoeld, de diensten verricht aan goederen die fysiek nog wel aanwezig zijn in het BTW-entrepot maar die zich niet meer onder de regeling bevinden omdat ze verkocht zijn zonder handhaving van de regeling.

    Voorbeeld:

    Vruchtensappen worden in een tankwagen in België ingevoerd met vrijstelling van de BTW bij toepassing van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. Zij worden opgeslagen in een BTW-entrepot van een limonadefabrikant en maken vervolgens het voorwerp uit van verschillende leveringen met handhaving van de regeling om uiteindelijk met toepassing van de belasting te worden gekocht door een in België voor BTW-doeleinden geïdentificeerde handelaar, die het vruchtensap voor de binnenlandse markt bestemt.

    Vooraleer uit het BTW-entrepot te worden weggenomen, worden de dranken voor rekening van de uiteindelijke koper gebotteld in flessen van 0,75 liter.

    Bottelen is een gebruikelijke handeling bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 54. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 54 sluit het bottelen echter uit van de vrijstelling van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-gebied, omdat de dienst in casu betrekking heeft op goederen die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot.

    74. Merk op dat de door artikel 6 van koninklijk besluit nr. 54 ingestelde beperking van de vrijstelling voor diensten, uitsluitend die goederen beoogt die het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot.

    Wanneer de goederen bijgevolg uit het BTW-entrepot worden weggenomen, los van elke handelstransactie (z. nr. 19), dan is de bedoelde beperking niet van toepassing. De diensten die ten behoeve van de eigenaar worden verricht aan de goederen voordat ze het entrepot effectief verlaten kunnen dus van de belasting worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek, voor zover zij beantwoorden aan de voorwaarden opgesomd in de nrs. 65 tot 72.

    AFDELING 4. OVERZICHT VAN DE BEPERKINGEN IN DE TOEPASSING VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT

    75. Onderstaand kader bevat een samenvatting van de regels die de werkingssfeer van de regeling BTW-entrepot afbakenen.

 

    Opslagplaatsen

    De BTW-entrepots zijn in België gelegen plaatsen die fysiek zijn omschreven en die niet toegankelijk zijn voor eindconsumenten. Alleen volgende plaatsen kunnen als BTW-entrepot worden aangemerkt :

  • de belastingentrepots, voor de accijnsproducten en voor de goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten ;
  • de douane-entrepots, voor de in België ingevoerde goederen andere dan deze bedoeld onder de eerste gedachtenstreep;
  • de door de administratie erkende plaatsen, voor de andere goederen dan deze bedoeld onder de twee voorgaande gedachtenstrepen.

    Goederen toegelaten onder de regeling BTW-entrepot

    In principe kunnen alle in België ingevoerde goederen onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst.

    Goederen die van communautaire oorsprong zijn, kunnen daarentegen slechts onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst voor zover ze voorkomen op de lijst van goederen opgenomen in de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54.

    Wanneer de onder de regeling BTW-entrepot geplaatste goederen een bewerking ondergaan vóór ze effectief in het entrepot worden opgeslagen, dan is het het bekomen eindproduct dat in aanmerking moet worden genomen om uit te maken of is voldaan aan het beperkende criterium inzake toelating tot de regeling.

    Goederen die toebehoren aan een eindverbruiker zonder recht op aftrek zijn uitgesloten van de toepassing van de regeling BTW-entrepot.

    Handelingen vrijgesteld onder de regeling BTW-entrepot

    Artikel 39quater van het BTW-Wetboek deelt de vrijgestelde handelingen op in drie categorieën :

  • de handelingen waarbij goederen onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst (artikel 39quater, § 1, 1°, van het BTW-Wetboek) ;
  • de leveringen van goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden (artikel 39quater, § 1, 2°, van het BTW-Wetboek) ;
  • de diensten verricht aan goederen die onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst of die zich onder die regeling bevinden (artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-Wetboek).

    Handelingen waarbij goeden onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst

    De invoer, de intracommunautaire verwerving en de levering van goederen van goederen die onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst, zijn vrijgesteld van de belasting voor zover :

  • de goederen onder de regeling zijn toegelaten ;
  • de goederen effectief in het BTW-entrepot worden opgeslagen en dit onmiddellijk na het ontstaan van het belastbaar feit van de belasting, met uitzondering evenwel van de goederen die een bewerking moeten ondergaan vóór de inslag in het entrepot.

    Leveringen van goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden

    Alleen de leveringen van goederen met behoud van de regeling BTW-entrepot waarin ze zich bevinden, zijn van de belasting vrijgesteld.

    Diensten verricht aan goederen onder de regeling BTW-entrepot

    Enkel de diensten bestaande uit een materiëel werk verricht aan goederen die onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst of uit de expertise van die goederen, en die overeenkomstig artikel 21, § 3, 2°, a, van het BTW-Wetboek geacht worden in België plaats te vinden, zijn van de belasting vrijgesteld.

    De diensten m.b.t. goederen die onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst, kunnen worden verricht vóór of na de inslag van die goederen in het entrepot.

    Voor de diensten verricht vóór de inslag van de goederen in het BTW-entrepot, is de vrijstelling slechts toepasselijk mits :

  • de bekomen eindproducten goederen zijn waarvan de opslag in het BTW-entrepot is toegelaten ;
  • de eindproducten zonder uitstel in het BTW-entrepot worden opgeslagen zodra de dienst voltooid is.

    Ten aanzien van diensten verricht na de inslag van de goederen in het BTW-entrepot, wordt de vrijstelling beperkt door de artikelen 5 et 6 van het koninklijk besluit nr. 54. Die diensten moeten derhalve :

  • beperkt blijven tot de gebruikelijke behandelingen ;
  • betrekking hebben op goederen die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder behoud van de regeling BTW-entrepot.

    HOOFDSTUK 3. - BIJZONDERHEDEN VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT DIE EIGEN ZIJN AAN ACCIJNSPRODUCTEN EN AAN GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

     AFDELING 1. DEFINITIES

     ACCIJNSPRODUCTEN

    76. Overeenkomstig artikel 1, § 6, 4°, van het BTW-Wetboek worden de navolgende producten zoals ze zijn omschreven in de door de Europese Gemeenschappen uitgevaardigde reglementering, als accijnsproducten aangemerkt voor de toepassing van het BTW-Wetboek :

  • minerale oliën ;
  • alcohol en alcoholhoudende dranken ;
  • tabaksfabrikaten.

    Het betreft accijnsproducten die op communautair vlak zijn geharmoniseerd en dus zijn onderworpen aan communautaire accijnsrechten.

    De goederen die zijn onderworpen aan autonome Belgische accijnsrechten (koffie en alcoholvrije dranken) worden daarentegen niet als accijnsproducten beschouwd voor de toepassing van de BTW in het algemeen en voor de regeling BTW-entrepot in het bijzonder.

    Minerale oliën

    77. In de reglementering uitgevaardigd door de Europese Gemeenschappen wordt het begrip « minerale oliën » gedefinieerd door de Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PBEG, nr. L 316/12 van 31 oktober 1992) en door de Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PBEG, nr. L 316/19 van 31 oktober 1992).

    78. Volgens die bepalingen worden als minerale oliën beschouwd, de hierna opgesomde goederen zoals ze worden aangeduid door de code van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief vastgesteld op 1 oktober 1994 [z. artikel 2, § 4, van de Richtlijn 92/81/EEG. Daar die codes meerdere wijzigingen hebben ondergaan in de loop der jaren, bevat bijlage 4 ter informatie een vergelijkende tabel die het verband legt tussen de codes toepasselijk op 1 oktober 1994 en deze toepasselijk op 1 januari 2002.] :

  • producten van de GN-code 2706;
  • producten van de GN-codes 2707 10, 2707 20, 2707 30, 2707 50, 2707 91 00, 2707 99 11 en 2707 99 19;
  • producten van de GN-code 2709;
  • producten van de GN-code 2710;
  • producten van de GN-code 2711, chemisch zuiver methaan en propaan daaronder begrepen, maar met uitzondering van aardgas ;
  • producten van de GN-codes 2712 10, 2712 20 00, 2712 90 31, 2712 90 33, 2712 90 39 en 2712 90 90;
  • producten van de GN-code 2715;
  • producten de GN-code;
  • producten van de GN-codes 2902 11 00, 2902 19 90, 2902 20, 2902 30, 2902 41 00, 2902 42 00, 2902 43 00 en 2902 44;
  • producten van de GN-codes 3403 11 00 en 3403 19;
  • producten van de GN-code 3811;
  • producten van de GN-code 3817.

    Bovendien worden de andere minerale oliën aan de accijns onderworpen indien zij bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof.

     ALCOHOL EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN

    79. In de reglementering uitgevaardigd door de Europese Gemeenschappen wordt het begrip « alcohol en alcoholhoudende dranken » gedefinieerd bij de Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PBEG, nr. L 316 van 31 oktober 1992).

    Overeenkomstig die bepaling wordt onder « alcohol en alcoholhoudende dranken » verstaan, de hierna opgesomde producten zoals ze worden aangeduid door de code van de gecombineerde goederennomenclatuur vastgesteld in de bijlage I van de Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 betreffende de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals die werd gewijzigd door de Verordening (EEG) nr. 2587/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1991 [z. vierde overweging van de Richtlijn 92/83/EEG. Daar die codes meerdere wijzigingen hebben ondergaan in de loop der jaren, bevat bijlage 4 ter informatie een vergelijkende tabel die het verband legt tussen de codes toepasselijk op 26 juli 1991 en deze toepasselijk op 1 januari 2002.].

    De volgende producten worden bedoeld :

  • bier;
  • wijn;
  • andere gegiste dranken dan wijn en bier;
  • tussenproducten;
  • ethylalcohol.

    Bier

    80. Volgens de Richtlijn 92/83/EEG wordt onder « bier » verstaan, elk product van GN-code 2203 alsmede elk product van de GN-code 2206 dat een mengsel van bier en niet-alcoholhoudende dranken bevat, in beide gevallen met een effectief alcohol-volumegehalte [Onder « effectief alcohol-volumegehalte » wordt verstaan, het aantal volume-eenheden van het desbetreffende eindproduct bij een temperatuur van 20 graden celcius.  Het effectief alcohol-volumegehalte wordt aangeduid met het symbool «% vol».] van meer dan 0,5 % vol.

    81. Worden bijgevolg niet bedoeld, de zogenaamde alcoholvrije bieren. Dit zijn bieren gemaakt op basis van mout waarvan het alcohol-volumegehalte beperkt is tot 0,5 % vol of minder.

    Wijnen

    82. Zowel mousserende als niet-mousserende wijnen worden bedoeld.

    83. Onder « niet-mousserende wijn » worden alle producten van de GN-codes 2204 et 2205 verstaan, met uitzondering van mousserende wijn :

  • met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 1,2 doch niet meer dan 15 % vol, voor zover de alcohol in het eindproduct volledig door gisting is verkregen,
  • met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 15 doch niet meer dan 18 % vol, voor zover zij zonder enige verrijking zijn geproduceerd en de alcohol in het eindproduct volledig door gisting is verkregen.

    84. Onder « mousserende wijn » worden alle producten verstaan van de GN-codes 2204 10, 2204 21 10, 2204 29 10 en 2205 :

  • die verpakt zijn in flessen met een champignonvormige stop die door draden of banden of anderszins is geborgd, of die een overdruk van 3 bar of meer hebben die teweeggebracht is door koolzuurgas in oplossing,
  • die een effectief alcohol-volumegehalte hebben van meer dan 1,2 doch niet meer dan 15 % vol, voor zover de alcohol in het eindproduct volledig door gisting is verkregen.

    Andere gegiste dranken dan wijn of bier

    85. Zowel de « andere mousserende gegiste dranken » als de « andere niet-mousserende gegiste dranken » worden bedoeld.

    86. Onverminderd artikel 17 van de Richtlijn 92/83/EEG, worden verstaan onder :

    a)
   
« andere niet-mousserende gegiste dranken », alle niet in artikel 8 genoemde producten van de GN-codes 2204 en 2205, alsmede de producten van de GN-code 2206, met uitzondering van andere mousserende gegiste dranken en alle producten die onder artikel 2 vallen :
  • met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 1,2 % doch niet meer dan 10 % vol ;
  • met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 10 doch niet meer dan 15 % vol, voor zover de alcohol in dit product volledig door gisting is verkregen;
    b) « andere mousserende gegiste dranken », alle producten van GN-code 2206 00 91 alsmede niet in artikel 8 genoemde producten van de GN-codes 2204 10, 2204 21 10, 2204 29 10 en 2205 :
  • die aangeboden worden in flessen met een champignonvormige stop die door draden of banden of anderszins is geborgd, of die een overdruk hebben van 3 bar of meer die teweeggebracht is door koolzuurgas in oplossing,
  • die een effectief alcohol-volumegehalte hebben van meer dan 1,2 doch niet meer dan 13 % vol,
  • die een effectief alcohol-volumegehalte hebben van meer dan 13 % doch niet meer dan 15 % vol, voor zover de alcohol in het product volledig door gisting is verkregen.

    Tussenproducten

    87. Voor de toepassing van de Richtlijn 92/83/EEG, wordt verstaan onder « tussenproducten », alle producten van de GN-codes 2204, 2205 en 2206 met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 1,2 doch niet meer dan 22 % vol, die niet onder de artikelen 2, 8 en 12 vallen.

    Onverminderd artikel 12 van de Richtlijn mogen de Lid-Staten de volgende producten als tussenproducten behandelen : elke niet-mousserende gegiste drank die bedoeld is in artikel 12, 1, en een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 5,5 % vol heeft dat niet volledig door gisting is verkregen, alsmede elke mousserende gegiste drank die bedoeld is in artikel 12, 2, en een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 8,5 % vol heeft dat niet volledig door gisting is verkregen.

    Ethylalcohol

    88. Onder « ethylalcohol » wordt verstaan :

  • alle producten van de GN-codes 2207 en 2208 met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 1,2 % vol, ook wanneer deze producten bestanddeel zijn van een product uit een ander hoofdstuk van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschappen ;
  • producten van de GN-codes 2204, 2205 en 2206 met een effectief alcohol-volumegehalte van meer dan 22 % vol ;
  • drinkbare gedistilleerde dranken die producten al dan niet in oplossing bevatten.

    Tabaksfabrikaten

    89. In de reglementering uitgevaardigd door de Europese Gemeenschappen wordt het begrip « tabaksfabrikaten » gedefinieerd in de Richtlijn 95/59/EEG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (PBEG nr. L 291 van 27 november 1995).

    Als tabaksfabrikaten worden aangemerkt :

  • sigaren en cigarillo's ;
  • sigaretten ;
  • rooktabak.

    Sigaren en cigarillo's

    90. Overeenkomstig artikel 3 van de Richtlijn 65/59/EEG worden als sigaren of cigarillo's beschouwd, de volgende producten indien ze geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt :

    a)
   
volledig uit natuurtabak bestaande tabaksrolletjes;
  
    b)
   
tabaksrolletjes met een dekblad van natuurtabak;
   
    c)

 
  
tabaksrolletjes met een dekblad met normale sigaarkleur en een omblad, beide van geregenereerde tabak, waarvan de tabaksdeeltjes ten minste 60 gewichtsprocenten breder en langer zijn dan 1,75 mm en waarvan het dekblad schuin gewikkeld is volgens een lijn die met de lengteas van het rolletje een scherpe hoek van ten minste 30° maakt;
   
    d)

   
tabaksrolletjes met een dekblad met normale sigaarkleur van geregenereerde tabak, waarvan het gewicht zonder filter en mondstuk 2,3 g of meer per stuk bedraagt, waarvan de tabaksdeeltjes voor ten minste 60 gewichtsprocenten breder en langer dan 1,75 mm zijn en waarvan de omtrek over ten minste een derde van de lengte 34 mm of meer bedraagt.

     91. Luidens artikel 7, § 1, van voornoemde Richtlijn 95/59/EEG worden met sigaren en cigarillo's gelijkgesteld, producten die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan maar die aan de overige criteria van artikel 3 voldoen, op voorwaarde evenwel dat deze producten zijn voorzien van respectievelijk :

  • een dekblad van natuurtabak,
  • een dekblad en een omblad van tabak, beide van geregenereerde tabak ;
  • een dekblad van geregenereerde tabak.

    Sigaretten

    92. Overeenkomstig artikel 4, § 1, van voornoemde Richtlijn 95/59/EEG worden als sigaretten aangemerkt :

    a) tabaksrolletjes die geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt en die geen sigaren of cigarillo's zijn in de zin van artikel 3;
    b) tabaksrolletjes die door middel van een eenvoudige niet-industriële handeling in een huls van sigarettenpapier worden geschoven;
    c) tabaksrolletjes die door middel van een eenvoudige niet-industriële handeling met sigarettenpapier worden omhuld.

    93. Luidens artikel 7, § 2 van voornoemde Richtlijn 95/59/EEG worden met sigaretten gelijkgesteld, de producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, wanneer ze voor het overige voldoen aan de criteria van artikel 4, § 1, van dezelfde richtlijn.

    Producten die geen tabak bevatten worden evenwel niet als tabaksfabrikaten aangemerkt wanneer ze uitsluitend voor medische doeleinden dienen.

    Rooktabak

    94. Overeenkomstig artikel 5, § 1, van voornoemde Richtlijn 95/59/EEG worden als rooktabak aangemerkt :

    a) gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt;
  
    b) tabakafval, verpakt voor de verkoop in het klein, dat niet onder de artikelen 3 et 4 valt en geschikt is om te worden gerookt.

    95. Luidens artikel 7, § 2, van voornoemde Richtlijn 95/59/EEG worden met rooktabak gelijkgesteld, de producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan maar die voor het overige voldoen aan de andere criteria bedoeld in artikel 5.

    Producten die geen tabak bevatten worden evenwel niet als tabaksfabrikaten beschouwd wanneer ze uitsluitend voor medische doeleinden dienen.

   GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

    96. Onder goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten wordt verstaan, de goederen die nodig zijn voor de vervaardiging van de producten bedoeld in artikel 1, § 6, 4°, van het BTW-wetboek, die:

  • terug te vinden zijn in die producten of die erin worden verwerkt tijdens het fabricageproces;
  • zelf geen accijnsproducten zijn bedoeld in artikel 1, § 6, 4°, van het BTW-wetboek;
  • worden geplaatst in of zich bevinden in een in België gelegen belastingentrepot waar accijnsproducten worden geproduceerd of verwerkt, onder schorsing van accijnsrechten.

    De goederen bestemd om te dienen als recipiënt of verpakking voor accijnsproducten, beantwoorden dus niet aan die definitie.

     AFDELING 2. ACCIJNSPRODUCTEN BEDOELD BIJ DE REGELING BTW-ENTREPOT

     MINERALE OLIEN

    97. De minerale oliën zijn de enige accijnsproducten die voorkomen op de lijst van goederen opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54.

    Enkel de minerale oliën ingedeeld onder de GN-codes 2707, 2709, 2710 en 2711 zijn evenwel opgenomen in die bijlage en hebben toegang tot de regeling BTW-entrepot wanneer ze van communautaire oorsprong zijn (z. nrs. 50 en volgende).

    De regeling BTW-entrepot is daarentegen toepasselijk op alle in nr. 78 hiervoor bedoelde minerale oliën die in België worden ingevoerd (z. nrs. 46 tot 49).

     ALCOHOL EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN

    98. Alcohol en alcoholhoudende dranken komen niet voor op de lijst van goederen opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54. Die producten zijn dan ook van de regeling BTW-entrepot uitgesloten wanneer ze van communautaire oorsprong zijn (z. nrs. 50 en volgende).

    De regeling BTW-entrepot is daarentegen toepasselijk op alle in de nrs. 80 tot 88 bedoelde alcoholen en alcoholhoudende dranken die in België worden ingevoerd.

     TABAKSFABRIKATEN

    99. Tabaksfabrikaten komen niet voor op de lijst van goederen opgenomen in de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 54. Tabaksfabrikaten van communautaire oorsprong zijn derhalve uitgesloten van de regeling BTW-entrepot (z. nrs. 50 en volgende).

    De regeling BTW-entrepot is evenmin van toepassing op in België ingevoerde tabaksfabrikaten aangezien de opeisbaarheid van de belasting ook voor die goederen nauw verbonden is met de regeling inzake accijnsrechten (z. de bijzondere regeling inzake belastingheffing ingesteld bij artikel 58, § 1, van het BTW-Wetboek).

    De belasting wordt geheven telkens wanneer voor die fabrikaten de Belgische accijns moet worden voldaan overeenkomstig de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen inzake het fiscaal regime voor tabaksfabrikaten.

