Commentaar van art. 68, WIB 92

Datum :
29-05-2015
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
49 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Comments
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

personenbelasting - belastbare grondslag in de PB - beroepsinkomen - winst - baat - vrijgesteld inkomen - investeringsaftrek - vast activum gebruikt voor de beroepswerkzaamheid - materieel vast activum -

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Commentaar van art. 68, WIB 92
Commentaar van art. 68, WIB 92
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Comments
Title : Commentaar van art. 68, WIB 92
Document date : 29/05/2015
Keywords : personenbelasting / belastbare grondslag in de PB / beroepsinkomen / winst / baat / vrijgesteld inkomen / investeringsaftrek / vast activum gebruikt voor de beroepswerkzaamheid / materieel vast activum / immaterieel vast activum
Document language : NL
Name : Commentaar van art. 68, WIB 92
Version : 1

Art. 68, WIB 92

 

I. Wetteksten

68/0 

II. Algemeen

68/1-2 

III. Betrokken belastingplichtigen

68/3-5 

IV. In aanmerking komende vaste activa

68/6-31

A. Algemeen

68/6 

B. Materiële en immateriële vaste activa

68/7-13 

C. Nieuwe vaste activa

68/14-16.1

D. Investeringen van het jaar of boekjaar

68/17 

E. Investeringen in België

68/18 

F. Uitgesloten vaste activa

68/19-31 

V. Categorieën van investeringen

68/32-54

A. Algemeen

68/32 

B. Octrooien

68/32.1

C. Energiebesparende investeringen

68/33-34 

D. Milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling

68/35-53 

E. Andere investeringen

68/54 

VI. Berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek 

68/55-56 

VII. Berekening van de investeringsaftrek

68/57-79

A. Regels

68/57 

B. Eenmalige aftrek

68/58-69 

C. Gespreide aftrek

68/70-74.1

D. Verhoging van het basispercentage bij KB

68/75 

E. Overzicht van de percentages

68/76 

F. Overdracht of buitengebruikstelling van de vaste activa

68/77-79 

VIII. Overdracht van de investeringsaftrek

68/80-86 

A. Algemeen

68/80-81 

B. Beperking van de aftrek

68/82 

C. Indexatie

68/83 

D. Voorbeelden

68/84-86 

IX. Te vervullen formaliteiten

68/87-89

X. Gedeeltelijke terugneming van de aftrek op milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling

68/90-92 

Bijlage 1 :  Berekening van het basispercentage van de investeringsaftrek

68/Bijl1 

Bijlage 2 :  Minimum- en maximumpercentage van de verhoogde investeringsaftrek

68/Bijl2 

Bijlage 3 :  Toepasselijk percentage van de verhoogde investeringsaftrek

68/Bijl3 

Bijlage 4 :  Minimum- en maximumpercentage van de gewone gespreide investeringsaftrek

68/Bijl4 

Bijlage 5 :  Toepasselijk percentage van de gewone gespreide investeringsaftrek

68/Bijl5 

Bijlage 6 :  Minimum- en maximumpercentage van de verhoogde gespreide investeringsaftrek

68/Bijl6 

Bijlage 7 :  Overzicht van de toepasselijke percentages van de investeringsaftrek

68/Bijl7 

Bijlage 8 :  Grenzen inzake overdracht van de investeringsaftrek

68/Bijl8 

 

I. WETTEKSTEN

 

A. WIB 92

 

Nummer 68/0

 

Art. 68. - Winst en baten worden vrijgesteld tot een deel van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en van de nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Deze vrijstelling wordt "investeringsaftrek" genoemd.

 

Art. 69 (1) . - De investeringsaftrek komt in mindering van de winst of de baten van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht en wordt als volgt bepaald :

 

 

[ (1) De huidige tekst van art. 69, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1997.]

 

1° als basispercentage van de aftrek geldt de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, waaraan het belastbare tijdperk is verbonden waarin de investering is verricht, ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van het eraan voorafgaande jaar, afgerond tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 pct. bedraagt, en verhoogd met 1,5 percentpunten, maar het aldus verkregen percentage mag niet minder dan 3,5pct. noch meer dan 10,5 pct. bedragen;

 

2° het basispercentage wordt verhoogd met 10 percentpunten wanneer het gaat om octrooien, vaste activa die worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die geen effect hebben op het leefmilieu of die beogen het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk te beperken, of vaste activa die dienen voor een rationeler energieverbruik, voor de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en, in het bijzonder, voor de terugwinning van energie in de industrie.

 

Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit het basispercentage verhogen.