    De BTW moet derhalve slechts eenmaal worden voldaan. De belasting wordt daarbij betaald over de kleinhandelsprijs van de tabak en geldt als voldoening van de BTW die is verschuldigd ter zake van alle belastbare handelingen waarvan de tabaksfabrikaten het voorwerp hebben uitgemaakt, voor zover die goederen bestemd zijn om in België te worden verbruikt.

    De belasting wordt berekend over de prijs vermeld op het fiscale bandje, of, indien geen prijs is bepaald, over de maatstaf van heffing van de accijns.

    De aldus geheven BTW geldt als voldoening van de belasting verschuldigd ter zake van de invoer, de intracommunautaire verwerving en de levering van tabaksfabrikaten.

     AFDELING 3. DWINGEND KARAKTER VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT VOOR ACCIJNSPRODUCTEN EN VOOR GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

    100. Voor accijnsproducten alsmede voor goederen die (zelf geen accijnsproducten zijn maar) bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, gelden voor wat de werking van het BTW-entrepot betreft (z. hoofdstukken 1 en 2) dezelfde regels als voor de andere goederen, met dien verstande evenwel dat de regeling BTW-entrepot in bepaalde omstandigheden verplicht moet worden toegepast voor die producten en goederen.

    101. Krachtens de communautaire regelgeving inzake accijns (*) moeten de productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsproducten onder schorsing van accijns, verplicht geschieden in een belastingentrepot.

[(*) z. artikel 11, 2, van de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, die in Belgisch recht werd omgezet bij de wet van 10 juni 1997.]

    Onder belastingentrepot moet worden verstaan iedere plaats waar de erkende entrepothouder bij de bedrijfsuitoefening, onder schorsing van accijns, accijnsproducten produceert, verwerkt, voorhanden heeft, ontvangt of verzendt [z. artikel 4, b, van de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, die in Belgisch recht werd omgezet bij de wet van 10 juni 1997.].

    Daaruit volgt dat zowel accijnsproducten die zich onder de schorsing van accijns bevinden, als goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten en die zich onder schorsing van accijns bevinden, zich voor de toepassing van de accijnsreglementering in belastingentrepots bevinden waar ze onder douanetoezicht staan. Het verkeer van accijnsproducten onder schorsing van accijns, is eveneens strikt gereglementeerd en gecontroleerd door de douane.

    102. De wetgever heeft het nuttig geacht dat douanetoezicht inzake accijns aan te wenden in de strijd tegen de BTW-fraude door de regeling BTW-entrepot verplicht te maken voor accijnsproducten en goederen die zijn bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die worden opgeslagen in of die zich bevinden in een in België gelegen belastingentrepot (z. artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54).

    103. De verplichting om de regeling BTW-entrepot toe te passen geldt uiteraard slechts voor de goederen die onder de regeling BTW-entrepot zijn toegelaten.

    Overeenkomstig de beperkende criteria uiteengezet in de nrs. 45 tot 52 en 97 tot 99, worden volgende goederen geacht zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden wannneer ze in een in België gelegen belastingentrepot worden opgeslagen of wanneer ze er zich in bevinden :

  • minerale oliën die in België zijn ingevoerd ;
  • minerale oliën van communautaire oorsprong die zijn opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54 ;
  • alcohol en alcoholhoudende dranken die in België zijn ingevoerd ;
  • goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die in België zijn ingevoerd ;
  • goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die van communautaire oorsprong zijn en zijn opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54.

    Voorbeelden :
  • propaan dat in België wordt ingevoerd en opgeslagen in een belastingentrepot wordt geacht zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden ;
  • Amerikaanse whisky die in België wordt ingevoerd en opgeslagen in een belastingentrepot wordt geacht zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden ;
  • Franse cognac die in België in een belastingentrepot wordt geplaatst, is niet tot de regeling BTW-entrepot toegelaten ;
  • de wijn die in een in België gelegen belastingentrepot wordt verkregen door menging van communautaire en niet-communautaire wijn, wordt geacht zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden ;
  • uit Denemarken afkomstige ruwe olie (product van de GN-code 2709) wordt in een in België gelegen belastingentrepot geraffineerd tot lichte, halfzware en zware olie (producten van de GN-code 2710). Al die oliën worden geacht zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden ;
  • ruwe tabak (goed dat is ingedeeld onder de GN-code 2401) die in een Belgisch belastingentrepot wordt bewerkt, wordt geacht zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden.

    104. Ten aanzien van accijnsproducten en van goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsgoederen, die geacht worden zich onder de regeling BTW-entrepot te bevinden, heeft de wetgever bovendien uitdrukkelijk gesteld dat de regeling slechts wordt beëindigd [Vergelijk met de nrs. 24 tot 26.] bij de aangifte ten verbruik van de goederen voor de toepassing van de accijnsrechten of bij de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het belastingentrepot (z. artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54).

    105. Daaruit volgt dat de regeling BTW-entrepot verplicht moet worden toegepast en dat de in deze aanschrijving gestelde voorwaarden moeten worden nageleefd, voor onder die regeling toegelaten accijnsproducten en voor goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, wanneer die producten en goederen worden opgeslagen in of zich bevinden in een in België gelegen belastingentrepot en niet ten verbruik werden aangegeven of niet daadwerkelijk uit het belastingentrepot werden uitgeslagen.

    Bijgevolg vinden alle leveringen die worden verricht vóór de inverbruikstelling van de goederen op het stuk van de accijnsrechten of vóór de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het belastingentrepot, plaats onder de regeling BTW-entrepot en zijn ze als dusdanig van de BTW vrijgesteld.

    AFDELING 4. DIENSTEN VERRICHT AAN ACCIJNSPRODUCTEN VOOR HUN EFFECTIEVE OPSLAG IN HET BTW-ENTREPOT

    106. Krachtens de communautaire regelgeving inzake accijnzen moet de productie, de verwerking of elke andere behandeling van accijnsproducten waarvoor de accijnsrechten nog niet werden betaald, verplicht geschieden na de plaatsing van de goederen in een belastingentrepot [z. artikel 11,2 van de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, die in Belgisch recht werd omgezet bij de wet van 10 juni 1997.].

    Bijgevolg mogen accijnsproducten die zich onder schorsing van accijns bevinden, geen enkele dienst ondergaan wanneer ze zich buiten het belastingentrepot bevinden.

    107. Daar het belastingentrepot ook wordt aangemerkt als een BTW-entrepot voor de accijnsproducten bedoeld bij de regeling BTW-entrepot (z. nr. 41), mogen die goederen geen enkele dienst ondergaan vóór hun effectieve opslag in het BTW-entrepot.

    De vrijstelling waarin artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-Wetboek voorziet voor dergelijke diensten (z. nr. 60) kan dan ook niet worden toegepast in dergelijke gevallen.

    AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE BIJZONDERHEDEN VAN DE REGELING BTW-ENTREPOT EIGEN AAN ACCIJNSPRODUCTEN EN AAN GOEDEREN DIE ZIJN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE EN DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

    108. Onderstaand kader bevat een samenvatting van de bijzonderheden van de regeling BTW-entrepot die eigen zijn aan accijnsproducten en aan goederen die bestemd zijn voor de productie en de verwerking van accijnsproducten.

 

    Definities

    Zijn accijnsproducten (z. artikel 1, § 6, 4°, van het BTW-Wetboek):

  • minerale oliën ;
  • alcohol en alcoholhoudende dranken :
    □ bier;
    □ wijn;
    □ andere gegiste dranken dan bier of wijn;
    □ tussenproducten;
    □ ethylalcodol ;
  
  • tabaksfabrikaten :
    □ sigaren en cigarillo's ;
    □ sigaretten ;
    □ rooktabak.
    

   Zijn goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, de goederen die nodig zijn voor de vervaardiging van die producten en die:

  • terug te vinden zijn in die producten of die erin werden verwerkt tijdens het fabricageproces;
  • zelf geen accijnsproducten zijn;
  • worden geplaatst of zich bevinden in een in België gelegen belastingentrepot waar onder schorsing van accijns accijnsproducten worden geproduceerd of verwerkt.

    Accijnsproducten bedoeld bij de regeling BTW-entrepot

    Uitsluitend volgende accijnsproducten zijn tot de regeling BTW-entrepot toegelaten :

  • minerale oliën die in België zijn ingevoerd ;
  • minerale oliën van communautaire oorsprong die zijn opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr.54 ;
  • alcohol en alcoholhoudende dranken die in België zijn ingevoerd.

    De regeling BTW-entrepot is niet toepasselijk op tabaksfabrikaten, daar de opeisbaarheid van de BTW, krachtens artikel 58, § 1, van het BTW-Wetboek, nauw samenhangt met de voor die goederen geldende regeling inzake de voldoening van de accijnsrechten.

    Dwingend karakter van de regeling BTW-entrepot voor bepaalde accijnsproducten en bepaalde goederen

    De regeling BTW-entrepot moet verplicht worden toegepast ten aanzien van accijnsproducten en van goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die in een in België gelegen belastingentrepot worden opgeslagen of die er zich in bevinden, uiteraard voor zover die goederen zijn toegelaten onder de regeling BTW-entrepot (z. artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54).

    De verplichte toepassing van de regeling geldt derhalve voor :

  • minerale oliën die in Belgiê zijn ingevoerd ;
  • minerale oliën van communautaire oorsprong die zijn opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54 ;
  • alcohol en alcoholhoudende dranken die in België zijn ingevoerd ;
  • goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die in België zijn ingevoerd, of, zo het goederen betreft van communautaire oorsprong, die zijn opgenomen in de bijlage van het koninklijk besluit nr. 54.

    De regeling wordt slechts beëindigd bij de aangifte ten verbruik van de goederen voor de toepassing van de accijnsrechten of bij de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het belastingentrepot (z. artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54). Bijgevolg vinden alle leveringen van goederen die worden verricht vóór de inverbruikstelling van de goederen op het stuk van de accijnsrechten of vóór de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het bealstingentrepot, plaats onder de regeling BTW-entrepot en zijn ze als dusdanig van de BTW vrijgesteld.

    Diensten verricht aan accijnsproducten voor hun effectieve opslag in het BTW-entrepot

    De productie, de verwerking of elke andere behandeling van accijnsproducten die zich onder schorsing van de accijnsrechten bevinden, moet verplicht geschieden in een belastingentrepot, dus na de plaatsing van de goederen in dat entrepot. Die goederen kunnen dan ook geen diensten ondergaan alvorens ze effectief in een BTW-entrepot zijn opgeslagen, daar het belastingentrepot wordt aangemerkt als een BTW-entrepot voor die producten wanneer ze zijn bedoeld bij de regeling BTW-entrepot.

    HOOFDSTUK 4. - AANVRAAG VAN DE VERGUNNING BTW-ENTREPOT- FORMALITEITEN

    109. Artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 54 stelt de toepassing van de regeling BTW-entrepot afhankelijk van de uitreiking van een vergunning door of vanwege de Minister van Financiën.

    110. De in artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 54 bedoelde vergunning is bijzonder of algemeen, naargelang de aard van de met vrijstelling van de belasting te verrichten handeling.

    De bijzondere vergunning moet aangevraagd worden en geeft aanleiding tot de uitreiking van een titel van een genummerde vergunning. De algemene vergunning behoeft geen enkele benaarstiging.

     AFDELING 1. BIJZONDERE VERGUNNING

    111. De bijzondere vergunning moet slechts in twee gevallen worden aangevraagd :

  • voor de plaatsing van goederen onder de regeling BTW-entrepot;
  • voor de diensten verricht aan onder de regeling BTW-entrepot geplaatste goederen vóór hun effectieve opslag in een BTW-entrepot.

    112. De vergunning wordt altijd uitgereikt aan de entreposeur, ongeacht of die persoon eigenaar is van de opgeslagen goederen dan wel instaat voor het beheer van opgeslagen goederen die aan derden toebehoren.

    De vergunning wordt enkel verleend aan in België gevestigde belastingplichtigen.

    Een belastingplichtige wordt beschouwd als in België gevestigd wanneer hij hier te lande beschikt over :

  • zijn woonplaats (indien het om een natuurlijke persoon gaat) ;
  • zijn maatschappelijke of statutaire zetel (indien het een rechtspersoon betreft) ;
  • of een vaste inrichting.

    Een belastingplichtige wiens woonplaats of maatschappelijke of statutaire zetel niet in België is gevestigd (« buitenlandse » belastingplichtige) zal derhalve niettemin worden beschouwd als gevestigd in België indien hij hier te lande over een vaste inrichting beschikt.

    De administratie beschouwt dat een buitenlandse belastingplichtige over een vaste inrichting in België beschikt wanneer volgende drie voorwaarden samen zijn vervuld :

  • de belastingplichtige heeft in België een directiezetel, een filiaal, een fabriek, een werkplaats, een agentschap, een magazijn, een kantoor, een laboratorium, een inkoop- of verkoopkantoor, een depot of enige andere vaste inrichting met uitzondering van bouwwerven [De bouwwerven worden niet aangemerkt als vaste inrichtingen welke ook de duur van de werken is.];
  • deze inrichting wordt beheerd door een persoon die bekwaam is om de belastingplichtige te verbinden tegenover de klanten en de leveranciers;
  • die inrichting verricht op geregelde wijze leveringen van goederen of diensten in de zin van het BTW-wetboek [De handelingen mogen zonder enig onderscheid in het buitenland of in België plaatsvinden en effectief aan de belasting zijn onderworpen dan wel vrijgesteld.].

    De persoon die bekwaam is om de belastingplichtige tegenover klanten en leveranciers te verbinden, is diegene die door de belastingplichtige behoorlijk is gevolmachtigd om in zijn naam alle transacties, zowel inkomende als uitgaande, af te sluiten die zijn vereist voor de realisatie van de in het BTW-wetboek bedoelde handelingen.

    De belastingplichtige wiens woonplaats of wiens maatschappelijke of statutaire zetel niet in België is gelegen en die in België niet over een vaste inrichting beschikt, wordt bijgevolg beschouwd niet in België te zijn gevestigd. Het feit dat deze persoon of deze onderneming in België geniet van een rechtstreekse identificatie inzake BTW of, overeenkomstig artikel 55 van het BTW-wetboek, in België een aansprakelijk vertegenwoordiger heeft laten erkennen, wijzigt niets aan deze situatie.

    113. De aanvraag van de bijzondere vergunning verschilt naargelang :

  • de aard van de met vrijstelling te realiseren handeling (plaatsing onder de regeling BTW-entrepot, diensten verricht aan goederen vóór hun opslag in het BTW-entrepot) ;
  • het soort goederen (in België ingevoerde goederen, goederen van communautaire oorsprong, accijnsproducten en goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten).

    PLAATSING ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT VAN IN BELGIË INGEVOERDE GOEDEREN ANDERE DAN ACCIJNSPRODUCTEN EN ANDERE DAN GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

    114. Het plaatsen onder de regeling BTW-entrepot van in België ingevoerde goederen andere dan accijnsproducten en andere dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, is ondergeschikt aan het uitreiken van een bijzondere vergunning door de Administratie der douane en accijnzen.

    De volgende belastingplichtigen kunnen deze bijzondere vergunning aanvragen :

  • de eigenaar van de ingevoerde goederen, die houder is van een vergunning douane-entrepot ;
  • de persoon die houder is van een vergunning douane-entrepot en die daarin ingevoerde goederen opslaat onder de regeling BTW-entrepot in opdracht van de eigenaar van de goederen;
  • de douane-expediteur die in opdracht van de eigenaar van de goederen, ingevoerde goederen opslaat in een erkend publiek douane-entrepot waarvan hijzelf geen houder is, maar waarvoor hij op grond van artikel 102 van het Communautair Douanewetboek wel de volledige verantwoordelijkheid van entreposeur draagt. Alhoewel die douane-expediteur een entrepositaris is als bedoeld in artikel 99 van het Communautair Douanewetboek, wordt hij voor de reglementering inzake het BTW-entrepot toch als entreposeur aangemerkt.

    115. De personen bedoeld in nr. 114 moeten hun aanvraag tot het bekomen van de bijzondere vergunning BTW-entrepot richten aan de gewestelijke directeur der douane en accijnzen van het ambtsgebied waaronder het controlekantoor ressorteert dat bevoegd is voor het nazicht van het douane-entrepot waarin de goederen onder de regeling BTW-entrepot zullen worden opgeslagen.

    De aanvraag om vergunning moet de volgende gegevens bevatten :

  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de aanvrager;
  • de hoedanigheid (eigenaar, entreposeur, douane-expediteur) van de aanvrager;
  • de identificatie van het douane-entrepot waarin de goederen zullen worden opgeslagen, alsmede de identiteit van de houder van de vergunning douane-entrepot;
  • de aard van de opgeslagen goederen;
  • een nauwkeurige omschrijving van de plaats waar de goederen zullen worden opgeslagen.

    PLAATSING ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT VAN GOEDEREN VAN COMMUNAUTAIRE OORSPRONG, ANDERE DAN ACCIJNSPRODUCTEN EN ANDERE DAN GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

    De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van goederen van communautaire oorsprong, andere dan accijnsproducten en andere dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, is ondergeschikt aan het uitreiken van een bijzondere vergunning door de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit.

    117. De volgende belastingplichtigen kunnen deze bijzondere vergunning aanvragen :

  • de verkrijger of overnemer van de goederen ;
  • de eigenaar van de goederen;
  • de persoon wiens activiteit erin bestaat de opslag van andermans goederen te beheren.

    118. De in nr. 117 bedoelde belastingplichtigen moeten hun aanvraag tot het bekomen van een bijzondere vergunning richten aan het volgend adres:

    FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN
    ADMINISTRATIE VAN DE ONDERNEMINGS- EN INKOMENSFISCALITEIT
    Centrale diensten
    Dienst I/10
    Rijksadministratief centrum
    Financietoren bus 61
    Kruidtuinlaan 50
    1010 BRUSSEL

    De aanvraag tot het bekomen van de bijzondere vergunning moet inzonderheid volgende gegevens bevatten :

  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de aanvrager;
  • de hoedanigheid (verkrijger, overnemer, eigenaar van de goederen of entreposeur) van de aanvrager;
  • de aard van de opgeslagen goederen;
  • de GN-code van de opgeslagen goederen;
  • de nauwkeurige omschrijving van de plaats waar de goederen zullen worden opgeslagen.

    PLAATSING ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT VAN ACCIJNSPRODUCTEN EN VAN GOEDEREN BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE OF DE VERWERKING VAN ACCIJNSPRODUCTEN

    119. De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van accijns-producten en van goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, impliceert dat die producten en goederen in een belastingentrepot worden opgeslagen (z. nr. 41). Het is daarbij van geen belang dat die producten of goederen worden ingevoerd in België dan wel van communautaire oorsprong zijn.

    De vergunning inzake belastingentrepot die door de Administratie der douane en accijnzen werd uitgereikt aan de erkende entrepositaris, geldt als bijzondere vergunning inzake BTW-entrepot voor voornoemde producten en goederen die onder de regeling BTW-entrepot zijn toegelaten (z. artikel 10, alinea 2, van het koninklijk besluit nr. 54).

    120. Opgemerkt wordt dat de assimilatie van een belastingentrepot met een BTW-entrepot niet geldt voor de goederen die zijn onderworpen aan autonome Belgische accijnsrechten (z. nr. 76) en evenmin voor de goederen die zijn bestemd voor de productie of de verwerking van die goederen.

    In voorkomend geval, en voor zover ze zijn bedoeld bij de regeling BTW-entrepot, moet voor dergelijke goederen een bijzondere vergunning worden aangevraagd, ongeacht het feit dat ze zich eventueel in een belastingentrepot inzake accijns bevinden of erin zullen worden opgeslagen.

    DIENSTEN VERRICHT AAN GOEDEREN VÓOR HUN OPSLAG IN EEN BTW-ENTREPOT

    121. Wanneer goederen niet onmiddellijk in een BTW-entrepot worden opgeslagen omdat ze voorafgaandelijk een dienstverrichting moeten ondergaan, dan kan die dienst van de BTW worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-Wetboek. Die vrijstelling is echter ondergeschikt aan het uitreiken van een bijzondere verguning die moet worden aangevraagd :

  • voor in België ingevoerde goederen : bij de ontvanger van het controlekantoor of bij elke andere ambtenaar aangeduid door de gewestelijke directeur der douane en accijnzen bedoeld in het nr. 115 ;
  • voor goederen die van communautaire oorsprong zijn : bij de diensten van de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit vermeld in het nr. 118.

    122. Niet de dienstverrichter, maar de houder van de vergunning inzake het BTW-entrepot waar de goederen na de bewerking zullen worden opgeslagen, moet de vergunning aanvragen.

    Die houder is ertoe gehouden een exemplaar van de bijzondere vergunning te overhandigen aan de dienstverrichter en aan diens opdrachtgever, wanneer hijzelf geen van die personen is.

    De aanvraag tot het bekomen van de hier bedoelde vergunning mag gecombineerd worden met de aanvraag tot het bekomen van de vergunning om goederen onder de regeling BTW-entrepot te plaatsen.

    123. De aanvraag tot het bekomen van de bijzondere vergunning moet volgende gegevens bevatten:

  • het nummer van de vergunning BTW-entrepot waarin de goederen na de bewerking zullen worden opgeslagen, alsmede een nauwkeurige omschrijving van de plaats waar die opslag zal geschieden;
  • de omschrijving van de te verrichten diensten;
  • de identificatie van de dienstverrichter;
  • de duur en de voorziene einddatum van de werken.

    Voor goederen van communautaire oorsprong moet de aanvraag om vergunning eveneens de GN-code vermelden van de goederen in de staat waarin ze zich zullen bevinden na de uitvoering van de werken.

    124. De vrijstelling die wordt veleend voor de handelingen waarbij goederen onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst, is afhankelijk van de onmiddellijke opslag van de goederen in het entrepot (z. nr. 55). Er moet bijgevolg ook een bijzondere vergunning worden gevraagd wanneer de diensten die de goederen vóór hun opslag in het entrepot ondergaan, niet onder bezwarende titel worden verricht door een als zodanig handelende bealstingplichtige, en er bijgevolg over die handeling geen BTW is verschuldigd daar ze buiten de werkingssfeer van de BTW valt.

    125. Tevens wordt eraan herinnerd dat de accijnsproducten bedoeld bij de regeling BTW-entrepot, geen diensten mogen ondergaan vóór hun opslag in een BTW-entrepot (z. nrs 106 en 107). In dat geval kan er derhalve geen bijzondere vergunning worden aangevraagd.

     AFDELING 2. ALGEMENE VERGUNNING

    126. Voor de andere handelingen dan deze bedoeld in nr. 111, verleent deze aanschrijving, onder de erin gestelde voorwaarden, een algemene vergunning aan de personen welke die handelingen verrichten. Het betreft :

  • leveringen van goederen die zich reeds onder de regeling BTW-entrepot bevinden, met handhaving van die regeling;
  • diensten verricht aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden.

    127. Deze handelingen kunnen derhalve met vrijstelling van de belasting worden verricht zonder dat daartoe enige vergunning moet worden aangevraagd. De vergunning vloeit voort uit de toepassing van de vrijstelling met naleving van de in deze aanschrijving gestelde voorwaarden.

     AFDELING 3. GELDIGHEIDSDUUR VAN DE VERGUNNING

    128. De algemene vergunningen toegekend op basis van onderhavige aanschrijving, zijn geldig voor een onbepaalde duur.

    129. De bijzondere vergunningen met betrekking tot de plaatsing van de goederen onder de regeling BTW-entrepot, zijn geldig voor onbepaalde duur, behoudens andersluidend beding in de titel van vergunning.

    De bijzondere vergunningen met betrekking tot diensten verricht vóór de effectieve opslag van de goederen in een BTW-entrepot, zijn, in principe, geldig voor de duur van die handeling, behalve indien het gaat om diensten met een continu karakter.

     AFDELING 4. AANPASSING OF INTREKKING VAN DE VERGUNNNING

    130. De Administratie behoudt zich het recht voor om op gelijk welk tijdstip de formaliteiten waarvan de verleende vergunning afhankelijk werd gesteld, geheel of gedeeltelijk te wijzigen of om de vergunning in te trekken wanneer de voorwaarden of de formaliteiten waarvan ze afhankelijk werd gesteld, niet worden nageleefd.

    Onverminderd, in voorkomend geval, de bij wet uitgevaardigde straffen, zal de vergunning ook worden ingetrokken wanneer er misbruik of poging tot misbruik wordt vastgesteld of wanneer de controleopdracht van de ambtenaren van de administratie op enigerlei wijze wordt belemmerd.

    Iedere intrekking van de vergunning wordt per aangetekende brief aan de belastingplichtige genotificeerd. Het afgeven van de brief aan de post geldt als notificatie vanaf de volgende dag.

    Vanaf de dag die op deze notificatie volgt, mag de vergunning niet meer worden ingeroepen.

     AFDELING 5. OVERZICHT VAN DE FORMALITEITEN MET BETREKKING TOT DE AANVRAAG VAN EEN VERGUNNING BTW-ENTREPOT

    131. Onderstaand kader bevat een overzicht van de formaliteiten m.b.t. de aanvraag van een vergunning BTW-entrepot.

 

    Wanneer moet een bijzondere vergunning worden aangevraagd ?

  • om goederen onder de regeling BTW-entrepot te plaatsen ;
  • om diensten te verrichten aan goederen vóór hun effectieve opslag in een BTW-entrepot; het is daarbij van geen belang dat die diensten al dan niet aan de belasting zijn onderworpen.

    Wanneer is geen bijzondere vergunning vereist ?

  • om met vrijstelling van BTW goederen, die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden, te kopen en te verkopen met handhaving van die regeling ;
  • om met vrijstelling van BTW diensten te verrichten aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden.

    wie moet de bijzondere vergunning aanvragen ?

  • de in België gevestigde entreposeur die instaat voor de opslag van andermans goederen ;
  • de eigenaar van de goederen , wanneer hijzelf optreedt als in België gevestigde entreposeur.

    waar moet de bijzondere vergunning worden aangevraagd ?

  • bij de Administratie der douane en accijnzen voor :
    □    de plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van in België ingevoerde goederen, andere dan accijnsproducten en andere dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten;

    □   
het verrichten van diensten aan die goederen vóór hun effectieve opslag in het BTW-entrepot .

    □   
de plaatsing in het BTW-entrepot van accijnsproducten en goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten. Opgemerkt wordt dat de aanvraag tot het bekomen van een belastingentrepot, in dat geval tevens geldt als aanvraag tot het bekomen van een BTW-entrepot.  
  • bij de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit (AOIF) voor :  

    □   
de plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van goederen van communautaire oorsprong, andere dan accijnsproducten en andere dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten ;

    □   
het verrichten van diensten aan die goederen vóór hun effectieve opslag in een BTW-entrepot.

    HOOFDSTUK 5. - BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN

    AFDELING 1. ALGEMEENHEDEN

    132. Wanneer onder de regeling BTW-entrepot verrichte handelingen van de belasting worden vrijgesteld, moeten de betrokken partijen kunnen aantonen dat de vrijstelling terecht werd toegepast :

  • de schuldenaars van de belasting over die handelingen (z.nrs. 27 tot 32) moeten de voorlopige vrijstelling waarop ze zich beroepen rechtvaardigen en moeten aantonen dat die voorlopige vrijstelling definitief is geworden ;
  • de verkoper of de dienstverrichter die een handeling verricht bedoeld in artikel 39quater, § 1, van het BTW-Wetboek, is weliswaar geen schuldenaar van de BTW over die handeling, maar moet niettemin kunnen aantonen dat zijn medecontractant schuldenaar van die belasting is geworden ;
  • op grond van artikel 51bis, §3 van het BTW-Wetboek is de entreposeur van de onder de regeling BTW-entrepot geplaatste goederen, samen met de schuldenaar, hoofdelijk gehouden tot het betalen van de belasting aan de Staat.

    133. Tevens moet het voor de Administratie mogelijk zijn om na te gaan of de vrijstelling terecht werd toegepast.

    Daartoe is vereist dat de onder de regeling BTW-entrepot geplaatste goederen fiscaal kunnen worden gevolgd, inzonderheid wat betreft hun onttrekking aan de regeling, hun bestemming en de vaststelling van eventuele tekorten.

    134. Om de goede werking van de regeling BTW-entrepot te verzekeren zijn de vergunninghouder [Uitvoering van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 54.] evenals de andere personen die handelingen onder de regeling BTW-entrepot verrichten, ertoe gehouden de in dit hoofdstuk uiteengezette specifieke verplichtingen na te leven [Onder vergunninghouder worden verstaan, de personen bedoeld in de nrs. 114,117, 119 of 122.].

    135. Ten aanzien van goederen waarvoor de vergunning BTW-entrepot bij de Administratie der douane en accijnzen moet worden aangevraagd (in België ingevoerde goederen, accijnsproducten en goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten - z. nrs 114 en 119), kan die administratie bovendien bijkomende verplichtingen opleggen aan de vergunninghouder (zoals bvb. de periodieke afrekening van de opgeslagen goederen).

    AFDELING 2. IDENTIFICATIE VAN DE PERSOON DIE DE GOEDEREN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT PLAATST OF DIE ZE AAN DIE REGELING ONTTREKT

    136. De vergunninghouder moet steeds de identiteit kennen van de persoon die goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst alsmede van diegene die ze aan die regeling onttrekt.

    De laatstgenoemde twee personen moeten zich derhalve tegenover de vergunninghouder identificeren met opgave van hun Belgisch BTW-identificatienummer. Indien het een belastingplichtige betreft die niet in België is gevestigd, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003.

    137. De vergunninghouder is daarentegen niet verplicht tot identificatie van de diverse kopers-verkopers, en, in voorkomend geval, van de dienstverrichter(s), die in het BTW-entrepot handelingen hebben verricht met handhaving van de regeling.

    In zijn hoedanigheid van entreposeur, is de vergunninghouder evenwel hoofdelijk gehouden tot het betalen van de BTW die eventueel opeisbaar wordt over die handelingen (z. nr. 30).

    AFDELING 3. HET OPSLAGDOCUMENT

    138. De vergunninghouder moet een opslagdocument opstellen en ondertekenen.

    139. Het opslagdocument moet worden opgesteld op het tijdstip dat de goederen in het BTW-entrepot worden opgeslagen. Dit document moet tenminste volgende gegevens bevatten :

  • de datum van de opslag van de goederen;
  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder;
  • het nummer van de vergunning;
  • de plaats van het BTW-entrepot;
  • het volgnummer waaronder het opslagdocument is ingeschreven in de opgave van opslagdocumenten (z.nrs. 146 en 147);
  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst (*). Indien het belastingplichtige betreft die niet in België is gevestigd, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003;

[(*)  Onder persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst, wordt verstaan :

  • de persoon die in België goederen invoert met vrijstelling van de belasting bij toepassing van artikel 39quater, § 1, 1°, van het BTW-wetboek en die optreedt als geadresseerde in de zin van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992, met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde ;
  • de persoon die een intracommunautaire verwerving van goederen verricht met vrijstelling van de belasting bij toepassing van artikel 39quater, § 1, 1°, van het BTW-wetboek ;
  • de persoon die in België goederen koopt met vrijstelling van de belasting bij toepassing van artikel 39quater, § 1, 1°, van het BTW-wetboek ;
  • de persoon die, buiten elke handelstransactie om, goederen van een plaats in België naar een BTW-entrepot overbrengt (de zogenaamde binnenlandse overbrenging - z. nr. 7).]
  • het nummer van de bijzondere vergunning die werd bekomen voor de diensten die eventueel aan de goederen worden verricht vóór hun opslag in het BTW-entrepot ;
  • een nauwkeurige omschrijving van de aard en de hoeveelheid van de goederen in de staat waarin ze zich bevinden op het tijdstip van hun opslag in het BTW-entrepot ;
  • een verwijzing :
      
        □ naar het invoerdocument (*), wanneer de opslag geschiedt ingevolge een invoer van goederen in België ;

[(*) Voor de toepassing van de vrijstelling van de BTW in het kader van de regeling BTW-entrepot moeten op de invoeraangifte specifiek volgende gegevens voorkomen :

  • in vak 8 voor de geadresseerde : de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de geadresseerde van de ingevoerde goederen in de zin van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. Indien de geadresseerde een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr  4/2003;
  • in vak 37 betreffende de regeling waarvoor de goederen worden aangegeven : de code 45. Dit is het codenummer dat op communautair vlak werd voorbehouden voor de aangifte voor het verbruik van goederen die onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst ;
  • in vak 44 voorbehouden voor bijzondere vermeldingen : de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder BTW-entrepot alsmede, het nummer van de hem uitgereikte vergunning. Indien de vergunninghouder titularis is van meerdere vergunningen, moet het nummer worden vermeld van de vergunning die betrekking heeft op de plaats van opslag. Indien de vergunninghouder tevens de geadresseerde is, moeten in vak 44 dezelde gegevens worden vermeld als in vak 8. Wanneer de goederen vóór hun eigenlijke opslag in het BTW-entrepot een bewerking of verwerking ondergaan, moet daarvan melding worden gemaakt in vak 44 ;
  • in vak 49 met betrekking tot de identificatie van het entrepot : het nummer van het douane-entrepot of van het belastingentrepot waarin de goederen zullen worden opgeslagen.]
    □ naar de factuur die de koper heeft ontvangen of naar het stuk dat hijzelf heeft opgesteld overeenkomstig artikel 9 § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, of, in geval van een overbrenging naar België, naar het voor deze doeleinden opgestelde transfertdocument, wanneer de opslag geschiedt ingevolge een intracommunautaire verwerving van goederen in België ;
    □ naar de factuur van de leverancier wanneer de opslag geschiedt ingevolge een binnenlandse levering van goederen ;
    □ naar het bijzonder document (*) dat moet worden opgesteld naar aanleiding van een binnenlandse overbrenging van goederen.

[(*) Wanneer goederen in een BTW-entrepot worden opgeslagen ingevolge een binnenlandse overbrenging (z. nr. 7), moet de eigenaar van de goederen een bijzonder stuk opstellen dat volgende gegevens dient te bevatten :

  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de eigenaar van de goederen ;
  • de naam, het adres en het eigen Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder;
  • het nummer van de vergunning voor het BTW-entrepot waarin de goederen worden opgeslagen;
  • een nauwkeurige omschrijving van de aard, de hoeveelheid en de waarde van de goederen.]

    140. De vergunninghouder moet in het bezit zijn van een dubbel van de documenten opgesomd in nr°139, laatste deelstreepje.

    141. De vergunninghouder bezorgt één door hem ondertekend exemplaar van het opslagdocument aan de persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst, tenzij hijzelf die persoon is. De vergunninghouder bewaart het andere exemplaar, dat hij moet hechten aan het dubbel van het document bedoeld in nr. 140.

    Wanneer de koper goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst die hem in België met vrijstelling van de belasting werden geleverd, moet de verkoper kunnen aantonen dat de levering die hij heeft verricht, een handeling is bedoeld in artikel 39quater, § 1, 1°, van het BTW-wetboek. Daarom moet die verkoper eveneens in het bezit worden gesteld van een door de vergunninghouder ondertekend exemplaar van het opslagdocument.

    143. Dat geldt ook voor de dienstverrichter die, overeenkomstig artikel 39quater, § 1, 3°, van het BTW-wetboek, met vrijstelling van BTW goederen bewerkt vóór hun effectieve opslag in een BTW-entrepot [Er wordt aan herinnerd dat vergunninghouder ook een exemplaar van de bijzondere vergunning moet bezorgen aan die dienstverrichter waaruit blijkt dat de door deze laatste verrichte handelingen van de BTW mogen worden vrijgesteld (z. nr. 122).].

    144. Het opslagdocument mag worden vervangen door een handelsdocument voor zover het voornoemde vermeldingen bevat en ondertekend is door de vergunninghouder.

    145. Er is ontheffing van de verplichting een specifiek opslagdocument op te stellen, wanneer de opslag betrekking heeft op in een belastingentrepot toegelaten accijnsproducten waarvoor bij die gelegenheid een accijnsgeleidedocument werd opgesteld. In dit geval vervult het accijnsgeleidedocument de functie van opslagdocument.

    De ontheffing mag enkel worden toegepast op voorwaarde dat op het geleidedocument de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer is vermeld van de persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot opslaat. Indien die persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003.

    Bovendien moet op het geleidedocument worden verwezen naar het volgnummer waaronder het geleidedocument is ingeschreven in de opgave van opslagdocumenten.

    AFDELING 4. DE OPGAVE VAN DE OPSLAGDOCUMENTEN

    146. De vergunninghouder moet een opgave van opslagdocumenten aanleggen waarin zonder uitstel en in volgorde van de data van effectieve opslag de in het BTW-entrepot opgeslagen goederen worden ingeschreven. Deze opgave moet tenminste de volgende gegevens bevatten :

  • een volgnummer ;
  • de datum van opslag van de goederen ;
  • het Belgisch BTW-identificatienummer van de persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot opslaat ;
  • een verwijzing naar het opslagdocument ;
  • het volgnummer van de voorraadfiche(s) van de betreffende goederen waaronder de opslag is ingeschreven in de voorraadadministratie (z. nrs. 156 tot 158).

    147. Voormelde opgave moet worden bijgehouden voor elke plaats waar de goederen zijn opgeslagen. Indien het entrepot meerdere opslagplaatsen omvat, moet een centralisatieopgave worden bijgehouden op de in de bijzondere vergunning aangeduide plaats.

     AFDELING 5. HET UITSLAGDOCUMENT

    148. De vergunninghouder moet en uitslagdocument opstellen en ondertekenen.

    149. Het uitslagdocument moet worden opgesteld op het tijdstip dat de goederen in het BTW-entrepot worden opgehaald. Dit document moet tenminste de volgende gegevens bevatten :

  • de datum van de uitslag van de goederen ;
  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder ;
  • het nummer van de vergunning ;
  • de plaats van het BTW-entrepot ;
  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de persoon die de goederen uit het BTW-entrepot uitslaat (*) of voor wiens rekening ze worden uitgeslagen. Indien deze persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003 ;

[(*)  Onder persoon die de goederen uit het BTW-entrepot uitslaat moet worden verstaan :

  • Voor de andere goederen dan accijnsproducten en de goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten :
    □   De eigenaar van de goederen die de goederen, los van elke handelstransactie, onttrekt aan het BTW-entrepot ;
    □  De belastingplichtige die de levering van de goederen verricht zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot ;
  • Voor de accijnsproducten en de goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten :
    □  De belastingplichtige die de levering van de goederen verricht zonder handhaving van de regeling BTW-entrepot voor zover deze levering de in verbruikstelling van de accijnsproducten of de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het belastingentrepot met zich brengt ;
    □   De eigenaar van de goederen die de goederen, los van elke handelstransactie, onttrekt aan het BTW-entrepot.]
  • het volgnummer waaronder het uitslagdocument is ingeschreven in de opgave van uitslagdocumenten (z. nrs. 154 en 155);
  • een nauwkeurige omschrijving van de aard en de hoeveelheid van de goederen ;
  • een verwijzing :
    □  naar de factuur indien de goederen ingevolge een verkoop uit het entrepot worden uitgeslagen ;
    □  naar het stuk bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 1 indien de goederen los van elke handelstransactie uit het entrepot worden uitgeslagen en het voorwerp uitmaken van een overbrenging naar een andere Lid-Staat die, op grond van artikel 12bis, 1e lid, van het BTW-wetboek, gelijkgesteld wordt met een levering onder bezwarende titel ;
    □  naar een bijzonder document dat moet opgemaakt worden indien de goederen los van elke handelstransactie uit het entrepot worden uitgeslagen en deze uitslag niet gelijkgesteld wordt met een levering onder bezwarende titel bedoeld in artikel 12bis, 1e lid, van het BTW-wetboek (*);

[(*)  Het gaat om de situaties waarbij de goederen, met of zonder overbrenging naar een ander BTW-entrepot, in België blijven, naar een andere Lid-Staat vervoerd worden ingevolge een handeling bedoeld in artikel 12bis, 2e lid, 5°, 6° en 7° van het BTW-wetboek of uitgevoerd worden.

In deze drie situaties moet de eigenaar van de goederen een bijzonder stuk opmaken. Dit stuk moet de volgende vermeldingen bevatten :

  • naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de eigenaar van de goederen. Indien deze persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003;
  • de naam, het adres en Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder;
  • het nummer van de vergunning BTW-entrepot waaruit de goederen worden uitgeslagen;
  • indien de goederen worden overgebracht naar een ander in België gelegen BTW-entrepot en de plaatsing in dit entrepot toegelaten is, het nummer van de vergunning BTW-entrepot waarin de goederen geplaatst zullen worden;
  • een omschrijving van de aard, de hoeveelheid en de waarde van de goederen.]
  • indien de goederen worden vervoerd ter bestemming van een ander BTW-entrepot in België waar de opslag van deze goederen onder de regeling BTW-entrepot is toegelaten, het nummer van de vergunning van het BTW-entrepot, de plaats evenals de naam, het adres en het Belgische BTW-identificatienummer van de vergunninghouder van dit entrepot (z. nrs. 174 en volgende) ;
  • een verwijzing naar het accijnsgeleidedocument indien de uitslag betrekking heeft op accijnsproducten en indien ter gelegenheid van deze uitslag een accijnsgeleidedocument wordt opgemaakt.

    150. De vergunninghouder moet in het bezit zijn van een dubbel van de factuur, van het stuk bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 1 of van het bijzonder document.