 

De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het tweede lid genomen besluiten.

 

Art. 70 (2) . - Belastingplichtigen die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht minder dan 20 werknemers tewerkstellen, kunnen desgewenst de investeringsaftrek over de afschrijvingsperiode van die activa spreiden; in dat geval wordt de aftrek eenvormig bepaald op het basispercentage verhoogd met 7percentpunten en wordt hij berekend op de afschrijvingen die voor elk belastbaar tijdperk van die periode worden aangenomen.

 

[ (2) De huidige tekst van art. 70, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1997.]

 

In afwijking van het eerste lid wordt de aftrek eenvormig bepaald op het basispercentage verhoogd met 17 percentpunten, wanneer de over de afschrijvingsperiode van de activa te spreiden investeringsaftrek betrekking heeft op vaste activa die worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die geen effect op het leefmilieu hebben of die het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk proberen te beperken. In dit geval mag de gespreide investeringsaftrek bovendien worden toegepast door belastingplichtigen die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht 20 of meer werknemers tewerkstellen.

 

Art. 71. - Indien bij de overdracht of bij de buitengebruikstelling van een vast activum het totaal van de overeenkomstig artikel 70 verrichte aftrekken lager is dan de aftrek die had kunnen worden toegepast overeenkomstig artikel 69, wordt een aanvullende aftrek tot het bedrag van dat verschil verleend.

 

Art. 72. - Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst of baten oplevert om de investeringsaftrek te kunnen verrichten, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst of baten van de volgende belastbare tijdperken.

 

De aftrek van de overgedragen vrijstelling op de winst of baten van elk van de volgende belastbare tijdperken mag in geen geval per belastbaar tijdperk meer bedragen dan 25 miljoen frank of, wanneer het totale bedrag van de overgedragen vrijstelling op het einde van het vorig belastbare tijdperk 100 miljoen frank overtreft, 25 % van dat totale bedrag.

 

Art. 73. - De investeringsaftrek komt niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden op de vaste activa waarvoor hij is verleend.

 

Art. 74. - Geen investeringsaftrek wordt verleend wanneer de winst of de baten worden bepaald volgens forfaitaire grondslagen van aanslagen waarin de afschrijvingen forfaitair zijn opgenomen, behalve indien het vaste activa betreft als vermeld in artikel 69, eerste lid, 2°, waarvoor van overheidswege geen financiële steun tot aanmoediging van energiebesparing is verleend.

 

Art. 75. - De investeringsaftrek is evenmin van toepassing op :

 

1° vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt;

 

2° vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met het doel het recht van gebruik ervan bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht of opstal, of enig gelijkaardig onroerend recht aan een derde over te dragen, ingeval die vaste activa kunnen worden afgeschreven door de onderneming die het recht heeft verkregen;

 

3° vaste activa indien het recht van gebruik ervan anders dan op de wijze als vermeld sub 2° is overgedragen aan een andere belastingplichtige, tenzij de overdracht gebeurt aan een natuurlijke persoon die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten en die het recht van gebruik daarvan geheel noch gedeeltelijk aan een derde overdraagt;

 

4° vaste activa die niet afschrijfbaar zijn en vaste activa waarvan de afschrijving over minder dan 3 belastbare tijdperken is gespreid;

 

5° personenauto's en auto's voor dubbel gebruik zoals deze omschreven zijn in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, daaronder niet begrepen :

 

a) voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen vrijgesteld zijn;

 

b) voertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor praktisch onderricht en daartoe speciaal zijn uitgerust;

 

6° bij de aankoopprijs komende kosten en onrechtstreekse productiekosten wanneer die kosten niet samen met de vaste activa waarop zij betrekking hebben worden afgeschreven.

 

Art. 76. - De uitsluiting ingevolge artikel 75, 3°, is niet van toepassing op audiovisuele werken waarvan de distributierechten, met uitsluiting van alle andere rechten, tijdelijk worden overgedragen aan derden voor het uitzenden van deze werken in het buitenland.

 

Onder de in het vorige lid vermelde audiovisuele werken worden verstaan werken die als Belgisch worden erkend en voldoen aan de vereisten gesteld bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1963 tot hulpverlening aan de Belgische filmnijverheid en waarvan de rechten door hun eigenaar voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt en die beantwoorden aan de volgende criteria :

 

- een dramatische film, fictie- of animatiefilm, of een documentaire filmcreatie zijn, met uitsluiting van filmjournaals en reclamefilms;

 

- ten minste 60 minuten duren in een enkele projectie of door de samenvoeging van de projectietijden van een reeks episodes die samen een homogeen werk vormen.