    151. De vergunninghouder bezorgt een door hem ondertekend exemplaar van het uitslagdocument aan de persoon die de goederen uit het BTW-entrepot uitslaat, behalve indien de vergunninghouder zelf de persoon is die de goederen uitslaat. De vergunninghouder zelf bewaart een exemplaar van dit document dat hij moet hechten aan het dubbel van het document bedoeld in nr. 150.

    152. Het uitslagdocument mag vervangen worden door een ander document voor zover het de voornoemde vermeldingen bevat en het ondertekend is door de vergunninghouder.

    153. De vergunninghouder moet geen uitslagdocument opmaken indien de uitslag betrekking heeft op in een belastingentrepot toegelaten accijnsproducten waarvoor bij die gelegenheid een accijnsgeleidedocument werd opgemaakt. In dit geval vervult het accijnsgeleidedocument de rol van uitslagdocument.

    De ontheffing mag enkel toegepast worden op voorwaarde dat het accijnsgeleidedocument de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer vermeldt van de persoon die de goederen uitslaat. Indien deze persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003.

    Bovendien moet op het accijnsgeleidedocument een verwijzing voorkomen naar het volgnummer waaronder het geleidedocument is ingeschreven in de opgave van de uitslagdocumenten.

    AFDELING 6. DE OPGAVE VAN DE UITSLAGDOCUMENTEN

    154. De vergunninghouder moet een opgave van de uitslagdocumenten aanleggen waarin zonder uitstel en in volgorde van de data van effectieve uitslag de uit het BTW-entrepot uitgeslagen goederen worden ingeschreven. Deze verplichting geldt ongeacht de aard en de bestemming van de goederen.

    Deze opgave moet tenminste de volgende gegevens bevatten :

  • een volgnummer ;
  • de datum van uitslag van de goederen ;
  • het Belgisch BTW-identificatiennummer van de persoon die de goederen uitslaat ;
  • een verwijzing naar het uitslagdocument ;
  • het volgnummer van de voorraadfiche(s) van de betreffende goederen waaronder de uitslag is ingeschreven in de voorraadadministratie (z. nrs. 156 tot 158).

    155. De vergunninghouder moet voormelde opgave bijhouden voor elke plaats waar de goederen zijn opgeslagen. Indien het entrepot meerdere opslagplaatsen omvat, moet een centralisatieopgave worden bijgehouden op de in de bijzondere vergunning aangeduide plaats.

     AFDELING 7. VOORRAADADMINISTRATIE

    156. De vergunninghouder moet een voorraadadministratie houden voor de goederen die onder de regeling BTW-entrepot worden opgeslagen ongeacht of het gaat om accijnsproducten of om niet-accijnsproducten. In deze voorraadadministratie moeten alle opslagen en uitslagen chronologisch worden geboekt onder verwijzing naar het opslag- of het uitslagdocument en moet op ieder moment de resterende voorraad blijken. De voorraadadministratie moet het geheel van de plaatsen omvatten die erkend zijn in de vergunning BTW-entrepot.

    Wanneer de bijzondere vergunning meerdere plaatsen omvat waar de goederen onder de regeling BTW-entrepot mogen worden opgeslagen, moet de voorraadadministratie toelaten te bepalen welke goederen zich op welke plaatsen bevinden. De bijzondere vergunning vermeldt de plaats waar de voorraadadministratie zich moet bevinden ten einde er de controle mogelijk te maken door de ambtenaar belast met het toezicht op de regeling BTW-entrepot.

    De voorraadadministratie bestaat in hoofdzaak uit het bijhouden van de opgave van de opslagdocumenten, de opgave van de uitslag-documenten en een verzameling voorraadfiches waarop per type van goederen, de op- en uitslagen worden aangetekend.

    157. De vorm van de fiches mag worden aangepast aan de noodwendigheden van de vergunninghouder (bvb. bij geautomatiseerd beheer).

    De fiches moeten evenwel tenminste de volgende vermeldingen bevatten :

  • een volgnummer ;
  • de naam, het adres en het Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder ;
  • het nummer van de vergunning ;
  • de aard van de goederen ;
  • de GN-code van de goederen [De te vermelden GN-code is de code van de goederen in de staat waarin ze zich bevinden op het tijdstip van hun opslag in het BTW-entrepot.];
  • per opslag van goederen in het entrepot :
    □  de datum van opslag ;
    □  de hoeveelheid of het aantal goederen ;
    □  een verwijzing naar het opslagdocument ;
  • per uitslag van goederen in het entrepot :
    □  de datum van uitslag ;
    □  de hoeveelheid of het aantal goederen ;
    □  een verwijzing naar het uitslagdocument ;
  • een omschrijving van de in het entrepot aan de goederen verrichte handelingen ;
  • het saldo van de goederen in voorraad .

    158. De voorraadfiche(s) moet(en) chronologisch en zonder uitstel worden ingevuld op het tijdstip van de opslag, de uitslag of de behandeling van de goederen.

    AFDELING 8. SPECIFIEKE VERPLICHTINGEN INZAKE FACTURATIE

    159. Wanneer de opslag in het BTW-entrepot het gevolg is van een binnenlandse levering, moet de factuur naast de gegevens bedoeld in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1, de volgende specifieke vermeldingen bevatten :

  • de naam, het adres en het eigen Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder ;
  • het nummer van de vergunning BTW-entrepot waar de goederen zijn opgeslagen ;
  • in plaats van de vermelding van de tarieven en het bedrag van de verschuldigde belasting, de vermelding : « Regeling BTW-entrepot. - Artikel 39quater van het Wetboek. - BTW opeisbaar in hoofde van de medecontractant. - Artikel 51, § 2, 3° van het Wetboek. »

    160.  Wat betreft de diensten verricht aan goederen vóór hun opslag in het BTW-entrepot die van de BTW kunnen worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek, moet de door de dienstverrichter uitgereikte factuur, naast de gegevens bedoeld in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1, de volgende specifieke vermeldingen bevatten :

  • de naam, het adres en het eigen Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder ;
  • het nummer van de vergunning BTW-entrepot waar de goederen zijn opgeslagen ;
  • in plaats van de vermelding van de tarieven en de verschuldigde belasting, de vermelding : « Regeling BTW-entrepot. - Artikel 39quater van het Wetboek. - BTW opeisbaar in hoofde van de medecontractant. - Artikel 51, § 2, 3° van het Wetboek. »

    161. Bij een levering van goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden met handhaving van de regeling, moet de leverancier op de door hem uit te reiken factuur, naast de gegevens bedoeld in artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit nr. 1, de volgende specifieke vermeldingen opgeven :

  • de naam, het adres en het eigen Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder ;
  • het nummer van de vergunning BTW-entrepot waar de goederen zijn opgeslagen ;
  • in plaats van de vermelding van de tarieven en de verschuldigde belasting, de vermelding : « Levering met handhaving van de regeling BTW-entrepot. - Artikel 39quater, § 1, 2° van het Wetboek. - BTW opeisbaar in hoofde van de medecontractant. - Artikel 51, § 2, 3° van het Wetboek. »

    162. Wat betreft de diensten verricht met handhaving van de regeling aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden en die vrijgesteld kunnen worden van de belasting op basis van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-Wetboek, dient de factuur die de dienstverrichter moet uitreiken, naast de vermeldingen bedoeld in artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit nr. 1, de volgende specifieke vermeldingen te bevatten :

  • de naam, het adres en het eigen Belgisch BTW-identificatienummer van de vergunninghouder ;
  • het nummer van de vergunning BTW-entrepot waar de goederen zijn opgeslagen ;
  • in plaats van de vermelding van de tarieven en de verschuldigde belasting, de vermelding : « Diensten aan goederen onder de regeling BTW-entrepot. - Artikel 39quater, § 1, 3° van het Wetboek. - BTW opeisbaar in hoofde van de medecontractant. - Artikel 51, § 2, 3° van het Wetboek. »

    AFDELING 9. OVERZICHT VAN DE BOEKHOUD-VERPLICHTINGEN

    163. Onderstaand kader geeft de essentie weer van de specifieke verplichtingen die nodig zijn om de goede werking van de regeling BTW-entrepot te verzekeren.

 

    VERPLICHTINGEN VAN DE VERGUNNINGHOUDER BTW-ENTREPOT
  • de persoon door middel van zijn Belgisch identificatienummer identificeren die goederen opslaat in het BTW-entrepot en ze er uitslaat.
    Indien deze persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF Nr 4/2003.
  • Aan de hand van een opslagdocument en een uitslagdocument respectievelijk de opslag in en de uitslag uit het BTW-entrepot van goederen vaststellen. Deze documenten moeten gebaseerd zijn op administratieve of handelsdocumenten opgemaakt op naam van de persoon die de goederen in het BTW-entrepot opslaat (invoerdocument, de ontvangen factuur, overbrengingsdocument, …) en op handelsdocumenten opgemaakt op naam van de persoon die de goederen uit het BTW-entrepot uitslaat (uitgereikte facturen, overbrengings-document, bijzonder stuk, …). Een dubbel van deze administratieve of handelsdocumenten moet in het bezit zijn van de vergunninghouder ;
  • Een ondertekend exemplaar:
      
    □  van het opslagdocument overhandigen aan de persoon die de goederen onder de regeling BTW-entrepot plaatst en, in voorkomend geval, aan de verkoper die de goederen in België levert en aan de dienstverrichter die, vóór de effectieve opslag van de goederen in het BTW-entrepot, er een materieel werk aan verricht ;
    □  van het uitslagdocument overhandigen aan de persoon die de goederen uit het BTW-entrepot uitslaat ;
      
  • een bijzondere opgave houden voor de opslagen en de uitslagen, respectievelijk de opgave van de opslagdocumenten en de opgave van de uitslagdocumenten, waarin zonder uitstel en in volgorde van de data van hun opslag en hun uitslag de goederenbewegingen worden ingeschreven. De inschrijvingen moeten gebeuren aan de hand van de opslag- of uitslagdocumenten ;
  • een voorraadadministratie houden voor de goederen die zich onder de regeling BTW-entrepot bevinden.

    VERPLICHTINGEN VAN DE PERSOON DIE DE GOEDEREN IN HET BTW-ENTREPOT OPSLAAT OF DIE ZE UIT HET BTW-ENTREPOT UITSLAAT
  • zich bij de vergunninghouder identificeren en hem zijn Belgisch BTW-identificatienummer meedelen. Indien deze persoon een belastingplichtige is die niet in België gevestigd is, wordt verwezen naar de circulaire AOIF nr. 4/2003;
  • aan de vergunninghouder een dubbel van de administratieve of handelsdocumenten met betrekking tot de handeling overhandigen.

    SPECIFICIEKE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT DE FACTURATIE

    De factuur opgemaakt met vrijstelling van de BTW door :

  • de verkoper die in België goederen levert bestemd om te worden geplaatst onder de regeling BTW-entrepot ;
  • de dienstverrichter die, vóór de effectieve opslag van de goederen in het BTW-entrepot, er een materieel werk aan verricht ;
  • de leverancier die, met handhaving van de regeling, goederen verkoopt die zich in het BTW-entrepot bevinden ;
  • de dienstverrichter die een materieel werk verricht aan goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden ;

    moet de volgende vermeldingen bevatten :

    □ de identiteit van de vergunninghouder van het BTW-entrepot ;
    □ het nummer van de vergunning BTW-entrepot ;
    □ de wettelijke bepalingen met betrekking tot de toepasselijke vrijstelling en de verlegging van de verschuldigdheid.

     HOOFDSTUK 6. BIJZONDERE SITUATIES

    164. Dit hoofdstuk zet de regels uiteen die van toepassing zijn in volgende bijzondere situaties :

  • depothouders stellen bergruimte ter beschikking van andere personen ;
  • tussenpersonen bemiddelen bij handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot;
  • goederen worden verzonden van een BTW-entrepot naar een ander BTW-entrepot in België;
  • ingevoerde goederen worden tegelijkertijd onder de regeling behandeling onder douanetoezicht en onder de regeling BTW-entrepot geplaatst;
  • diensten die buiten het BTW-entrepot worden verricht aan goederen die bestemd zijn voor een andere Lid-Staat of voor een derde land;
  • goederen die uit een BTW-entrepot worden weggenomen ter uitvoering van een waarborgverplichting.
  • het opnieuw opslaan van goederen in het BTW-entrepot als gevolg van de vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst ter uitvoering waarvan ze aan de regeling werden onttrokken.

     AFDELING 1. DIENSTEN VAN DEPOTHOUDERS

    165. Vóór 1 januari 1993 werd de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen beschouwd als een dienst-verrichting die bij toepassing van het vóór deze datum van kracht zijnde artikel 18, § 1, 9°, van het BTW-wetboek aan de BTW was onderworpen indien die handeling in België plaatsvond in het kader van een exploitatie inzake de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen. Vanaf 1 januari 1993 wordt de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen als dusdanig door artikel 18 , § 1, tweede lid, 9°, van het BTW-wetboek beschouwd als een dienstverrichting zonder dat er van een exploitatie sprake dient te zijn. Overigens vormt betreffende dienst een uitzondering op de vrijgestelde onroerende verhuur beoogd door artikel 44, § 3, 2° van hetzelfde wetboek. Tenzij de vrijstellingsregeling als bedoeld in artikel 56, § 2, van het BTW-wetboek van toepassing is, is bedoelde terbeschikkingstelling onderworpen aan de BTW in België tegen het normale BTW-tarief dat 21 pct. bedraagt vanaf 1 januari 1996 wanneer deze terbeschikkingstelling op grond van artikel 21, § 3, 1°, van het BTW-wetboek in België plaatsvindt, zelfs indien deze terbeschikkingstelling gebeurt in het kader van het beheer door een natuurlijke persoon van zijn onroerend patrimonium.

    166. Rekening houdend met de beperkte draagwijdte die aan de uitzondering bepaald in artikel 44, § 3, 2°, a) van het BTW-wetboek moet worden gegeven, is de dienst die bestaat in de terbeschikkingstelling van bergruimte enkel aan de BTW onderworpen wanneer hij betrekking heeft op afzonderlijke gebouwen die uitsluitend als bergruimte voor het opslaan van goederen zijn ontworpen of ingericht en als zodanig kunnen worden gebruikt. De omstandigheid dat van dezelfde eigenaar nog een afzonderlijk gebouw wordt verhuurd onder de vrijstellingsregeling van voornoemd artikel 44 omdat het gebruikt wordt als exploitatiezetel of kantoorruimte, doet geen afbreuk aan de belastbaarheid van de terbeschikkingstelling van bergruimte.

    Anderzijds is ten aanzien van de terbeschikkkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen de vrijstelling als bedoeld in artikel 44, § 3, 2° van het BTW-wetboek van toepassing wanneer die terbeschikkingstelling nauw verbonden is met een op grond van hetzelfde artikel vrijgestelde huurovereenkomst betreffende een voor een ander gebruik bestemd goed (b.v. bewoning, commerciële doeleinden, …) zodanig dat beide verhuringen economisch één enkele handeling vormen. Dit is inzonderheid het geval wanneer de bergruimte voor het opslaan van goederen en het gehuurde, voor een ander gebruik bestemd gebouw, deel uitmaken van eenzelfde onroerend geheel en beide goederen door dezelfde eigenaar, zelfs bij afzonderlijk gesloten huurovereenkomsten, aan dezelfde huurder worden verhuurd.

    Derhalve is de terbeschikkingstelling aan dezelfde huurder van een entrepot en een bedrijfsgebouw die deel uitmaken van een zelfde onroerend geheel niet aan de BTW onderworpen. Deze handeling wordt voor het geheel beschouwd als een onroerende verhuur bedoeld in artikel 44, § 3, 2° van het BTW-wetboek.

    Zo ook is de vrijstelling van voornoemd artikel 44 voor het geheel van toepassing ten aanzien van de terbeschikkingstelling van een zelfde gebouw dat tezelfdertijd wordt gebruikt als bergruimte van goederen en als verkoopruimte van die goederen. In dat geval gaat het om de verhuur van een onroerend goed dat niet uitsluitend kan worden gebruikt als bergruimte.

    Er wordt evenwel aanvaard dat de vrijstelling niet geldt wanneer in de bergruimte een kantoor of een plaats is voorzien voor de personen belast met het beheer van de opgeslagen goederen voor zover de oppervlakte van dat kantoor of die plaats niet meer bedraagt dan 10 pct. van de totale oppervlakte van dat gebouw.

    167. Wanneer derhalve een persoon een bergruimte in een installatie of in een ruimte in België die bestemd is voor het opslaan van goederen , ter beschikking stelt van een andere persoon, bestaat de handeling, gelet op hetgeen in nummer 166 werd gezegd, in een dienstverrichting die onderworpen is aan de BTW ongeacht of de bewaring van de goederen al dan niet wordt verzekerd door de dienstverrichter.

    Volgende handelingen behoren onder meer tot de werkingssfeer van voornoemd artikel 18, § 1, tweede lid, 9° en zijn niet vrijgesteld door voornoemd artikel 44, § 3, 2° :

  • het ter beschikking stellen van het geheel van de ruimten waaruit een bergruimte bestaat voor zover deze ontworpen of ingericht zijn als bergruimte voor het opslaan van goederen en slechts voor die doeleinden kunnen worden gebruikt ;
  • de opslag van granen en oliehoudend zaad in silo's ;
  • de opslag van goederen op de kades en loodsen van havens ;
  • de opslag van petroleum, benzine, gasolie of brandstof in reservoirs en in tanks ;
  • het ter beschikking stellen van afgesloten ruimten in een complex dat inzonderheid is ingericht om goederen in op te slaan of te bewaren (b.v. zogenaamde « mini- of self-storage ») ;
  • de handeling waarbij een persoon een derde toestaat op een hem toebehorend terrein goederen, zoals b.v. containers, op te slaan voor zover dit terrein effectief voor die doeleinden wordt gebruikt.

    168. Vermits de beoogde dienstverrichting geacht wordt plaats te vinden daar waar de bergruimte voor het opslaan van de goederen is gelegen overeenkomstig het criterium van de plaats van de dienst bepaald door artikel 21, § 3, 1° van het BTW-wetboek en artikel 1, 5° van het koninklijk besluit nr. 5 van 27 december 1977 betreffende de diensten die verband houden met een uit zijn aard onroerend goed inzake BTW en de BTW-entrepots als bedoeld in artikel 39quater van het BTW-wetboek steeds in België zijn gelegen (z. nrs. 41 en 42), is derhalve de terbeschikkingstelling van een bergruimte voor dat gebruik een dienstverrichting die steeds in België plaatsvindt.

     AFDELING 2. DIENSTEN VAN TUSSENPERSONEN

    169. Artikel 41, § 2 van het BTW-wetboek stelt van de belasting vrij, de diensten door makelaars en lasthebbers die niet handelen als bedoeld in artikel 13, § 2 van het BTW-wetboek, wanneer die makelaars en lasthebbers tussenkomst verlenen bij leveringen van goederen of diensten die niet in de Gemeenschap plaatsvinden of die vrijgesteld zijn ingevolge de artikelen 39, 39quater, 40, 41 en 42 van het BTW-wetboek.

    170. De hier bedoelde makelaars en lasthebbers zijn deze die, voor de contracten waarin ze tussenkomen, niet handelen in eigen naam of onder firma voor rekening van hun lastgever en die geen op hun naam gestelde factuur, debetnota of daarmee gelijkstaand stuk ontvangen of uitreiken.

    171. Opdat de diensten van dergelijke makelaars of lasthebbers, die tussenkomen bij handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot, zouden vrijgesteld zijn, moeten de leveringen van goederen of de diensten waarin ze tussenkomen, in België plaatsvinden en vrijgesteld zijn krachtens artikel 39quater van het BTW-wetboek.

    172. Zo is bijvoorbeeld aan de belasting onderworpen, de dienst van een makelaar die tussenkomt bij een dienst met betrekking tot goederen die zich in een BTW-entrepot bevinden die, op grond van de beperkingen bedoeld in artikel 5 of 6 van het koninklijk besluit nr. 54 (z. nrs. 69 tot 74), niet is vrijgesteld of nog wanneer hij tussenkomt bij een levering die aanleiding geeft tot het onttrekken van de goederen aan de regeling BTW-entrepot en waarbij die levering niet kan vrijgesteld worden door de artikelen 39 of 42 van het BTW-wetboek.

    Wanneer makelaars en lasthebbers tussenkomen bij handelingen die vrijgesteld zijn bij toepassing van artikel 39quater van het BTW-wetboek, zijn hun diensten vrijgesteld bij toepassing van artikel 41, § 2 van het BTW-wetboek, niettegenstaande het feit dat de vrijstelling voor de handeling waarin ze tussenkomen, slechts een voorlopige vrijstelling is.

    De vrijstelling waarvan de makelaars of lasthebbers genieten moet niet worden geregulariseerd wanneer de voorlopig verleende vrijstelling niet definitief wordt.

    173. De aanspraak op de vrijstelling moet worden aangetoond aan de hand van bewijskrachtige stukken en documenten zoals facturen of schriftelijke bestelbonnen van de opdrachtgever, waarop het nummer is vermeld van de vergunning BTW-entrepot waarin de goederen zich bevinden (z. artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 6 van 27 december 1977).

     AFDELING 3. VERZENDING VAN GOEDEREN VAN EEN BTW-ENTREPOT NAAR EEN ANDER BTW-ENTREPOT IN BELGIE

    174. Onderhavige afdeling licht de mogelijkheden toe om goederen te verzenden van een BTW-entrepot naar een ander in België gelegen BTW-entrepot [De vrijstelling van artikel 39quater van het BTW-wetboek is de omzetting in het nationaal recht van de aan de Lid-Staten door artikel 16 van de Zesde BTW-Richtlijn geboden mogelijkheid bijzondere maatregelen te nemen ten einde de handelingen verricht onder de regeling BTW-entrepot niet aan de belasting te onderwerpen. 

Wanneer de goederen van een in België gelegen BTW-entrepot naar een ander in een andere Lid-Staat gelegen BTW-entrepot vervoerd worden, is deze levering of de overbrenging op basis van artikel 39bis van het BTW-wetboek in principe vrijgesteld van de BTW. Bijgevolg is in deze situatie de door artikel 16 van de Zesde BTW-Richtlijn geboden vrijstellingsmogelijkheid zonder voorwerp. De handeling blijft dus volledig onderworpen aan de fiscale regels die van toepassing zijn voor het handelsverkeer tussen Lid-Staten.].

    Er wordt opgemerkt dat wanneer een BTW-entrepot meerdere plaatsen van opslag omvat, het geheel van deze erkende plaatsen als één enkel entrepot moet worden beschouwd. De verzending van goederen binnen een dergelijk entrepot van één plaats naar een andere, is derhalve geen verzending in de zin van onderhavige afdeling.

    175. De verzending van goederen van één BTW-entrepot naar een ander BTW-entrepot in België is niet altijd toegestaan, ongeacht of het gaat om een verzending die voortvloeit uit de levering van de goederen of om een loutere verplaatsing van de goederen door hun eigenaar.

    Eén en ander vloeit voort uit de werking van de regeling BTW-entrepot, inzonderheid uit de beperkingen die gelden ten aanzien van bepaalde goederen om onder de regeling geplaatst te kunnen worden (z. nrs. 45 tot 52).

    De plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van communautaire goederen is immers beperkt tot de goederen die opgesomd zijn in de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 5 (z. nr. 50).

    Anderzijds is de plaatsing onder de regeling BTW-entrepot van accijnsproducten en van goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten ondergeschikt aan hun plaatsing in een belastingentrepot (z. nr. 41).

    Bovendien beëindigt de wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot de regeling (z. nr. 24 en 104). Dit is ook het geval bij een verzending van goederen van een BTW-entrepot naar een ander BTW-entrepot.

    De combinatie van hetgeen voorafgaat kan leiden tot volgende mogelijke verzendingen.

     INGEVOERDE GOEDEREN

    176. Ingevoerde goederen, zowel accijnsproducten als niet-accijnsproducten, die worden uitgeslagen uit het BTW-entrepot waarin ze werden geplaatst op het tijdstip van hun invoer, kunnen in België slechts opnieuw onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst indien het gaat om goederen opgesomd in de bijlage bij koninklijk besluit nr. 54.

    Inderdaad, doordat ze in het vrije verkeer zijn gebracht en ten verbruik zijn aangegeven, worden deze goederen nationale goederen en zijn ze volledig onderworpen aan de fiscale principes die op zulke goederen van toepassing zijn. Na hun uitslag uit het BTW-entrepot waarin ze bij de invoer werden geplaatst, kunnen zij bijgevolg niet meer in een BTW-entrepot worden geplaatst of er verblijven, tenzij ze beantwoorden aan de beperkingen die voorzien zijn in artikel 3, § 1, 2° van het koninklijk besluit nr. 54 voor goederen andere dan deze ingevoerd in België in de zin van artikel 23 van het BTW-wetboek.

    Bovendien moet het BTW-entrepot waarin goederen worden heropgeslagen :

  • ten aanzien van andere goederen dan accijnsproducten en dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, een BTW-entrepot zijn dat erkend is door de Administratie van de Ondernemings-en Inkomensfiscaliteit (z. nrs 41 en 116).
  • ten aanzien van accijnsproducten en van goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, een belastingentrepot zijn dat erkend is door de Administratie der douane en accijnzen. Bovendien moeten de goederen onder de regeling inzake schorsing van de accijns blijven om de regeling BTW-entrepot te kunnen blijven genieten aangezien enkel de accijnsproducten waarvoor deze rechten niet voldaan werden, in een belastingentrepot opgeslagen kunnen blijven.

    177. Er wordt opgemerkt dat de levering van de goederen als gevolg waarvan die goederen worden verzonden naar het tweede BTW-entrepot, vrijgesteld is bij artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek. Deze vrijstelling wordt voorlopig verleend.

    Indien de verzending evenwel gebeurt door de eigenaar, los van elke handelstransactie, kan de handeling of de handelingen waarvoor de belasting, overeenkomstig artikel 7, § 3 van het koninklijk besluit nr. 54, opeisbaar is geworden bij de uitslag uit het eerste BTW-entrepot, de vrijstelling van artikel 39quater, § 1, 1° van het BTW-wetboek niet genieten vermits die handelingen los staan van de plaatsing van de goederen in het tweede BTW-entrepot.

    COMMUNAUTAIRE GOEDEREN

    178. Communautaire goederen, andere dan accijnsproducten en dan goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, die in een BTW-entrepot werden geplaatst, kunnen worden verzonden naar een ander BTW-entrepot in België, voor zover dat een ander entrepot erkend is door de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.

    De verzending naar een BTW-entrepot dat voorbehouden is voor ingevoerde goederen en erkend is door de Administratie der douane en accijnzen, is in dit geval dus niet toegestaan.

    179. Communautaire accijnsproducten en goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, kunnen worden verzonden van een belastingentrepot in de zin van de Richtlijn 92/12/EEG naar een ander belastingentrepot in België dat erkend is door de Administratie der douane en accijnzen (z. nrs 41 en 120).

    180. Hetgeen gezegd werd in nr. 177 is ook van toepassing op communautaire goederen, of het nu gaat om accijnsproducten of om andere goederen.

     AFDELING 4. GELIJKTIJDIG PLAATSEN VAN INGEVOERDE GOEDEREN ONDER DE REGELING BEHANDELING ONDER DOUANETOEZICHT EN ONDER DE REGELING BTW-ENTREPOT

    181. In principe worden de in de Gemeenschap ingevoerde goederen met douanerechten belast ter gelegenheid van het in het vrije verkeer brengen ervan.

    De hoogte van de invoerrechten wordt dermate vastgesteld dat voor de communautaire producenten van goederen in het algemeen (grondstoffen, half-afgewerkte producten, eindproducten) een gerecht-vaardigde bescherming gegarandeerd is.

    182. De tariefpolitiek is er in het algemeen op gericht een hoger bedrag aan invoerrechten vast te stellen voor afgewerkte producten dan voor grondstoffen of half-afgewerkte producten nodig om afgewerkte producten te bekomen.

    In sommige gevallen kan het te betalen bedrag aan invoerrechten op de in de Gemeenschap te verwerken goederen hoger zijn dan de invoerrechten die zouden verschuldigd zijn indien het afgewerkte product rechtstreeks zou ingevoerd zijn geweest uit een derde land. In dergelijk geval wordt de oprichting van industrieën in de Gemeenschap ontmoedigd en valt er een verplaatsing van verwerkingsactiviteiten naar buiten de Gemeenschap te vrezen.

    Om dit risico te vermijden heeft de communautaire wetgever de regeling behandeling onder douanetoezicht voorzien.

    Deze economische douaneregeling laat toe niet-communautaire goederen, zonder dat zij aan invoerrechten of handelspolitieke maatregelen worden onderworpen, in het douanegebied van de Gemeenschap een behandeling te laten ondergaan die de soort of de staat ervan wijzigt en daarna de afgewerkte producten die het resultaat zijn van deze handelingen, in het vrije verkeer te brengen waarop de invoerrechten eigen aan die afgewerkte producten worden toegepast.

    De door de communautaire wetgever vastgestelde lijst van toegelaten goederen en behandelingen kan worden gewijzigd wanneer men, rekening houdend met de evolutie van de technologieën, vaststelt dat een productie in de Gemeenschap niet voldoende is beschermd door de gewone toepassing van de algemene tariefpolitiek.

    De regeling behandeling onder douanetoezicht geeft de verwerkende operatoren in de Gemeenschap dus een voordeel in de mate dat de financiële last die zij dragen om eindproducten te vervaardigen lager is dan de financiële last die zij zouden dragen indien zij in derde landen aangekochte grondstoffen rechtstreeks in het vrije verkeer brengen tegen hun eigen belasting. Op die manier bevordert deze regeling de schepping of het behoud van verwerkingsactiviteiten in de Gemeenschap.

    183. Het gebruik van de regeling behandeling onder douanetoezicht is afhankelijk van de afgifte van een vergunning door de Administratie der douane en accijnzen.

    184. De invoergoederen worden onder de regeling behandeling onder douanetoezicht geplaatst door het indienen van een aangifte opgesteld op naam van de vergunninghouder op het formulier « Enig document » dat, naargelang de herkomst van de goederen, gebruikt wordt als aangifte IM9 of EU9. Deze aangifte wordt aangifte tot plaatsing onder de regeling genoemd.

    185. De regeling behandeling onder douanetoezicht is niet vermeld bij de douane - of fiscale regelingen die in artikel 23, §§ 4 en 5, van het BTW-Wetboek vernoemd zijn. Bijgevolg worden de invoergoederen die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht worden geplaatst, voor de BTW geacht voor het verbruik te zijn aangegeven op het tijdstip dat ze onder de opschortende douaneregeling worden geplaatst. In principe moet de BTW op dat tijdstip betaald worden.

    De aangifte IM9 of EU9 tot plaatsing van de invoergoederen onder de regeling behandeling onder douanetoezicht wordt eveneens gebruikt als aangifte ten verbruik inzake BTW [Wanneer de vergunninghouder niet de BTW-geadresseerde is in de zin van artikel 6 van het koninklijk belsuit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, dekt de aangifte tot plaatsing in België enkel de invoerrechten en moet er een tweede aangifte opgesteld worden voor de definitieve invoer inzake BTW. In vak 44 van elke aangifte moet verwezen worden naar de andere aangifte.].

    186. De regeling wordt normalerwijze beëindigd door de behandelde goederen (*) in het vrije verkeer te brengen. Bij deze gelegenheid moet, overeenkomstig artikel 34, § 2, van het BTW-wetboek dat de maatstaf van heffing voor ingevoerde goederen vaststelt, de BTW worden betaald op het bedrag van de verschuldigde invoerrechten.

[(*) De regeling wordt eveneens beëindigd door het in het vrije verkeer brengen van de invoergoederen in ongewijzigde staat of door een andere geoorloofde douanebestemming (wederuitvoer, vernietiging onder douanetoezicht, …) te geven aan de goederen in ongewijzigde staat of aan de behandelde producten.]

    187. De toepassing van de regeling behandeling onder douanetoezicht leidt tot de ongewone situatie waarbij de invoergoederen op het vlak van de invoerrechten niet in het vrije verkeer worden gebracht maar op het vlak van de BTW voor het verbruik worden aangegeven.

    In deze omstandigheden en niettegenstaande het feit dat de goederen tijdens het verwerkingsproces hun niet-communautair karakter behouden, is het mogelijk, in afwijking van het principe vervat in nr. 6, de BTW niet te betalen op het ogenblik van de plaatsing van de invoergoederen onder de regeling behandeling onder douanetoezicht, namelijk wanneer de invoerder inzake BTW voor de regeling BTW-entrepot kiest.

    In deze situatie kan de verwerking van de ingevoerde goederen tot afgewerkte producten ook worden vrijgesteld op grond van artikel 39quater, § 1, 3° van het BTW-wetboek binnen de grenzen uiteengezet in de nrs. 58 tot 74.

    188. De in België ingevoerde accijnsproducten alsook de in België ingevoerde goederen bestemd voor de productie of de verwerking van accijnsproducten die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht worden geplaatst, worden pas bij hun onttrekking aan de douaneregeling voor het verbruik aangegeven inzake accijns, behalve indien deze goederen op voornoemd tijdstip onder schorsing van de accijns geplaatst worden.

    Bij toepassing van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54 is de regeling BTW-entrepot verplicht van toepassing bij de plaatsing van de goederen onder de regeling behandeling onder douanetoezicht en bij de aangifte voor het verbruik inzake BTW, voor zover die goederen, met het oog op hun verwerking, in België worden opgeslagen op een plaats die als belastingentrepot is gedefinieerd in de zin van artikel 4, b van de richtlijn 92/12/EG ( z. nrs. 100 tot 105).

    De regeling BTW-entrepot is daarentegen niet van toepassing wanneer de bedoelde plaats van verwerking niet als belastingentrepot is erkend. Inderdaad, enkel de belastingentrepots inzake accijns worden als BTW-entrepot aangemerkt overeenkomstig artikel 39, § 2 van het BTW-Wetboek en artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 54 ( z. nr. 41).

     AFDELING 5. DIENSTEN VERRICHT BUITEN HET BTW-ENTREPOT AAN GOEDEREN BESTEMD VOOR EEN ANDERE LID-STAAT OF EEN DERDE LAND.

    189. Wanneer goederen aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken en in België ter beschikking worden gesteld van een maakloonwerker of een dienstverrichter, wordt de verplichting om de goederen de juiste fiscale druk te doen ondergaan bij het beëindigen van de regeling, bereikt:

  • hetzij door de taxatie van de levering in België waarbij de goederen aan de regeling worden onttrokken (z. nrs 16 en 17 en artikel 7, §2, 2° van het koninklijk besluit nr. 54);
  • hetzij door het belasten van de handelingen die het wegnemen van de goederen uit het entrepot voorafgaan en die voorlopig van de BTW zijn vrijgesteld, wanneer de goederen door de laatste koper of de laatste eigenaar uit het BTW-entrepot worden weggenomen, los van elke handelstransactie (z. nrs 18 en 19 en artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54).

    190. De bepalingen, herinnerd in nr. 189, zijn in principe van toepassing welke ook de bestemming is die na de werken aan de goederen gegeven wordt.

    Wanneer deze bestemming evenwel een andere Lid-Staat is, kan een vereenvoudigingsregime dat inzake niet-bilateraal maakloonwerk werd overeengekomen tussen de Lid-Staten en de Europese Commissie, binnen de daarbij gestelde voorwaarden, voornoemd principe enigszins temperen.

    191. De door de vereenvoudiging beoogde situatie is uiteengezet in afdeling 3 van de aanschrijving nr. 7 van 28 september 1998 van de Administratie van de BTW, de registratie en domeinen. [Deze aanschrijving becommentarieert de regeling die sedert 1 januari 1996 van toepassing is op maakloonwerk en intracommunautaire diensten met betrekking tot roerende goederen (z. BTW-Revue nr. 136 van juli/augustus 1998).]. Ze beoogt de aankoop van grondstoffen, het verrichten van een werk aan deze grondstoffen in een andere Lid-Staat dan deze waar de opdrachtgever voor de BTW is geïdentificeerd en het verzenden van het afgewerkt product naar de Lid-Staat van de opdrachtgever.

    De vereenvoudiging bestaat uit volgende praktische regels:

  • de levering van de grondstoffen waaraan het werk moet worden verricht, wordt beschouwd als een intracommunautaire levering van goederen wanneer de voorwaarden zijn vervuld voor de toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 28quater, A, a) van de zesde BTW-richtlijn (in België, artikel 39bis, eerste lid, 1° van het BTW-wetboek);
  • de voorwaarde met betrekking tot het vervoer van de goederen moet beoordeeld worden aan de hand van de bewijzen waarover de leverancier van de grondstoffen beschikt ten aanzien van het vervoer van de afgewerkte goederen naar de Lid-Staat waar de opdrachtgever voor de BTW is geïdentificeerd.

    192. Vertaald naar de situatie van een BTW-entrepot, zoals omschreven in nr. 189, laat deze vereenvoudigingsmaatregel toe de verzending van de goederen vanuit een BTW-entrepot naar de maakloonwerker of de dienstverrichter in België, aan te merken als een intracommunautaire levering of een overbrenging zoals bedoeld in artikel 12bis, eerste lid van het BTW-Wetboek, voor zover de bewerkte goederen bestemd zijn voor een andere Lid-Staat dan België waar de opdrachtgever voor de BTW is geïdentificeerd.

    Wanneer de vereenvoudigingsregeling bijgevolg wordt toegepast, worden de goederen geacht aan de regeling BTW-entrepot te worden onttrokken als gevolg van:

  • hun op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek vrijgestelde intracommunautaire levering (z. nrs 16 en 17 en artikel 7, §2, 2° van het koninklijk besluit nr. 54);
  • hun wegneming uit het BTW-entrepot los van elke handelstransactie ter bestemming van een andere Lid-Staat van de Gemeenschap dan België, in welk geval de handelingen voorafgaand aan die wegneming, niet moeten geregulariseerd worden (z. nr. 20 en artikel 7, §2, 2° van het koninklijk besluit nr. 54).

    193. Voorbeeld:

    Een belastingplichtige indiener A die in een andere Lid-Staat dan België (LS2) is gevestigd, bezit grondstoffen die in België in een BTW-entrepot zijn opgeslagen. Teneinde er bepaalde werkzaamheden aan te laten verrichten, zendt hij de grondstoffen naar B, een in België gevestigde maakloonwerker. De dienst wordt verricht ten behoeve van het BTW-identificatienummer dat in LS2 aan A is toegekend. B zendt de afgewerkte goederen naar A in LS2.



    NIET VEREENVOUDIGD STELSEL

    De wegneming door A van de grondstoffen uit het BTW-entrepot om ze in België aan B toe te vertrouwen, stelt een einde aan de regeling BTW-entrepot en noopt, overeenkomstig artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54, tot het belasten van handelingen die deze wegneming voorafgaan en die ten behoeve van A werden verricht (z. nrs 18 en 19).

    De door B in België verrichte diensten worden geacht plaats te vinden in LS2. Inderdaad, A heeft aan B het BTW-identificatienummer medegedeeld dat hem werd toegekend door een andere Lid-Staat dan die waar het werk materieel werd verricht en de goederen werden na de werkzaamheden verzonden buiten de Lid-Staat waar dat werk werd verricht (toepassing van artikel 21, §3, 2°, b van het BTW-Wetboek).

    Na beëindiging van het werk verricht A een overbrenging van de afgewerkte goederen vanuit België naar LS2.

    Overeenkomstig artikel 50, §1, eerste lid, 3°van het BTW-Wetboek moet A zich in België voor de BTW laten identificeren [Z. aanschrijving AOIF nr. 4/2003.] (rechtstreekse identificatie of via erkenning van een individuele aansprakelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 55, §2 van het BTW-Wetboek).

    VEREENVOUDIGD STELSEL.

    Wanneer A het vereenvoudigd stelsel toepast, wordt hij geacht de grondstoffen vanuit België naar LS2 over te brengen in de zin zoals bedoeld in artikel 12bis, eerste lid van het BTW-Wetboek.

    De wegneming in die omstandigheden van de goederen uit het BTW-entrepot maakt de voorlopige vrijstelling van de BTW op de handelingen die voorafgaan aan die wegneming en die ten behoeve van A werden verricht, definitief overeenkomstig artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54 (z. nrs16 en 17). Anders gezegd, de levering van de goederen stelt een einde aan de regeling BTW-entrepot zonder dat een regularisatie moet worden verricht.

    De dienst die B materieel in België verricht, wordt geacht plaats te vinden in LS2. Inderdaad, A heeft aan B het BTW-identificatienummer medegedeeld dat hem werd toegekend door een andere Lid-Staat dan deze waar het werk materieel werd verricht en de goederen werden na de werkzaamheden buiten de Lid-Staat verzonden waar dat werk werd verricht (toepassing van artikel 21, §3, 2°, b van het BTW-Wetboek).

    Er vindt geen overbrenging plaats van de afgewerkte goederen in de zin zoals bedoeld in artikel 12bis, eerste lid van het BTW-Wetboek.