 

Art. 77 (3) . - De Koning bepaalt de wijze waarop de investeringsaftrek moet worden toegepast, de verplichtingen die de belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan, alsmede de kenmerken waaraan de octrooien en de vaste activa moeten voldoen om recht te geven op de verhoogde aftrek ingevolge artikel 69, eerste lid, 2°.

 

[ (3) De huidige tekst van art. 77, WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1997.]

 

B. KB/WIB 92

 

Afdeling XVI. - Investeringsaftrek

 

(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 77)

 

Art. 47. - Om de in de artikelen 68 tot 70 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde investeringsaftrek te kunnen genieten moeten de belastingplichtigen bij hun aangifte in de inkomstenbelastingen van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht:

 

1° een ingevuld, gedateerd en ondertekend formulier voegen, waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgelegd;

 

2° per categorie van de in de artikelen 69 en 70 van hetzelfde Wetboek vermelde vaste activa, een opgave voegen die voor elk activum vermeldt:

 

a) de datum van aanschaffing of totstandkoming;

 

 

b) de juiste benaming;

 

c) de aanschaffings- of beleggingswaarde;

 

d) de normale gebruiksduur en de afschrijvingsduur.

 

Art. 47bis (4). - Wat de in artikel 69, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde octrooien betreft, dienen de belanghebbende belastingplichtigen de in artikel 47 vermelde stukken te staven door :

 

[ (4) De tekst van art. 47bis, KB/WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1997.]

 

1° een afschrift van het contract op grond waarvan de onderneming het octrooi of het recht tot exploitatie ervan heeft aangeschaft;

 

2° het bewijs dat het octrooi of het recht tot exploitatie ervan nooit door een onderneming voor het uitoefenen van haar beroepswerkzaamheid in België is gebruikt.

 

Art. 48 (5). - § 1. Voor de toepassing van artikel 69, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden beschouwd als gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en van toekomstgerichte technologieën:

 

[ (5) De huidige tekst van art. 48, KB/WIB 92, is van toepassing met ingang van aj. 1997.]

 

A. Met betrekking tot materiële vaste activa:

 

1° die welke worden gebruikt bij de exploitatie van onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vormen in de zin van artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek en waarvoor een afzonderlijk stel rekeningen wordt gehouden, in zover ze niet dat overtreffen wat noodzakelijk is voor de goede werking van die centra;

 

2° die welke niet voor de exploitatie van de sub 1° vermelde onderzoekscentra worden gebruikt maar die voldoen aan één van de navolgende voorwaarden :

 

a) het voorwerp zijn of geweest zijn van een tegemoetkoming verleend :

 

- door de Staat krachtens hetzij de artikelen 3, a, vierde lid, of 7, van de wet van 17 juli 1959 tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieën, hetzij de artikelen 7, eerste lid, derde streepje, of 25 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, hetzij artikel 4, b, van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering met het oog op de financiering van andere investeringen dan markt- en organisatiestudies en commercialisatiemethodes, hetzij een contract voor opzoeking gesloten door de Minister die bevoegd is voor het wetenschapsbeleid;

 

- door het Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw;

 

b) worden gebruikt voor :

 

- het tot stand brengen of het ontwikkelen van nieuwe productietechnieken, nieuwe apparatuur, nieuwe fabricatieprocédés, nieuwe producten of grondstoffen;

 

 

- het verbeteren van bestaande technieken, apparatuur en fabricatieprocédés;

 

- uitbreiding van ontdekkingen die voortvloeien uit onderzoekingen en theorieën van wetenschappelijke of technische aard, tot praktische toepassingen met experimentele en bewijsvoerende doeleinden, met inbegrip van de experimentele productie en het nemen van proeven met nieuwe toestellen, apparatuur, materialen en procédés.

 

Worden hier in het bijzonder bedoeld :

 

- de apparaten of uitrustingen die aangewend worden voor het meten van fysische grootten;

 

- de proeftoestellen waarvan het productievermogen a priori niet kan volstaan om een normaal rendement te geven;

 

- de prototypes;

 

- de proefserie-bestanddelen die bestemd zijn om het onderzoeksproduct te testen en definitief af te werken vóór zijn commercialisatie.