    A moet zich in België voor de BTW laten identificeren. Voor zover A in België niet reeds voor de BTW is geïdentificeerd via een individueel nummer, kan hij zich, overeenkomstig artikel 55, §3 van het BTW-Wetboek, laten vertegenwoordigen door een vooraf erkende persoon. Deze persoon kan enkel de vergunninghouder zijn van het BTW-entrepot waar A de grondstoffen had opgeslagen en die beschikt over een globaal identificatienummer met beginkenmerk BE 796.6 [Z. aanschrijving AOIF nr. 4/2003.].

    194. Het spreekt vanzelf dat de toepassing van het vereenvoudigd stelsel ten aanzien van goederen die in België worden weggenomen uit een BTW-entrepot ondergeschikt is aan de naleving van de verplichtingen vervat in de aanschrijving nr. 7 van 28 september 1998 en in onderhavige aanschrijving.

    Daarom moet de vergunninghouder BTW-entrepot tegenover de administratie kunnen aantonen welke bestemming de goederen hebben gekregen. Dit houdt in dat de vergunninghouder, op het tijdstip dat de goederen het BTW-entrepot verlaten, de uiteindelijke bestemming van de afgewerkte goederen moet kennen en, na voltooiïng van het werk, het bewijs moet kunnen leveren dat de goederen het Belgisch grondgebied hebben verlaten ter bestemming van de Lid-Staat waar de eigenaar van de goederen voor de BTW is geïdentificeerd.

    195. De administratie aanvaardt dat de hiervoor uiteengezette principes, mutatis mutandis, van toepassing zijn wanneer de goederen, na hier te lande buiten het BTW-entrepot te zijn verwerkt, worden uitgevoerd.

     AFDELING 6. WEGNEMING VAN GOEDEREN UIT HET BTW-ENTREPOT TER UITVOERING VAN EEN WAARBORGVERPLICHTING.

    196. De afgifte door een leverancier van een nieuw goed of van een wisselstuk ter uitvoering van een wettelijke of contractuele waarborgverplichting, is op zich geen levering in de zin van artikel 10, §1 van het BTW-Wetboek vermits ze niet voortspruit uit een nieuwe wilsbeschikking van de partijen, maar is een modaliteit van de oorspronkelijke overeenkomst.

    De bedoelde afgifte maakt bijgevolg deel uit van de levering van de te vervangen of te herstellen goederen.

    197. Wanneer een belastingplichtige bijgevolg goederen uit een BTW-entrepot wegneemt om te voldoen aan zijn waarborgverplichting, is artikel 7, §2, 2° van het koninklijk besluit nr.54 van toepassing ter gelegenheid van de wegneming uit het BTW-entrepot van de vervangingsgoederen op voorwaarde dat de levering van de te vervangen of te herstellen goederen kan aangemerkt worden als een levering onder bezwarende titel bedoeld in artikel 10, §1 van het BTW-Wetboek.

    Onder voornoemde voorwaarde wordt de voorlopige vrijstelling van de belasting op de handelingen die voorafgaan aan de wegneming van de vervangingsgoederen uit het BTW-entrepot, definitief en dient er geen regularisatie te worden verricht.

    198. Dit principe is eveneens van toepassing wanneer de te vervangen of te herstellen goederen zelf niet in een BTW-entrepot waren opgeslagen.

    199. De vergunninghouder BTW-entrepot moet tegenover de administratie de relatie kunnen aantonen tussen de afgifte van de goederen onder waarborgverplichting en de levering van de te vervangen of te herstellen goederen.

     AFDELING 7. HET OPNIEUW OPSLAAN VAN GOEDEREN IN HET BTW-ENTREPOT ALS GEVOLG VAN DE VERNIETIGING OF ONTBINDING VAN DE VERKOOPSOVEREENKOMST TER UITVOERING WAARVAN ZE AAN DE REGELING WERDEN ONTTROKKEN.

    200. Onderhavige afdeling bespreekt het fiscaal regime dat van toepassing is op de levering van beschadigde of niet-conforme goederen die door de koper geweigerd worden en die opnieuw onder de regeling BTW-entrepot geplaatst worden waaraan ze eerder werden onttrokken.

    201. De werking van de regeling BTW-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het BTW-wetboek wordt beheerst door het fundamenteel principe dat de goederen, bij hun onttrekking aan de regeling, een zelfde fiscale druk moeten hebben ondergaan als het geval zou zijn geweest wanneer ze niet onder de regeling BTW-entrepot zouden zijn geplaatst (z. nr.8).

    202. De juiste fiscale druk die moet wegen op goederen die aan de regeling BTW-entrepot worden onttrokken, wordt automatisch bereikt wanneer ze:

  • onder bezwarende titel worden geleverd als bedoeld in artikel 10, §1 van het BTW-wetboek, zonder handhaving van de regeling. Het feit dat deze levering de BTW effectief opeisbaar maakt of krachtens de artikelen 39 en 39bis van het BTW-Wetboek ervan kan vrijgesteld worden, speelt geen enkele rol (z. nrs 16 en 17) ;
  • naar een andere Lid-Staat van de Gemeenschap worden overgebracht als bedoeld in artikel 12bis, eerste lid van het BTW-wetboek (z. nr. 20);
  • buiten de Gemeenschap worden vervoerd of verzonden (z. nr. 22).

    203. In alle andere gevallen wordt de juiste fiscale druk die de goederen moeten ondergaan, bereikt door de taxatie, overeenkomstig artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54, van de handelingen die de wegneming van de goederen uit het BTW-entrepot voorafgaan (z. nrs. 19 en 21).

    204. Wanneer goederen aan de regeling BTW-entrepot werden onttrokken ingevolge hun levering onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 10, §1 van het BTW-wetboek, zonder handhaving van de regeling, en de overeenkomst nadien wordt vernietigd of ontbonden, kunnen de volgende situaties zich voordoen:

    1. de goederen waren het voorwerp van een in België aan de BTW onderworpen levering. De vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst verleent overeenkomstig artikel 77, §1, 5° van het BTW-wetboek een recht op teruggaaf van de belasting geheven van de levering. Hieruit volgt dat de goederen zich in België bevinden, doch dat ze bij hun onttrekking hier te lande aan de regeling BTW-entrepot geen enkele fiscale druk hebben ondergaan;

    2. de goederen waren het voorwerp van een op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek vrijgestelde intracommunautaire levering. Door de vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst wordt de verkoper geacht een overbrenging te hebben verricht vanuit België naar een andere Lid-Staat. Aangezien deze overbrenging eveneens vrijgesteld is door artikel 39bis van het BTW-wetboek, volgt hieruit dat de goederen in België de juiste fiscale druk hebben ondergaan bij hun onttrekking aan de regeling BTW-entrepot;

    3. de goederen waren het voorwerp van een op grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek vrijgestelde intracommunautaire levering, maar de verkoper die terug in het bezit van de goederen is gesteld, wenst de vereenvoudiging toe te passen die de oorspronkelijke levering omzet in een niet-overbrenging in de zin van artikel 12bis, tweede lid, 7° van het BTW-wetboek. [Z. parlementaire vraag nr. 96/600 van 9 oktober 1996 van de Heer Volksvertegenwoordiger Fournaux - BTW-Revue nr. 124/1996.]. Hieruit volgt dat de goederen zich in België kunnen bevinden zonder dat ze enige fiscale druk hebben ondergaan bij hun onttrekking aan de regeling BTW-entrepot;

    4. de goederen waren het voorwerp van een op grond van artikel 39 van het BTW-wetboek wegens uitvoer vrijgestelde levering. De vernietiging of ontbinding van de verkoopsovereenkomst doet niets af van het feit dat de goederen buiten de Gemeenschap werden vervoerd of verzonden. Aangezien op uitgevoerde goederen geen fiscale druk moet wegen, volgt hieruit dat de goederen in België de juiste fiscale druk hebben ondergaan.

    205. Voor de situaties bedoeld in punt 2 en 4 van nr. 204, is geen regularisatie nodig van de handelingen die de uitslag van de goederen uit het BTW-entrepot voorafgaan.

    In het geval de betrokken goederen terug naar België zouden worden gebracht en in een BTW-entrepot zouden worden opgeslagen, moet de handeling beschouwd worden als een nieuwe plaatsing van de goederen onder de regeling als gevolg van hun invoer of intracommunautaire verwerving, waarop de beperkingen inzake de toegang tot de regeling van toepassing zijn (z. nrs 45 tot 52).

    Voor die goederen moet bijgevolg een opslagdocument worden opgemaakt en ze moeten in de inkomende voorraadadministratie van het entrepot worden ingeschreven, zelfs al gaat het om het BTW-entrepot waarin ze voordien waren opgeslagen.

    206. Voor de situaties bedoeld in punt 1 en 3 van nr. 204, moet daarentegen de regularisatie voorzien in artikel 7, §3 van het koninklijk besluit nr. 54, wel worden verricht.

    Teneinde evenwel tegemoet te komen aan de courante economische en organisatorische handelswijzen van de ondernemingen, aanvaardt de administratie dat de goederen in de twee hiervoor bedoelde situaties in België opnieuw onder de regeling BTW-entrepot kunnen worden geplaatst (zonder rekening te houden met de mogelijke beperkingen inzake de toegang tot de regeling), en dat de regularisatie waarvan sprake in vorig lid, niet moet toegepast worden, op voorwaarde dat de goederen in dezelfde situatie worden geplaatst als die vóór de uitvoering van de vernietigde of ontbonden overeenkomst, namelijk:

  • dat ze in België in hetzelfde BTW-entrepot worden geplaatst als dat waaruit ze werden weggenomen;
  • dat ze opnieuw onder de regeling BTW-entrepot worden geplaatst via een correctie van de uitgaande voorraadadministratie die de vergunninghouder moet houden en die de juiste toestand moet reflecteren. Het opnieuw plaatsen van de goederen onder de regeling BTW-entrepot moet inzonderheid gebeuren op basis van een creditnota die de leverancier-eigenaar moet opmaken naar aanleiding van de vernietiging of ontbinding van de verkoop en waarvan een exemplaar in het bezit van de vergunninghouder BTW-entrepot moet blijven.

Voor de Directeur-generaal :
    De Directeur,

    I. DELATTRE

    

    BIJLAGE 1. UITTREKSEL UIT DE 6E BTW-RICHTLIJN VAN DE RAAD VAN 17 MEI 1977 (77/388/EEG)

     Artikel 16. Bijzondere vrijstellingen in verband met het internationale goederenverkeer

    1. Onverminderd de andere communautaire belastingbepalingen kunnen de Lid-Staten, onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, bijzondere maatregelen nemen teneinde vrijstelling te verlenen voor de volgende handelingen of sommige daarvan, mits zij geen betrekking hebben op eindgebruik en/of eindverbruik en het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat verschuldigd is bij het onttrekken van de goederen aan de onder A tot en met E bedoelde regelingen of situaties overeenkomt met het belastingbedrag dat verschuldigd zou zijn geweest indien elk van deze handelingen in het binnenland was belast:

    A. De invoer van goederen die komen te vallen onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots;

    B. Leveringen van goederen:

    a) die bij de douane worden aangebracht en eventueel tijdelijk worden opgeslagen;

    b) die in een vrije zone of een vrij entrepot worden geplaatst;

    c) die komen te vallen onder een stelsel van douane-entrepots of onder een stelsel van actieve veredeling;

    d) die in de territoriale zee worden toegelaten:

  • en bestemd zijn voor de bouw, de reparatie, het onderhoud, de verbouwing of de uitrusting van boor- of werkeilanden, dan wel om die boor- of werkeilanden met het vasteland te verbinden;
  • voor de bevoorrading van boor- of werkeilanden;

    e) die in het binnenland onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots komen te vallen.

    In de zin van dit artikel worden als andere entrepots dan douane-entrepots beschouwd:

  • voor accijnsprodukten, de als belastingentrepots in de zin van artikel 4, onder b), van Richtlijn 92/12/EEG aangemerkte plaatsen,
  • voor andere goederen dan accijnsprodukten, de als zodanig door de Lid-Staten aangemerkte plaatsen.

    De Lid-Staten mogen evenwel niet in een ander stelsel van entrepot dan douane-entrepots voorzien wanneer deze goederen bestemd zijn om in het kleinhandelsstadium te worden geleverd.

    De Lid-Staten kunnen een dergelijke regeling evenwel invoeren voor goederen die bestemd zijn voor:

  • belastingplichtigen, met het oog op leveringen die worden verricht onder de in artikel 28duodecies vermelde voorwaarden;
  • verkooppunten in de zin van artikel 28duodecies, met het oog op leveringen aan reizigers die zich via een vlucht of zeereis naar een derde land begeven en die overeenkomstig artikel 15 vrijgesteld zijn;
  • belastingen, met het oog op leveringen aan reizigers aan boord van een vliegtuig of schip tijdens een vlucht of zeereis waarvan de plaats van aankomst buiten de Gemeenschap is gelegen;
  • belastingplichtigen, met het oog op leveringen die worden verricht met vrijstelling van belasting overeenkomstig artikel 15, punt 10.

    De onder a), b), c) en d) bedoelde plaatsen zijn de plaatsen die als zodanig zijn omschreven in de geldende communautaire douanevoorschriften.

    C. Diensten betreffende de in deel B bedoelde leveringen van goederen;

    D. Leveringen van goederen en dienstverrichtingen:

    a) in de in deel B, onder a), b), c) en d), genoemde plaatsen met handhaving van een van de in die punten genoemde situaties;

    b) in de in deel B, onder e), genoemde plaatsen met handhaving, in het binnenland, van de in dat punt genoemde situatie.

    Wanneer voor handelingen die worden verricht in een douane-entrepot, gebruik wordt gemaakt van de onder a) bepaalde mogelijkheid, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te verzekeren dat zij andere stelsels van entrepots dan douane-entrepots hebben gedefinieerd die de toepassing van het bepaalde onder b) mogelijk maken op dezelfde handelingen met betrekking tot in de lijst van bijlage J opgenomen goederen die worden verricht in die andere entrepots dan douane-entrepots.

    E. Leveringen:

  • regeling voor extern douanevervoer;
  • van goederen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder b), die nog onderworpen zijn aan de in artikel 33bis bedoelde regeling voor intern communautair douanevervoer,

    alsmede de diensten betreffende deze leveringen.

    In afwijking van artikel 21, lid 1, onder a), eerste alinea, is de tot voldoening van de overeenkomstig de eerste alinea verschuldigde belasting gehouden persoon die welke de goederen aan de in dit lid genoemde regelingen of situaties onttrekt.

    Wanneer het onttrekken van de goederen aan de in dit lid bedoelde regelingen of situaties aanleiding geeft tot invoer in de zin van artikel 7, lid 3, neemt de Lid-Staat van invoer de nodige maatregelen om dubbele belasting in het binnenland te voorkomen.

    1bis. Wanneer zij van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid gebruik maken, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te waarborgen dat de intracommunautaire verwervingen van goederen die bestemd zijn om onder één van de in lid 1, deel B, bedoelde regelingen of situaties te worden geplaatst, onder dezelfde bepalingen vallen als de leveringen van goederen die in het binnenland onder dezelfde voorwaarden worden verricht.

    …

    BIJLAGE 2. UITTREKSELS UIT HET BTW-WETBOEK EN DE KONINKLIJKE UITVOERINGSBESLUITEN

    Artikel 1 van het BTW-wetboek

    § 1. Onder de naam belasting over de toegevoegde waarde wordt een omzetbelasting ingevoerd, die geheven wordt onder de voorwaarden en met inachtneming van de regelen bepaald in dit Wetboek.

    § 2. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder :

    1° "Lid-Staat" en "grondgebied van een Lid-Staat" : het binnenland zoals dat in de §§ 3, 4 en 5, voor elke Lid-Staat wordt omschreven;

    2° "Gemeenschap" en "grondgebied van de Gemeenschap" : het binnenland van de Lid-Staten;

    3° "derdelands gebied" en "derde land" : elk ander grondgebied dan het binnenland van een Lid-Staat.

    § 3. Het "binnenland" komt overeen met de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap zoals dit in artikel 227 voor elke Lid-Staat is omschreven.

    § 4. Het binnenland omvat niet de volgende nationale grondgebieden :

    1° Bondsrepubliek Duitsland :

    a] het eiland Helgoland;
    b] het grondgebied van Büsingen;

    2° Koninkrijk Spanje :

    a] Ceuta;
    b] Melilla;

    3° Italiaanse Republiek :

    a] Livigno;
    b] Campione d'Italia;
    c] de nationale wateren van het meer van Lugano;

    4° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland : Gibraltar.

    Het binnenland omvat evenmin de volgende nationale grondgebieden :

    1° Koninkrijk Spanje : de Canarische Eilanden;

    2° Franse Republiek : de overzeese departementen;

    3° Helleense Republiek : de Berg Athos;

    4° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland : de Kanaaleilanden;

    5° Republiek Finland : de Aland-eilanden.

    § 5. Voor de toepassing van dit Wetboek, worden het eiland Man en het Vorstendom Monaco geacht deel uit te maken van het nationale grondgebied van de volgende Lid-Staten :

    1° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland : het eiland Man;

    2° Franse Republiek : het Vorstendom Monaco.

    § 6. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder :

    1° "intracommunautair goederenvervoer" : vervoer van goederen waarvan de plaats van vertrek en de plaats van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten zijn gelegen. Met intracommunautair goederenvervoer wordt gelijkgesteld goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en die van aankomst in België zijn gelegen, wanneer dit vervoer rechtstreeks samenhangt met goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en die van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten zijn gelegen;

    2° "plaats van vertrek" : de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk begint;

    3° "plaats van aankomst" : de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk eindigt;

    4° "accijnsprodukten" : de volgende produkten zoals die omschreven zijn in de door de Europese Gemeenschappen uitgevaardigde reglementering :

    a) minerale oliën;
    b) alcohol en alcoholhoudende dranken;
    c) tabaksfabrikaten.
    …

    Artikel 12bis van het BTW-wetboek

    De overbrenging door een belastingplichtige van een goed van zijn bedrijf naar een andere Lid-Staat wordt met een levering van goederen onder bezwarende titel gelijkgesteld.

    Als overgebracht naar een andere Lid-Staat wordt beschouwd elk lichamelijk goed dat door of voor rekening van de belastingplichtige buiten België maar binnen de Gemeenschap wordt verzonden of vervoerd voor bedrijfsdoeleinden, voor zover het daarbij niet om een van de volgende handelingen gaat :

    1° de levering van dat goed door de belastingplichtige binnen de Lid-Staat waar de installatie of de montage onder de voorwaarden van artikel 15, § 2, 2°, plaatsvindt of binnen de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer onder de voorwaarden van artikel 15, §§ 4 en 5;

    2° de levering van dat goed door de belastingplichtige onder de voorwaarden van artikel 15, § 2, 3°;

    3° de levering van dat goed door de belastingplichtige in het binnenland onder de voorwaarden van de artikelen 39, § 1, 39bis en 42, §§ 1, 2 en 3;

    4° (opgeheven);

    5° de verrichting van een dienst voor de belastingplichtige in verband met werkzaamheden betreffende dat goed, die daadwerkelijk worden uitgevoerd in de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van het goed, voor zover de goederen na bewerking opnieuw worden verzonden naar deze belastingplichtige in België waarvandaan zij oorspronkelijk waren verzonden of vervoerd;

    6° het tijdelijk gebruik van dat goed op het grondgebied van de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van het goed, ten behoeve van een dienstverrichting door de in België gevestigde belastingplichtige;

    7° het tijdelijk gebruik van dat goed voor een periode van ten hoogste 24 maanden op het grondgebied van een andere Lid-Staat waar de invoer van hetzelfde goed uit een derde land met het oog op tijdelijk gebruik in aanmerking zou komen voor de regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten.

    Wanneer één van de voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen van het 2de lid hierboven niet meer wordt vervuld, wordt het goed evenwel beschouwd als overgebracht naar een andere Lid-Staat. In dat geval vindt de overbrenging plaats op het tijdstip waarop de voorwaarde niet meer wordt vervuld.

    Artikel 23 van het BTW-wetboek

    § 1. Onder invoer van een goed moet worden verstaan :

    1° het binnenkomen in de Gemeenschap van een goed dat niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 9 en 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of dat, als het onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal valt, zich niet in het vrije verkeer bevindt;

    2° het binnenkomen in de Gemeenschap van een ander dan onder 1° bedoeld goed uit een derde land of een derdelands gebied.

    § 2. Een invoer vindt plaats in België als de overeenkomstig de §§ 3, 4 en 5 aangemerkte Lid-Staat van invoer, België is.

    § 3. De invoer van een goed vindt plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het zich ten tijde van het binnenkomen in de Gemeenschap bevindt.