 

Daarentegen zijn uitgesloten, de apparaten of uitrustingen die, in het kader van de normale productie van de onderneming, voor routinewerkzaamheden of steeds terugkerende werkzaamheden dienen die zich als dusdanig in het productieproces inschakelen, zoals: proeven, werkzaamheden van studie- en tekenbureaus en kwaliteitscontrole;

 

c) wanneer niet aangetoond is dat ze aan de ene of de andere van de hierboven in a of b vermelde voorwaarden voldoen, gezamenlijk erkend zijn door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid, als noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing;

 

3° de onroerende goederen die nodig zijn om, eensdeels, de in 2° vermelde vaste activa, en, anderdeels, de vorsers en het rechtstreeks eraan verbonden personeel in onder te brengen.

 

B. Met betrekking tot immateriële vaste activa :

 

de kosten van onderzoek en ontwikkeling, licenties en know-how, alsmede de vooruitbetalingen op deze vaste activa.

 

Het bedrag van de afschrijvingen met betrekking tot de in A vermelde materiële vaste activa, dat eventueel als immateriële vaste activa op het actief van de balans voorkomt, komt niet in aanmerking om de investeringsaftrek te berekenen.

 

De kosten van onderzoek en ontwikkeling die een onderneming doet buiten een onderzoekscentrum als vermeld in A, 1°, komen slechts in aanmerking in zover zij ofwel in aanmerking zijn gekomen voor de tegemoetkoming die door de Staat of door het Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw is verleend, ofwel gezamenlijk erkend zijn door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid, als noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing.

 

§ 2. Materiële vaste activa en van derden verkregen immateriële vaste activa andere dan octrooien die worden gebruikt om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en van toekomstgerichte technologieën te bevorderen en waarvoor op grond van dat gebruik de investeringsaftrek is verkregen, moeten gedurende de gehele afschrijvingsduur van die activa voor dat gebruik aangewend blijven door de belastingplichtige die de investeringsaftrek heeft verkregen of door de belastingplichtige die de activa heeft verworven ingevolge verrichtingen als vermeld in de artikelen 46 en 211 tot 214 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

 

§ 3. Voor activa waarvoor de door de bepalingen van § 2 opgelegde verplichting niet wordt nageleefd, wordt een gedeelte van de verleende investeringsaftrek belast als winst of baat van het belastbare tijdperk waarin het niet naleven van die verplichting zich heeft voorgedaan; dat gedeelte is gelijk aan 1 % van de aanschaffings- of beleggingswaarde van het betreffende vaste activum, vermenigvuldigd met het product van de volgende 2 factoren vastgesteld volgens de regels vermeld in a en b:

 

a)

 

- indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1989 of aan een vorig aanslagjaar : 15 of 7 naargelang het gaat om meubels en kantoormaterieel enerzijds, of andere bestanddelen anderzijds;

 

- indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1990 of aan een later aanslagjaar: 10;

 

b) een breuk :

 

- met als noemer het aantal van de belastbare tijdperken waarover de afschrijvingsduur van het betreffende vaste activum zich uitstrekt;

 

- met als teller het aantal van die tijdperken die nog niet verstreken zijn op het ogenblik waarop het niet naleven van de verplichting zich voordoet.

 

Voor vaste activa verkregen of tot stand gebracht vanaf 1 januari 1991 waarvoor de investeringsaftrek is verleend met toepassing van artikel 201 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is de factor die vermeld is in het eerste lid, a, tweede streepje, gelijk aan 10,5.

 

§ 4. De belanghebbende belastingplichtigen moeten de in artikel 47 vermelde stukken staven door:

 

1° indien het materiële vaste activa betreft :

 

- ofwel een rechtvaardigende nota die, met verwijzing naar § 1, A, 1°, 2°, a of b, of 3°, aantoont dat de vaste activa voldoen aan de ene of de andere van de gestelde voorwaarden;

 

- ofwel een aanvraag tot het verkrijgen van de in § 1, A, 2°, c, vermelde erkenning; die aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden die nodig zijn om over de gegrondheid ervan te oordelen.

 

Voor de in § 1, A, 2°, b en c, vermelde vaste activa moeten bovendien de onderzoeksdoeleinden waarvoor die activa noodzakelijk zijn, worden omschreven door het verstrekken van de volgende bijzonderheden:

 

a) het doel van de werkzaamheden waarvoor het vaste activum wordt gebruikt;

 

b) de beginselen of hypothesen die aan de basis liggen van die werkzaamheden;

 

c) de technische moeilijkheden die met die werkzaamheden moeten worden overwonnen;

 

d) het innoverend karakter van die werkzaamheden voor de onderneming;

 

e) de technische en economische voordelen die de onderneming uit die werkzaamheden denkt te kunnen halen;

 

f) de kenmerken van het vaste activum.

 

2° indien het van derden verworven immateriële vaste activa andere dan octrooien betreft :

 

a) de verantwoording van het potentiële vermogen van die activa om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten of van toekomstgerichte technologieën te bevorderen; op dat stuk kan de Minister van Financiën een gezamenlijk attest eisen dat uitgaat van de Minister van Economische Zaken of van de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en van de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid;

 

b) een afschrift van het contract op grond waarvan de onderneming het vaste activum heeft aangeschaft;

 

c) het bewijs dat het vaste activum een immaterieel goed is dat nooit door een onderneming voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België is gebruikt.

 

3° indien het immateriële vaste activa betreft die de onderneming in een onderzoekscentrum heeft tot stand gebracht:

 

a) het in § 1, A, 1°, vermelde afzonderlijk stel rekeningen dat het mogelijk maakt de kosten van dat onderzoekscentrum te bepalen; de Minister van Financiën kan de vorm en de inhoud van die rekeningen vastleggen en eventueel de waarmerking ervan eisen;

 

b) de uiteenzetting van de regelen die de onderneming ertoe gebracht hebben haar kosten voor onderzoek te behandelen als immateriële vaste activa;

 

c) de gedetailleerde berekening van het gedeelte van de materiële vaste activa dat overeenkomstig § 1, B, tweede lid, uit de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek moet worden gesloten.

 

4° indien het immateriële vaste activa betreft die door de onderneming buiten een onderzoekscentrum zijn tot stand gebracht:

 

a) het bewijs dat de kosten voor onderzoek die onder de vaste activa zijn opgenomen, in aanmerking zijn genomen voor een in § 1, A, 2°, a, vermelde tegemoetkoming;

 

b) een aanvraag tot het verkrijgen van de in § 1, B, laatste lid, vermelde erkenning; die aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden om over de gegrondheid ervan te oordelen;

 

c) de rekeningen die het mogelijk maken het bedrag van de gedane kosten te bepalen; de Minister van Financiën kan de vorm en de inhoud van die rekeningen vastleggen en eventueel de waarmerking ervan eisen;

 

d) de gedetailleerde berekening van het gedeelte van de materiële vaste activa dat overeenkomstig § 1, B, tweede lid, uit de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek moet worden gesloten.

 

5° een attest van de bevoegde Gewestexecutieve waaruit blijkt dat de nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die resulteren uit het onderzoek en de ontwikkeling waarvoor de desbetreffende vaste activa worden gebruikt, geen effect hebben op het leefmilieu of het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk beogen te beperken.

 

Art. 49. - § 1. Vaste activa als vermeld in artikel 69, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die dienen voor een rationeler energieverbruik, voor de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en voor de terugwinning van energie in de industrie, zijn de vaste activa die, blijkens een attest van de Executieve van het Gewest waar de investering plaatsvindt, behoren tot de vaste activa waarvan de lijst voorkomt in bijlage II.

 

§ 2. Het attest moet door de belastingplichtige worden gevraagd:

 

- op straffe van verval binnen 3 maanden na de laatste dag van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht;

 

- door middel van een formulier dat schriftelijk moet worden gevraagd bij de in §1 vermelde Executieve, waaraan het behoorlijk ingevuld, gedagtekend en ondertekend moet worden teruggezonden.

 

Wanneer de belastingplichtige vaste activa heeft aangeschaft of tot stand gebracht die onder verschillende in bijlage II vermelde categorieën vallen, moet hij, per categorie een formulier indienen.

 

§ 3. De belanghebbende belastingplichtigen moeten het in § 1 vermelde attest voorleggen, hetzij tot staving van de in artikel 47 vermelde stukken, hetzij, zo dit niet mogelijk is, binnen een termijn van maximaal 30dagen te rekenen vanaf de dag waarop het attest is uitgereikt.

 

C. BIJLAGE II, KB/WIB 92

 

Lijst van activa die bedoeld zijn in artikel 69, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en die dienen voor een rationeler energieverbruik, de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en de terugwinning van energie in de industrie (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 49)

 

Categorie 1. - Doelmatiger isolatie van gebouwen opgericht vóór 1januari 1980

 

De volgende investeringen komen in aanmerking, mits materialen worden gebruikt waarvan de warmtegeleidbaarheid volgens de Belgische normen NBN van de reeks B 62 of volgens bijzondere Belgische normen of dito technische goedkeuringen, kleiner is dan of gelijk is aan 0,080 watt per meter en per Kelvin :

 

a) opspuiten van spouwmuren met isolatiemateriaal;