    § 4. In afwijking van § 3 vindt de invoer van een in § 1, 1°, bedoeld goed plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het goed aan één van de volgende regelingen wordt onttrokken, wanneer vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap, dat goed overeenkomstig de douanewetgeving :

    1° bij de douane wordt aangebracht en eventueel wordt geplaatst onder een regeling van tijdelijke opslag;

    2° wordt geplaatst onder een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten;

    3° wordt geplaatst onder een regeling voor extern douanevervoer;

    4° wordt geplaatst onder een regeling van vrije zones of vrije entrepots;

    5° wordt geplaatst onder een regeling van douane-entrepots;

    6° wordt geplaatst onder een regeling van actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem;

    7° wordt geplaatst onder een regeling inzake de in de territoriale zee toegelaten goederen voor boor- en werkeilanden.

    § 5. In afwijking van § 3 vindt, wanneer een in § 1, 2°, bedoeld goed vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap wordt geplaatst onder een regeling voor intern communautair douanevervoer of onder één van de door de Koning bepaalde fiscale regelingen die equivalent zijn aan de regelingen bedoeld in § 4, 1°, 2°, 4°, 5°, 6° en 7°, de invoer plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het goed aan één van die regelingen wordt onttrokken.

    Artikel 39quater van het BTW-wetboek

    § 1. Van de belasting zijn vrijgesteld :

    1° de invoeren, de intracommunautaire verwervingen en de leveringen van goederen die worden geplaatst onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot;

    2° de leveringen van goederen geplaatst onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, met handhaving van die regeling;

    3° de diensten andere dan die vrijgesteld bij toepassing van de artikelen 41 en 42, die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van de in 1° bedoelde handelingen of die zich bevinden onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot.

    De Koning bepaalt de beperkingen en de voorwaarden voor de toepassing van deze vrijstelling en kan daarbij afwijken van de artikelen 17, 22, 24 en 25septies.

    § 2. In de zin van onderhavig artikel worden als andere entrepots dan douane-entrepots beschouwd :

    1° voor accijnsprodukten, de in België gelegen plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots in de zin van artikel 4, b, van de Richtlijn 92/12/EEG;

    2° voor andere goederen dan accijnsprodukten, de in België gelegen plaatsen die als zodanig door de Koning worden aangemerkt.

    Artikel 51 van het BTW-wetboek

    § 1. De belasting is verschuldigd :

    1° door de belastingplichtige die in België een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht;

    2° door degene die in België een belastbare intracommunautaire verwerving van goederen verricht;

    3° door eenieder die op een factuur of op een als zodanig geldend stuk de belasting over de toegevoegde waarde vermeldt, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd noch een dienst heeft verstrekt. Hij wordt schuldenaar van de belasting op het tijdstip van het uitreiken van de factuur of het stuk.

    § 2. In afwijking van § 1, 1°, is de belasting verschuldigd :

    1° door de ontvanger van de dienst wanneer de dienstverrichter een niet in België gevestigde belastingplichtige is, en

    a)    hetzij de plaats van de dienst krachtens artikel 21, § 3, 7°, geacht wordt zich in België te bevinden;

    b)   
hetzij de ontvanger van de dienst onder een nummer dat de letters BE bevat, voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd en de plaats van de dienst overeenkomstig artikel 21, § 3, 2°, b, 3bis, 3°ter, 4°bis, 4°ter en 8°, geacht wordt zich in België te bevinden;

    2° door de medecontractant die overeenkomstig artikel 50, § 1, voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd, wanneer het gaat om leveringen van goederen als bedoeld in artikel 25ter, § 1, tweede lid, 3°, en voor zover de in artikel 53, eerste lid, 2°, beoogde factuur de door de Koning te bepalen vermeldingen bevat;

    3° door de medecontractant wanneer het gaat om leveringen van goederen of diensten als bedoeld in de artikelen 39, § 2, en 39quater;

    4° door degene die de goederen onttrekt aan één van de regelingen bedoeld in de artikelen 39, § 2, en 39quater;

    5° door de in België gevestigde medecontractant die gehouden is tot het indienen van de aangifte bedoeld in artikel 53, eerste lid, 3°, of door de niet in België gevestigde medecontractant die een aansprakelijke vertegenwoordiger heeft laten erkennen overeenkomstig artikel 55, § 1 of § 2, wanneer het gaat om een levering van goederen of een dienst verricht door een niet in België gevestigde belastingplichtige en de hier te lande belastbare handeling niet onder 1° en 2° van deze paragraaf is bedoeld, noch vrijgesteld is of verricht met vrijstelling van de belasting ingevolge de artikelen 39 tot 44bis.

    § 3. Wanneer ten aanzien van goederen en diensten waarvoor de in artikel 59, § 2, bedoelde deskundige schatting kan worden gevorderd, wordt vastgesteld dat de belasting werd voldaan over een onvoldoende maatstaf, is de aanvullende belasting verschuldigd door degene tegen wie de schattingsprocedure wordt ingesteld.

    § 4. De Koning kan afwijken van § 1, 1°, om de medecontractant van de leverancier van goederen of van de dienstverrichter tot voldoening van de belasting te verplichten in de mate dat Hij zulks noodzakelijk acht om die voldoening te vrijwaren.

    Artikel 51bis van het BTW-wetboek

    § 1. De medecontractant van de schuldenaar van de belasting :

    1° krachtens artikel 51, § 1, 1°, en §§ 2 en 4, is met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk, waarvan het uitreiken is voorgeschreven door de artikelen 53 en 54 of door de ter uitvoering ervan genomen besluiten, niet werd uitgereikt of een onjuiste vermelding bevat ten aanzien van de naam, het adres of het BTW-identificatienummer van de bij de handeling betrokken partijen, de aard of de hoeveelheid van de geleverde goederen of verstrekte diensten of de prijs of het toebehoren ervan;

    2° krachtens artikel 51, § 1, 2°, is met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk niet werd uitgereikt of een onjuiste vermelding bevat ten aanzien van de naam, het adres of het BTW-identificatienummer van de bij de handeling betrokken partijen, de aard of de hoeveelheid van de verworven goederen of de prijs of het toebehoren ervan;

    3° krachtens artikel 51, § 1, 1°, is eveneens met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk het bedrag van de op de handeling verschuldigde belasting niet of onjuist vermeldt;

    4° krachtens artikel 51, §§ 2 en 4, is eveneens met deze tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting wanneer hij een bedrag aanrekent als belasting.

    § 2. De medecontractant van degene die krachtens artikel 51, § 1, 1°, schuldenaar is van de belasting, die de identiteit van zijn leverancier of dienstverrichter aantoont en bewijst hem de prijs en de bijhorende belasting of een deel daarvan te hebben betaald, is evenwel in die mate van de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen.

    § 3. In de regeling entrepot ander dan douane-entrepot, zijn de depothouder, degene die zich belast met het vervoer van de goederen uit het entrepot alsook, in voorkomend geval, zijn lastgever, tegenover de Staat hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting met de persoon die er krachtens de artikelen 51, § 1, 1° en 2°, § 2, 3°, 4° en 5°, of 52, § 1, tweede lid, schuldenaar van is.

    Artikel 52 van het BTW-wetboek

    § 1. Ten aanzien van de belasting verschuldigd ter zake van invoer, stelt de Koning de voorwaarden waaronder de goederen in België mogen worden gebracht en schrijft Hij onder meer de verplichting voor ze op de door Hem te bepalen wijze aan te geven.

    Onverminderd artikel 51bis, § 3, wijst de Koning aan op wiens naam de ter zake van invoer verschuldigde belasting mag of moet worden voldaan, en wie voor deze voldoening aansprakelijk is; Hij bepaalt het tijdstip waarop de belasting moet worden voldaan en de formaliteiten die daarbij moeten worden nagekomen.

    § 2. Er is overtreding van de verplichting de belasting te voldoen wanneer goederen in België worden gebracht zonder dat de ter uitvoering van § 1, eerste lid, genomen besluiten zijn nageleefd.

    Bij invoer zonder aangifte kunnen de goederen en de ervoor gebezigde vervoermiddelen, in de gevallen en overeenkomstig de regelen inzake invoerrecht, in beslag genomen worden, verbeurdverklaard en vervolgens verkocht of teruggegeven worden, ook al zijn die goederen om welke reden ook niet aan invoerrecht onderworpen; de genoemde regelen vinden eveneens toepassing voor de schadeloosstelling van de persoon wiens goederen onrechtmatig in beslag zijn genomen. De inbeslagneming, de verbeurd-verklaring, de verkoop of de teruggaaf worden verricht door of op verzoek van de Administratie der douane en accijnzen of de Administratie van de BTW, registratie en domeinen.

    § 3. Wanneer regelmatig in België binnengebrachte goederen onder douanetoezicht zijn en niemand de aangifteformaliteiten komt voltooien, kan de Administratie der douane en accijnzen over die goederen beschikken overeenkomstig de regelen inzake invoerrecht, ook al zijn de goederen om welke reden ook niet aan invoerrecht onderworpen.

     Koninklijk besluit nr. 1 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.

    (Uitvoering van de artikelen 17, 22, 51, 53, 53ter, 59 octies, 54, 56 § 2 en 57 van het Wetboek)

    EERSTE HOOFDSTUK. Uit te reiken of op te maken facturen en stukken.

    …

    Artikel 2

    De in artikel 1, § 1, bedoelde belastingplichtige is gehouden een stuk op te maken voor de in artikel 39bis, eerste lid, 4°, van het Wetboek bedoelde leveringen van goederen.

    …

    Artikel 9

    § 1. De belastingplichtige en de niet-belastingplichtige rechtspersoon die overeenkomstig artikel 51, § 1, 2°, en § 2, 1° en 2°, van het Wetboek schuldenaar zijn van de belasting, dienen uiterlijk bij het verstrijken van de maand tijdens dewelke overeenkomstig de artikelen 17, § 1, 22, § 2, of 25septies, § 2, eerste lid, van het Wetboek de belasting opeisbaar wordt, een stuk op te maken wanneer zij nog niet in het bezit zijn van de factuur of het als zodanig geldend stuk met betrekking tot de handeling.

    …

    Koninklijk besluit nr. 3 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde.

    (Uitvoering van de artikelen 12, § 1, en 45 tot 49 van het Wetboek).

    Eerste afdeling. - Voorwaarden waaraan het uitoefenen van het recht op aftrek onderworpen is.

    …

    Artikel 2

    Het recht op aftrek ontstaat :

    1° ten aanzien van de belasting geheven van de aan de belastingplichtige geleverde goederen en verleende diensten, op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt krachtens de artikelen 17 en 22 van het Wetboek;

    2° ten aanzien van de belasting geheven van een handeling die de belastingplichtige verricht voor de behoeften van zijn economische activiteit en die wordt gelijkgesteld met een levering door artikel 12, § 1, 3° en 4° van het Wetboek, of met een dienst door artikel 19, § 2, 1°, of § 3, van het Wetboek, op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt krachtens de artikelen 17 en 22 van het Wetboek;

    3° ten aanzien van de belasting geheven van een invoer, op het tijdstip waarop die belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 24 van het Wetboek;

    4° ten aanzien van de belasting geheven van een intracommunautaire verwerving, op het tijdstip waarop die belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 25septies van het Wetboek;

    5° ten aanzien van de belasting geheven van een handeling die de belastingplichtige verricht voor de behoeften van zijn economische activiteit en die wordt gelijkgesteld met een intracommunautaire verwerving door artikel 25quater, van het Wetboek, op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 25septies van het Wetboek;

    6° ten aanzien van de belasting die verschuldigd is of voldaan wordt in de omstandigheden bedoeld in artikel 58, § 4, 7°, tweede lid, van het Wetboek, op het tijdstip bepaald in artikel 58, § 4, 7°, derde lid, van het Wetboek ;

    7° ten aanzien van de belasting geheven van een handeling bedoeld in artikel 7, § 3, van het koninklijk besluit nr. 54 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek, op het tijdstip waarop die belasting opeisbaar wordt krachtens artikel 9 van datzelfde besluit.

     Koninklijk besluit nr. 7 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde.

    (Uitvoering van de artikelen 23, 34, 40 en 52 van het Wetboek.)

    …

    HOOFDSTUK III. Voldoening van de belasting ter zake van invoer.

    Artikel 5.

    § 1. De belasting verschuldigd bij invoer wordt betaald op het tijdstip van de aangifte voor het verbruik, onder voorbehoud van het bepaalde in de §§ 2 en 3.

    § 2. In de door de Minister van Financiën te bepalen gevallen en onder de door hem te stellen voorwaarden, mag de voldoening worden uitgesteld tot bij het verstrijken van een termijn van ten hoogste tien dagen te rekenen vanaf de aangifte.

    § 3. Aan belastingplichtigen die de in artikel 53, eerste lid, 3°, van het Wetboek bedoelde periodieke aangifte indienen, met uitsluiting van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 55, § 3, van het Wetboek, kan door of vanwege de Minister van Financiën vergunning worden verleend om, onder de door die vergunning gestelde voorwaarden, de uit hoofde van de invoer verschuldigde belasting niet te voldoen op het tijdstip van de aangifte ten verbruik, mits die belasting als zodanig wordt opgenomen in de vorenbedoelde periodieke aangifte.

    Artikel 6

    § 1. De belasting wordt voldaan op naam van de geadresseerde van de ingevoerde goederen.

    § 2. De geadresseerde is de verkrijger of overnemer aan wie de goederen worden verzonden op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt en, wanneer er geen verkrijger of overnemer is, degene die eigenaar is van de goederen.

    De verkoper of overdrager of een vorige verkoper of overdrager mag als geadresseerde optreden op voorwaarde dat hij in België is gevestigd of voor BTW-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, dat hij vertegenwoordigd is door een persoon die vooraf is erkend overeenkomstig artikel 55, § 3, van het Wetboek .

    § 3. Wanneer het ingevoerde goed door of voor rekening van de leverancier hier te lande wordt geïnstalleerd of gemonteerd, en de levering bij toepassing van artikel 15, § 2, tweede lid, 2°, van het Wetboek, in België plaatsvindt, is de geadresseerde de leverancier door wie of voor wiens rekening de installatie of de montage wordt gedaan.

    Degene die het goed verkocht of overgedragen heeft aan de in het vorige lid bedoelde leverancier, of een vorige verkoper of overdrager, mag als geadresseerde optreden op voorwaarde dat hij in België is gevestigd of voor BTW-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, of dat hij vertegenwoordigd is door een persoon die vooraf is erkend overeenkomstig artikel 55, § 3, van het Wetboek.

    § 4. De maakloonwerker, de huurder of de ontlener die goederen heeft uitgevoerd buiten de Gemeenschap om ze een herstelling, bewerking, verwerking of aanpassing te laten ondergaan, mag als geadresseerde optreden voor de toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 40, § 1, 2°, b, van het Wetboek.

    § 5. Wanneer zijn medecontractant niet in België is gevestigd, mag de belastingplichtige die de in artikel 53, eerste lid, 3°, van het Wetboek bedoelde periodieke aangifte indient eveneens als geadresseerde optreden indien de goederen hem worden gezonden :

    1° op zicht, op proef of in consignatie, op voorwaarde dat hij de ingevoerde goederen achteraf koopt of, zo niet, ze wederuitvoert buiten de Gemeenschap;

    2° ofwel om te worden hersteld, bewerkt, verwerkt of aangepast, op voorwaarde dat hij de goederen wederuitvoert buiten de Gemeenschap of dat ze hem worden overgedragen.

    Door of vanwege de Minister van Financiën worden de regelen bepaald met betrekking tot de regularisatie die moet plaatsvinden wanneer de bij deze paragraaf gestelde voorwaarden niet worden vervuld.

    …

    Koninklijk besluit nr. 54 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

    (Uitvoering van artikel 39quater van het Wetboek).

    Artikel 1


    De vrijstelling voorzien in artikel 39quater, § 1, van het Wetboek, wordt verleend onder de voorwaarden en beperkingen gesteld in de artikelen 3 tot 13.

    Artikel 2

    Voor de andere goederen dan accijnsproducten, worden als ander entrepot dan douane-entrepot beschouwd :

    1° voor de goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, de plaatsen die aangemerkt worden als belastingentrepots in de zin van artikel 4, b, van de richtlijn 92/12/EEG waar accijnsproducten worden geproduceerd of verwerkt onder schorsing van accijnsrechten;

    2° voor de andere goederen dan die bedoeld onder 1°, en die in België worden ingevoerd in de zin van artikel 23 van het Wetboek, de overeenkomstig de communautaire douanereglementering als douane-entrepot gedefinieerde plaatsen;

    3° voor de andere goederen dan die bedoeld onder 1° en 2°, de plaatsen erkend door of vanwege de Minister van Financiën.

    Artikel 3

    § 1. De plaatsing van goederen onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot is beperkt:

    1° voor de goederen ingevoerd in de zin van artikel 23 van het Wetboek, tot dezelfde goederen als deze die overeenkomstig de geldende communautaire douanereglementering onder de regeling van douane-entrepot mogen worden geplaatst;

    2° voor de andere goederen dan die bedoeld onder 1°, tot de goederen opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

    § 2. Zijn uitgesloten van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, de goederen die bestemd zijn om in het kleinhandelsstadium te worden geleverd.

    Artikel 4

    Wanneer accijnsproducten of goederen die bestemd zijn voor de productie of de verwerking van accijnsproducten, overeenkomstig artikel 3 toegelaten worden tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, en worden opgeslagen of zich bevinden in een in België gelegen plaats die aangemerkt wordt als belastingentrepot in de zin van artikel 4, b, van de richtlijn 92/12/EEG, worden ze geacht zich onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot te bevinden. De regeling wordt beëindigd bij de aangifte ten verbruik van de goederen voor de toepassing van de accijnsrechten of bij de daadwerkelijke uitslag van de goederen uit het belastingentrepot.

    Artikel 5

    De dienstverrichtingen bedoeld in artikel 39quater, § 1, 3°, van het Wetboek, die betrekking hebben op goederen die zich bevinden onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, zijn beperkt tot de verrichtingen die door de communautaire douanereglementering zouden toegelaten zijn wanneer deze goederen zich onder de regeling van douane-entrepot zouden bevinden.

    Artikel 6

    De vrijstelling is van toepassing op alle handelingen bedoeld in artikel 39quater, § 1, van het Wetboek, met uitzondering van de diensten bedoeld in artikel 5 die betrekking hebben op goederen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een levering zonder behoud van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot.

    Artikel 7

    § 1. De vrijstelling voor de handelingen bedoeld in artikel 39quater, § 1, van het Wetboek, wordt voorlopig verleend.

    § 2. De vrijstelling bedoeld in § 1 wordt definitief voor de handelingen die voorafgaan aan:

    1° een levering van goederen onder bezwarende titel met behoud van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot;

    2° de onttrekking van de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot door de belastingplichtige die een levering van goederen verricht onder bezwarende titel zoals bedoeld in artikel 10, § 1, van het Wetboek;

    3° de onttrekking van de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot door hun eigenaar, los van elke handelstransactie, in het kader hetzij van een overbrenging van goederen zoals bedoeld in artikel 12bis, eerste lid, van het Wetboek, hetzij van een vervoer of een verzending van die goederen buiten de Gemeenschap verricht door die eigenaar of voor zijn rekening.

    § 3. Wanneer, los van elke handelstransactie, de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot zijn onttrokken door hun eigenaar en in België blijven ofwel buiten België maar binnen de Gemeenschap worden verzonden of vervoerd door of voor rekening van hun eigenaar met het oog op een handeling zoals bedoeld in artikel 12bis, tweede lid, 5°, 6° of 7°, van het Wetboek, wordt de belasting opeisbaar over:

    a) de handeling waarbij de goederen onder de regeling worden geplaatst door de eigenaar, evenals over de aan hem verstrekte diensten met betrekking tot die goederen, wanneer de goederen niet het voorwerp hebben uitgemaakt van enige levering onder bezwarende titel tijdens hun verblijf in het entrepot;

    b) de levering van goederen aan die eigenaar, evenals over de aan hem verstrekte diensten met betrekking tot die goederen, wanneer de goederen het voorwerp hebben uitgemaakt van een of meerdere leveringen onder bezwarende titel tijdens hun verblijf in het entrepot.

    Artikel 8

    Behoudens tegenbewijs, wordt eenieder die goederen onttrekt aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot verondersteld ze te hebben onttrokken onder de voorwaarden van artikel 7, § 3.

    Behoudens tegenbewijs, worden de tekorten van goederen in het entrepot ander dan douane-entrepot, verondersteld te zijn onttrokken aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot onder de voorwaarden van artikel 7, § 3.

    Artikel 9

    De verschuldigde belasting over de handelingen bedoeld in artikel 7, § 3, wordt opeisbaar op het tijdstip dat de goederen aan de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot worden onttrokken tegen het tarief dat van toepassing zou zijn geweest op elk van die handelingen indien zij niet voorlopig waren vrijgesteld.