 

b) isoleren van buitenmuren, van buitendeuren en -poorten, van schuine of platte daken, van vloeren en muren die de scheiding vormen tussen een verwarmd en niet-verwarmd vertrek of van vloeren die de scheiding vormen tussen een verwarmd vertrek en de buitenlucht, met materiaal waarvan de thermische weerstand groter is dan of gelijk is aan 1,2 vierkante meter Kelvin per watt, evenals het aanbrengen van de nodige bescherming of van een bekleding om het isolatiemateriaal tegen het binnendringen van stof, lucht of waterdamp te beschermen, materiaal en loonkosten voor afwerking en versiering niet inbegrepen;

 

c) vervangen van enkel vensterglas door dubbel of drievoudig vensterglas waarvan de warmtetransmissiecoëfficiënt k kleiner is dan of gelijk is aan 3,2 watt per vierkante meter en per Kelvin, evenals het aanpassen van de ramen of het vervangen ervan door houten of kunststoframen of door aluminiumramen met thermische onderbreking;

 

d) plaatsen van voorzetramen in onbuigzaam materiaal met toebehoren.

 

Categorie 2. - Beperking van energieverlies in bestaande broeikassen of bij de vervanging van oude door nieuwe broeikassen

 

De volgende investeringen komen in aanmerking (voor een aanschaffings- of beleggingswaarde waarin het bedrag van de loonkosten tot dat van de materiaalkosten wordt beperkt en, bij vervanging van oude door nieuwe broeikassen, voor een beglaasde oppervlakte die niet groter is dan die van de te vervangen broeikassen, noch groter dan die van de broeikassen die de belastingplichtige heeft aangegeven voor de land- en tuinbouwtelling van 15 mei van het jaar dat de oprichting van de nieuwe broeikassen voorafgaat):

 

a) plaatsen van dubbel glas of van glas waarvan het isolatievermogen is verhoogd door het aanbrengen van metaaloxydelagen met een laag emissievermogen;

 

b) plaatsen van wegneembare schermen die een scheiding vormen tussen kweekruimte en dak.

 

Categorie 3. - Terugwinnen van energie door het herinrichten van bestaande ruimteverwarmingssystemen in broeikassen opgericht vóór 1januari 1980

 

In aanmerking komen, de investeringen om de vaste verwarmingselementen langsheen de wanden of tussen kweekruimte en dak, in de onmiddellijke nabijheid van planten of wortels te brengen, evenals om kweektafelverwarming te plaatsen.

 

Categorie 4. - Beperking van energieverlies door in gebruik zijnde apparaten, leidingen, afsluiters en kanalen te isoleren of in gebruik zijnde warme of koude vloeistofbaden af te dekken

 

Alleen investeringen komen in aanmerking waarbij isolatiemateriaal is gebruikt waarvan de warmtegeleidbaarheid volgens de Belgische normen NBN van de reeks B 62 of volgens bijzondere Belgische normen of dito technische goedkeuringen, kleiner is dan of gelijk is aan 0,080 watt per meter en per Kelvin.

 

Categorie 5. - Beperking van energieverlies in bestaande ovens

 

Alleen investeringen voor het binnenin bijkomend isoleren van de ovens komen in aanmerking, waarbij het vervangen van vuurvaste bekleding als energiebesparend wordt geteld in verhouding tot de erdoor bekomen vermindering van warmteverlies.

 

Categorie 6. - Beperking van ventilatieverlies in gebouwen opgericht vóór 1 januari 1980

 

De volgende investeringen komen in aanmerking :

 

a) aanbrengen van tochtsluizen, tochtgordijnen of automatisch sluitende deuren en poorten tussen de binnen- en buitenkant van het gebouw;

 

b) aanbrengen van automatisch sluitende deuren tussen bestaande koel- of diepvrieskamers en de rest van het gebouw.

 

Categorie 7. - Terugwinnen van afvalwarmte

 

De volgende investeringen komen in aanmerking wanneer zij het, in een bestaand systeem voor het bedrijf mogelijk maken eigen afvalwarmte op te vangen en aan derden te leveren of afvalwarmte van derden op te vangen :

 

a) plaatsen van geïsoleerde leidingen en circulatiepompen voor het transport van de teruggewonnen warmte;

 

b) plaatsen van geïsoleerde opslagvaten die uitsluitend dienen voor het tijdelijk opslaan van de teruggewonnen warmte;

 

c) plaatsen van warmtewisselaars voor warmterecuperatie, toestellen om teruggewonnen warmte rechtstreeks aan te wenden niet inbegrepen.