    Artikel 10

    De toepassing van de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot is afhankelijk van een vergunning verleend door of vanwege de Minister van Financiën.

    Wat de goederen betreft die overeenkomstig artikel 4 geacht worden zich onder de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot te bevinden, geldt de vergunning inzake belastingentrepot uitgereikt door of vanwege de Minister van Financiën aan de erkende entrepothouder als vergunning inzake ander entrepot dan douane-entrepot in de zin van het eerste lid.

    Artikel 11

    Door of vanwege de Minister van Financiën worden de aard en de vorm bepaald van de stukken en documenten die het recht op vrijstelling rechtvaardigen, evenals de wijze waarop de opeisbare belasting, overeenkomstig artikel 7, § 3, moet worden voldaan.

    Artikel 12

    Indien de vergunning die werd afgeleverd op grond van artikel 10, werd verkregen ingevolge een onjuiste verklaring of indien de voorwaarden waarvan de vrijstelling afhangt niet worden nagekomen, kan de administratie de vergunning bij een met redenen omklede beslissing intrekken.

    Artikel 13

    De persoon die ingevolge de niet-naleving van de in dit besluit voorgeschreven formaliteiten het voordeel van de vrijstelling verloren heeft, kan door of vanwege de Minister van Financiën gehele of gedeeltelijke ontheffing van het opgelopen verval worden verleend.

    Artikel 14

    Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.

    Artikel 15

    Onze Vice-Eerste Minister, Minister van Financiën en Buitenlandse Handel is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE

 

Omschrijving

GN-code
       

    Tin

    8001

    Koper

    7402

    7403

    7405

    7408

    Zink

    7901

    7905

    Nikkel

    7502

    Aluminium

    7601

    Lood

    7801

    Indium

    Ex 811291

    Ex 811299

    Granen

    1001 t/m 1005

    1006 : uitsluitend

    1007 t/m 1008

    Oliehoudende zaden en vruchten

    Kokosnoten, paranoten en cashewnoten

    Andere noten

    Olijven

    1201 t/m 1207

    0801

    0802

    0711 20

    Zaden en zaaigoed (sojabonen daaronder inbegrepen)

    1201 t/m 1207

    Koffie, ongebrand

    0901 11 00

    0901 12 00

    Thee

    0902

    Cacaobonen, ook indien gebroken, al dan niet gebrand

    1801

    Ruwe suiker

    1701 11

    1701 12

    Rubber, in primaire vormen of in platen, vellen of strippen

    4001

    4002

    Wol

    5101

    Chemische producten (in bulk)

    Hoofdstukken 28 en 29

    Polyethyleen in bulk

    3901

    Minerale oliën (met inbegrip van propaan en butaan en ruwe olie uit aardolie)

    2707

    2709

    2710

    2711

    Zilver

    7106

    Goud, met uitzondering van beleggingsgoud gedefinieerd in artikel 1, § 8, van het Wetboek

    7108 met uitzondering van beleggingsgoud gedefinieerd in artikel 1, § 8, van het Wetboek

    Platina (Palladium, Rhodium)

    7110 11 00

    7110 21 00

    7110 31 00

    Aardappelen

    0701

    Plantaardige vetten en olien, alsmede fracties daarvan, ook 91-193 indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

    1507/1515

    Ruwe tabak

    2401

    Houtpulp

    4703

    Ruwe katoen

    5201

    Witte kristalsuiker

    1701 99

    Tellurium

    2804 50

    Selenium

    2804 90

    Iridium

    7110 41

    Ruthenium

    7110 41

    Kobalt

    8105

    Bismut

    8106

    Cadmium

    8107

    Antimoon

    8110

    Germanium

    8112 30

    BIJLAGE 3. HANDELINGEN DIE MET VRIJSTELLING VAN DE BTW MOGEN WORDEN VERRICHT AAN GOEDEREN DIE ZICH IN EEN BTW-ENTREPOT BEVINDEN

    Tenzij anders vermeld, kan geen der navolgende behandelingen aanleiding geven tot een indeling onder een andere achtcijfercode van de GN.

    De hierna beoogde gebruikelijke behandelingen worden niet toegestaan indien de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat het frauderisico hierdoor toeneemt :

    1. het luchten, uitspreiden, drogen, stof wegruimen, eenvoudige schoon-maakhandelingen, herstelling van de verpakking, eenvoudige herstellingen van gedurende het vervoer of de opslag opgelopen beschadigingen in zoverre dat dit eenvoudige handelingen betreft, het aanbrengen of weghalen van beschermende kleding met het oog op het vervoer ;

    2. het herconstrueren van goederen na het vervoer ;

    3. voorraadopneming, het nemen van monsters, het sorteren, zeven, mechanisch filteren of wegen van de goederen ;

    4. het verwijderen van beschadigde of aangetaste delen ;

    5. het verbeteren van de houdbaarheid van de goederen door middel van pasteurisatie, sterilisatie, bestraling of door toevoeging van bewaarmiddelen ;

    6. het behandelen tegen parasieten ;

    7. het behandelen tegen roest ;

    8. behandeling  die slechts best aan :

  • het verhogen van de temperatuur, zonder verdere behandeling of distilisatie, of,
  • het verlagen van de temperatuur,

    ook indien dit tot de indeling onder een andere achtcijfercode van de GN leidt ;

    9. electrostatisch behandeling, het ontkreuken of het strijken van textiel ;

    10. behandelingen bestaande uit :

  • het verwijderen van steeltjes en/of pitten van vruchten, het in stukken breken of snijden van gedroogde groenten en fruit, de rehydratering van fruit, of
  • het verdunnen van vloeistoffen, zelfs indien dit ertoe leidt dat het product onder een ander achtcijfercode van de GN wordt ingedeeld ;

    11. het ontzilten, schoonmaken en crouponeren van huiden ;

    12. het toevoegen van goederen of toevoeging of vervanging van bijkomende componenten zolang deze toevoeging of vervanging relatief beperkt is en slechts bedoeld om aan technische eisen te voldoen en de aard of de prestaties van de oorspronkelijke goederen hierdoor niet worden gewijzigd of verbeterd, zelfs indien dit ertoe leidt dat de toegevoegde of vervangende goederen onder een andere achtcijfercode van de GN worden ingedeeld ;

    13. het verdunnen of indikken van vloeistoffen, zonder verdere behandeling of distillatie, zelfs indien dit ertoe leidt dat het product onder een andere achtcijfercode van de GN worden ingedeeld ;

    14. het mengen van dezelfde soort goederen, van verschillende kwaliteit, om een constante kwaliteit te verkrijgen of een kwaliteit waarom de afnemer heeft gevraagd, zonder dat de aard van de goederen hierdoor wordt gewijzigd ;

    15. het opdelen of in stukken snijden van de goederen indien dit op eenvoudige wijze is te doen ;

    16. het verpakken, uitpakken, ompakken, het overgieten of overbrengen in een andere verpakking, zelfs als dit ertoe leidt dat het product onder een andere achtcijfercode van de GN wordt ingedeeld ; het bevestigen, verwijderen of wijzigen van merktekens, etikettel, prijskaartjes of andere onderscheidingstekens ;

    17. het bijstellen, reguleren en in werking stellen van machines, apparaten en voertuigen, met name om aan technische normen te voldoen, indien het om eenvoudige werkzaamheden gaat ;

    18. het mat maken van pijpfittingen om deze op bepaalde markten te kunnen verkopen.

    BIJLAGE 4. OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE GECOMBINEERDE NOMENCLATUUR VAN HET TARIEF VAN INVOERRECHTEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR MINERALE OLIEN , DRANKEN EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN

    MINERALE BRANDSTOFFEN

    (HOOFDSTUK 27)

    OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE NC CODES

 

NC code

01/10/1994

Product

NC code

01/01/2002

2707

Olie en andere producten, verkregen bij het distilleren van hoge-temperatuur-steenkool-teer;  soortgelijke producten waarin het gewicht van aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische overtreft :

2707
  

Benzol (benzeen)
 

2707 1010

Benzol bestemd om te worden gebezigd als motorbrandstof of als andere brandstof

2707 1010

2707 1010

Benzol bestemd voor ander gebruik

2708 2014
  

Tolueen (toluol)
 

2707 2010

Toluen bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof of als andere brandstof

2707 2010

2707 2090

Toluen bestemd voor ander gebruik

2707 2090
 

Xyol (xylenen)
 

2707 3010

Xylol bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof of als andere brandstof

2707 3010

2707 3090

Xylol bestemd voor ander gebruik

2707 3090
 

Andere mengsels van aromatische koolwater-stoffen die, distillatieverliezen inbegrepen, voor meer dan 65 % of meer van hun volume overdistilleren bij 250 ° C of lager, bepaald volgens de methode ASTM D 86
 

2707 5010

Andere mengsels van aromatische koolwater-stoffen die, distillatieverliezen inbegrepen, voor meer dan 65 % of meer van hun volume overdistilleren bij 250 ° C of lager, bepaald volgens de methode ASTM D 86 bestemd om te worden gebezigd als motorbrandstof of als andere brandstof

2707 5010

2707 5091

2707 5099

Andere mengsels van aromatische koolwater-stoffen die, distillatieverliezen inbegrepen, voor meer dan 65 % of meer van hun volume overdistilleren bij 250 ° C of lager, bepaald volgens de methode ASTM D 86 bestemd voor ander gebruik

2707 5090

2710

Aardolie en olie uit bitumineuze mineralen, andere dan ruwe;  preparaten die 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitu-mineuze mineralen bevatten, elders genoemd noch elders onder begrepen en waarvan het karakter door deze olie wordt bepaald, andere dan afvalolie

2710
 

Lichte oliën en preparaten
 

2710 0011

Lichte oliën en preparaten bestemd om een aangewezen behandeling te ondergaan

2710 1111

2710 0015

Lichte oliënnen preparaten bestemd om chemisch te worden verwerkt volgens een andere werkwijze dan een andere aangewezen behandeling bedoeld bij onderverdeling 2710 1111

2710 1115

2710 0021

White spirit

2710 1121

2710 0025

Motorbenzine

2710 1125

2710 0026

Vliegtuigbenzine

2710 1131

2710 0027

Andere motorbenzine met een loodgehalte van niet meer dan 0.013g/l met een octaangetal (RON) van minder dan 95

2710 1141

2710 0029

Andere motorbenzine met een loodgehalte van niet meer dan 0.013g/l met een octaangetal (RON) van 95 of meer doch minder dan 98

2710 1145

2710 0032

Andere motorbenzine met een loodgehalte van niet meer dan 0.013g/l met een octaangetal (RON) van 98 of meer

2710 1149

2710 0034

Andere motorbenzine met een loodgehalte van meer dan 0.013g/l met een octaangetal (RON) van minder dan 98

2710 1151

2710 0036

Andere motorbenzine met een loodgehalte van meer dan 0.013g/l met een octaangetal (RON) van 98 of meer

2710 1159

2710 0037

Lichte reactiemotorbrandstof

2710 1170

2710 0039

Andere lichte oliën

2710 1190
 

Halfzware oliën
 

2710 0041

Halfzware oliën bestemd om een aangewezen behandeling te ondergaan

2710 1911

2710 0045

Halfzware oliën bestemd om chemisch te worden verwerkt volgens een andere werkwijze dan een aangewezen behandeling bedoeld bij onderverdeling 2710 1911

2710 1915

2710 0051

Reactiemotorbrandstof

2710 1921

2710 0055

Andere lampolie

2710 1925

2710 0059

Halfzware oliën bestemd voor ander gebruik, andere dan lampolie

2710 1929
 

Zware oliën
 

2710 0061

Gasolie bestemd om een aangewezen behandeling te ondergaan

2710 1931

2710 0065

Gasolie bestemd om chemisch te worden verwerkt volgens een andere werkwijze dan een aangewezen behandeling bedoeld bij onderverdeling 2710 1931

2710 1935

2710 0069

Gasolie bestemd voor ander gebruik, met een zwavelgehalte van niet meer dan 0,05 gewichtspercent

2710 1941

2710 0069

Gasolie bestemd voor ander gebruik, met een zwavelgehalte van meer dan 0,05 gewichts-percent doch niet meer dan 0,2 gewichts-percent

2710 1945

2710 0069

Gasolie bestemd voor ander gebruik, met een zwavelgehalte van meer dan 0,2 gewichts-percent

2710 1949

2710 0071

Stookolie bestemd om een aangewezen behandeling te ondergaan

2710 1951

2710 0072

Stookolie bestemd om chemisch te worden verwerkt volgens een andere werkwijze dan een aangewezen behandeling bedoeld bij onderverdeling 2710 1951

2710 1955

2710 0074

Stookolie bestemd voor ander gebruik met een zwavelgehalte van niet meer dan 1 gewichtspercent

2710 1961

2710 0076

Stookolie bestemd voor ander gebruik met een zwavelgehalte van meer dan 1 gewichts-percent doch niet meer dan 2 gewichts-percenten

2710 1963

2710 0077

Stookolie bestemd voor ander gebruik met een zwavelgehalte van meer dan 2 gewichts-percenten doch niet meer dan 2,8 gewichts-percenten

2710 1965

2710 0078

Stookolie bestemd voor ander gebruik met een zwavelgehalte van meer dan 2,8 gewichts-percenten

2710 1969

2711

Aardgas en andere gasvormige koolwater-stoffen

2711
 

Vloeibaar gemaakt
 

2711 1211

Propaan met een zuiverheidsgraad van 99% of meer bestemd om te worden gebezigd als motorbrandstof of als andere brandstof

2711 1211

2711 1219

Propaan met een zuiverheidsgraad van 99% of meer bestemd voor ander gebruik

2711 1219

2711 1291

Ander propaangas bestemd om een aangewezen behandeling te ondergaan

2711 1291

2711 1293

Ander propaangas bestemd om chemisch te worden verwerkt volgens een andere werkwijze dan een aangewezen behandeling bedoeld bij onderverdeling 2711 1291

2711 1293

2711 1294

Ander propaangas, bestemd voor ander gebruik met een zuiverheidsgraad van meer van 90 doch minder dan 99%

2711 1294

2711 1296

2711 1298

Ander propaangas bestemd voor ander gebruik, andere

2711 1297

2711 1310

Butaangas bestemd om een aangewezen behandeling te ondergaan

2711 1310

2711 1330

Butaangas bestemd om chemisch te worden verwerkt volgens een andere werkwijze dan een aangewezen behandeling bedoeld bij onderverdeling 2711 1310

2711 1330

2711 1391

Butaangas bestemd voor ander gebruik met een zuiverheidsgraad van meer dan 90 doch minder dan 95 %

2711 1391

2711 1393

2711 1398

Butaangas bestemd voor ander gebruik, andere

2711 1397

2711 1400

Ethyleen, propyleen, butyleen en butadieen

2711 1400

2711 1900

Ander vloeibaar gemaakte producten

2711 1900
 

gasvormig
 

2711 2900

Andere dan aardgas

2711 2900

2901

Acyclische koolwaterstoffen

2901

2901 1010

Verzadigde acyclische koolwaterstoffen, bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof of als andere brandstof

2901 1010

2901 1090

Verzadigde acyclische koolwaterstoffen bestemd voor ander gebruik

2901 1090

2902

Cyclische koolwaterstoffen

2902

2902 2010

2902 2090

Benzeen

2902 2000

2902 3010

2902 3090

Tolueen

2902 3000
 

Xylenen
 

2902 4100

o-xyleen

2902 4100

2902 4200

m-xyleen

2902 4200

2902 4300

p-xyleen

2902 4300

2902 4410

2902 4490

Mengsels van xyleenisomeren

2902 4400

    DRANKEN EN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN

    (HOOFDSTUK 22)

    OVEREENSTEMMINGSTABEL VAN DE NC CODES

 

NC code

26/07/1991

Product

NC code

01/01/2002

2208

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van minder dan 80 %vol ; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten

2208
 

Dranken, gedistilleerd uit wijn of druivenmoer in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l
 

2208 2010

Cognac

2208 2012

2208 2010

Armagnac

2208 2014

2208 2010

Grappa

2208 2026

2208 2010

Brandy de Jerez

2208 2027

2208 2010

Andere

2208 2029
 

Dranken , gedistilleerd uit wijn of druivenmoer in verpakkingen van meer dan 2 l
 

2208 2090

Ruw distillaat

2208 2040

2208 2090

Cognac

2208 2062

2208 2090

Armagnac

2208 2064

2208 2090

Grappa

2208 2086

2208 2090

Brandy de Jerez

2208 2087

2208 2090

Andere

2208 2089
 

Whisky
 

2208 3011

Zogenaamde Bourbon whisky, in verpakking houdende niet meer dan 2 l

2208 3011

2208 3019

Zogenaamde Bourbon whisky, in verpakking houdende meer dan 2 l

2208 3019

2208 3091

Zogenaamde Scotch whisky, zogenaamde malt whisky, in verpakking houdende niet meer dan 2 l

2208 3032

2208 3099

Zogenaamde Scotch whisky, zogenaamde malt whisky, in verpakking houdende meer dan 2 l

2208 3038

2208 3091

Zogenaamde Scotch whisky, zogenaamde blended whisky, in verpakking houdende niet meer dan 2 l

2208 3052

2208 3099

Zogenaamde Scotch whisky, zogenaamde blended whisky, in verpakking houdende meer dan 2 l

2208 3058

2208 3091

Zogenaamde Scotch whisky, andere , in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

2208 3072

2208 3099

Zogenaamde Scotch whisky, andere, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

2208 3078

2208 3091

Andere whisky's in verpakkingen inhoudende miet meer dan 2 l

2208 3082

2208 3099

Andere whisky's in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

2208 3088
 

Rum en tafia
 
 

Rum en tafia verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l
 

2208 4010

Rum met een gehalte aan vluchtige stoffen, andere dan ethylalcohol en methylalcohol, van 225 g/hl zuivere alcohol of meer, met een tolerantie van 10 percent

2208 4011

2208 4010

Andere rum, met een waarde van meer dan 7,9 euro/ l zuivere alcohol

2208 4031

2208 4010

Andere rum

2208 4039
 

Rum en tafia in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l
 

2208 4090

Rum met een gehalte aan vluchtige stoffen, andere dan ethylalcohol en methylalcohol, van 225 g/hl zuivere alcohol of meer, met een tolerantie van 10 percent

2208 4051

2208 4090

Andere rum, met een waarde van meer dan 2 euro/l zuivere alcohol

2208 4091

2208 4090

Andere rum

2208 4099
 

Gin en jenever
 

2208 5011

Gin in verpakkingen inhoudende, niet meer dan 2 l

2208 5011

2208 5019

Gin in verpakkingen inhoudende, meer dan 2 l

2208 5019

2208 5091

Jenever in verpakkingen inhoudende, niet meer dan 2 l

2208 5091

2208 5099

Jenever in verpakkingen inhoudende, meer dan 2 l

2208 5099
 

Wodka
 

2208 9031

Wodka met een alcohol-volumegehalte van niet meer dan 45,4% vol, in verpakkingen inhoudende, niet meer dan 2 l

2208 6011

2208 9039

Wodka met een alcohol-volumegehalte van niet meer dan 45,4% vol, in verpakkingen inhoudende, meer dan 2 l

2208 6019

2208 9053

Wodka met een alcohol-volumegehalte van meer dan 45,4% vol, in verpakkingen inhoudende, niet meer dan 2 l

2208 6091

2208 9073

Wodka met een alcohol-volumegehalte van niet meer dan 45,4% vol, in verpakkingen inhoudende, meer dan 2 l

2208 6099
 

likeuren
 

2208 9079

Likeuren in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

2208 7010

2208 9079

Likeuren in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

2208 7090
 

Andere
 

2208 9011

Arak in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

2208 9011

2208 9019

Arak in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

2208 9019

2208 9033

Pruimenbrandewijn, perenbrandwijn en kersen-brandewijn , in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

2208 9033

2208 9051

Pruimenbrandewijn, perenbrandwijn en kersen-brandewijn , in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

2208 9038
 

Andere, gedistilleerde dranken en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l
 

2208 9053

Ouzo

2208 9041

2208 9051

Calvados

2208 9045

2208 9051

Andere gedistilleerde dranken uit fruit

2208 9048

2208 9053

Korn

2208 9052

2208 9053

Andere gedistilleerde dranken , andere dan uit fruit

2208 9057

2208 9059

Andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten

2208 9069
 

Andere, gedistilleerde dranken en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l
 

2208 9071

Gedistilleerde dranken uit fruit

2208 9071

2208 9073

Andere gedistilleerde dranken dan uit fruit

2208 9074

2208 9079

Andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten

2208 9078

2208 9091

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van minder dan 80 % vol, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

2208 9091

2208 9099

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van minder dan 80 % vol, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l

2208 9099