 

Categorie 8. - Terugwinnen van afvalwarmte van in gebruik zijnde productie- of klimaatregelingsapparatuur

 

De volgende investeringen, andere dan het plaatsen van warmterecuperatoren van krachtopwekkingsinstallaties met stoom die een onderdeel vormen van de krachtopwekkingscyclus, komen in aanmerking wanneer zij niet nodig zijn voor het productie- of klimaatregelingsproces :

 

a) plaatsen van warmtewisselaars die nodig zijn om afvalwarmte terug te winnen, toestellen om teruggewonnen warmte rechtstreeks aan te wenden niet inbegrepen;

 

b) aanbrengen van apparatuur voor :

 

- het opnieuw in circulatie brengen van afvallucht of -vloeistof;

 

- het terugwinnen van condensaat;

 

c) plaatsen van :

 

- naverdampingsvaten voor condensaat of spuiwater;

 

- geïsoleerde opslagvaten die uitsluitend dienen voor het tijdelijk opslaan van teruggewonnen warmte;

 

- geïsoleerde leidingen voor het transport van teruggewonnen warmte;

 

- warmtepompen.

 

Categorie 9. - Rendementsverhoging van in gebruik zijnde verbrandingsapparatuur

 

De volgende investeringen komen in aanmerking :

 

a) aanbrengen van automatische brandstof- en luchtregelingen werkend op basis van de in de rookgassen gemeten 0 2- of C0 2-concentraties of met behulp van een opacimeter;

 

b) vervangen van atmosferische branders en van branders met ventilatoren door recuperatieve branders;

 

c) plaatsen of verbeteren van schakel-, meet- of regelapparatuur.

 

Categorie 10. - Aanwenden van expansie-energie die vrijkomt bij bestaande productieprocessen of bij ontspanning van vloeistoffen onder druk gebracht voor transport

 

In aanmerking komen, de investeringen om bestaande installaties en systemen voor het aanwenden van die expansie-energie aan te passen door het plaatsen van :

 

- tegendrukturbines;

 

- stoommotoren;

 

- expansieturbines;

 

- generatoren, met inbegrip van snelheidsreductoren, waarin de opgewekte mechanische energie wordt omgezet in elektrische energie.

 

Categorie 11. - Apparatuur waarin krachtopwekking en warmteproductie zijn gecombineerd

 

De volgende investeringen komen in aanmerking, mits de gelijktijdig voortgebrachte kracht en warmte voor eigen behoeften worden aangewend en de productie van elke energiesoort (kracht en warmte) gemiddeld ten minste 25 % bedraagt van het totaal ontwikkelde vermogen:

 

a) plaatsen van krachtwerktuigen (gasturbines, gas-, diesel- en stoommotoren evenals stoomketels gecombineerd met tegendrukstoomturbines of aftapcondensatieturbines) waarin thermische energie wordt omgezet in mechanische energie;

 

b) plaatsen van generatoren, met inbegrip van de snelheidsreductoren, waarin opgewekte mechanische energie wordt omgezet in elektrische energie;

 

c) plaatsen van warmtewisselaars of recuperatiestookketels (met inbegrip van branders voor verhoging van de stoomproductie) die met uitlaatgassen werken;

 

d) plaatsen van warmtewisselaars voor het terugwinnen van de warmte van krachtwerktuigen;

 

e) investeringen voor :

 

- het opslaan van brandstof binnen de inrichting;

 

- het transport van brandstoffen, verbrandingslucht, uitlaatgassen, koelwater, koellucht of ketelvoedingswater binnen de inrichting;

 

f) het plaatsen van :

 

- geluidsisolering;

 

- rookgasreinigingsapparatuur;

 

- apparatuur ter behandeling van ketelvoedingswater;

 

- elektrotechnische apparatuur voor aansluiting op het interne elektriciteitsnet.

 

Categorie 12. - Opvangen van directe of diffuse zonnestraling

 

Als investeringen komen in aanmerking, mits zij uitsluitend voor het opvangen van die zonnestraling dienen, het plaatsen van :

 

a) zonnecollectoren;

 

b) geïsoleerde opslagvaten, met inbegrip van de warmtewisselaars;

 

c) circulatiepompen in de collectorkringlopen;

 

d) beveiligingsapparatuur tegen bevriezing of oververhitting;

 

e) apparatuur die met een fotovoltaïsch systeem zorgt voor rechtstreekse productie van elektriciteit, met name :

 

- fotovoltaïsche cellen;

 

- spanningsregelaars;

 

- ondulators en gelijkrichters;

 

- batterijen voor het opslaan van de geproduceerde elektrische energie;

 

- elektrotechnische uitrusting voor aansluiting op het interne elektriciteitsnet.

 

Categorie 13. - Aanwenden van windenergie

 

Als investeringen komen in aanmerking, het plaatsen van :

 

a) windturbines;

 

b) spanningsregelaars;

 

c) ondulators en gelijkrichters;

 

d) batterijen voor het opslaan van de geproduceerde energie;

 

e) generatoren en elektrotechnische uitrusting voor aansluiting op het interne elektriciteitsnet.

 

Categorie 14. - Waterkrachtcentrales om energie voort te brengen met een vermogen van maximum 1 MW

 

Als investeringen komen in aanmerking, het plaatsen, de nodige infrastructuurwerken daarin niet begrepen, van:

 

a) turbines;

 

b) spanningsregelaars;

 

c) ondulators en gelijkrichters;

 

d) generatoren en elektrotechnische uitrusting voor de aansluiting op het interne elektriciteitsnet.

 

Categorie 15. - Aanwenden van steenkool als brandstof

 

Met uitsluiting van investeringen om steenkool te gebruiken in krachtopwekkingscentrales die werken met stoomcondensatie, komen in aanmerking:

 

1° de investeringen opgesomd in categorie 11, voor zover steenkool wordt aangewend voor de daar bedoelde warmte- en krachtopwekking;

 

2° investeringen in :

 

a) uitrusting, binnen de inrichting :

 

- voor het opslaan, vermalen, drogen en transporteren van steenkool;

 

- voor afvoer of verwerking van as of ander afval ontstaan bij het verbranden van steenkool in de inrichting;

 

- voor de aansluiting op een bestaand warmtedistributienet;

 

b) stookketels, met inbegrip van oververhitters, brandstofbespaarders en voorverwarmers van verbrandingslucht;

 

c) rookgasreinigingsapparatuur en schoorstenen.

 

Categorie 16. - Productie van energie door verbranding van afvalstoffen

 

In aanmerking komen, de investeringen in :

 

a) uitrusting, binnen de inrichting :

 

- voor het bewerken, opslaan en transporteren van de te verbranden afvalstoffen;

 

- voor as- of slakkenafvoer;

 

b) verbrandingsapparaten en aangepaste branders of vuurhaarden;

 

c) recuperatiestookketels aangesloten op verbrandingsapparaten;

 

d) schoorstenen en apparatuur om rookgas te reinigen;

 

e) warmtewisselaars;

 

f) meet- of regelapparatuur.

 

Categorie 17. - Aanwenden van gassen ontstaan uit anaërobe fermentatie van afval

 

In aanmerking komen, de investeringen in :

 

a) uitrusting, binnen de inrichting, voor voorbewerking, opslag en transport van het afval;

 

b) fermentatietanks, met inbegrip van materiaal en apparatuur om ze te isoleren en te verwarmen;

 

c) gasopslagtanks;

 

d) ketels, of het ombouwen ervan, om het gebruik van biogas mogelijk te maken;

 

e) meet- of regelapparatuur;

 

f) krachtwerktuigen om biogas te verbranden.

 

Categorie 18. - Energiebesparend vervoer

 

In aanmerking komen, de investeringen, binnen de inrichting, in nieuwe los- en laadinrichtingen voor vervoer via spoor- of waterweg of in nieuwe uitrustingen voor aansluiting op het spoorwegnet.

 

Categorie 19. - Verbetering van het energetisch rendement van in gebruik zijnde installaties

 

Als investeringen komen in aanmerking, het aanbrengen of verbeteren, uitsluitend met het oog op een betere controle van het energetisch rendement, van meet- en regelapparatuur.

 

Categorie 20. - Verbetering van het energetisch rendement van bestaande verdampings- of distillatietoestellen en stoomdistributienetten gebruikt bij productieprocessen

 

In aanmerking komen, de investeringen :

 

- in apparatuur voor thermocompressie of mechanische recompressie van stoom;

 

- om het aantal verdampingstrappen te verhogen;

 

- om in de distillatie-installaties het aantal droogplaten te verhogen of het refluxgehalte te verminderen;

 

- om meet- of regelapparatuur te plaatsen of te verbeteren.

 

Categorie 21. - Verbetering van het energetisch rendement van bestaande droogtoestellen gebruikt bij productieprocessen

 

In aanmerking komen, de investeringen om :

 

- systemen van indirect drogen te vervangen door systemen van direct drogen;

 

- systemen voor mechanische voordroging toe te voegen;

 

- de hoeveelheid drooglucht te regelen door het meten van de relatieve vochtigheid;

 

- meet- en regelapparatuur te plaatsen of te verbeteren.

 

Categorie 22. - Verbetering van het energetisch rendement van bestaande koel-, pasteurisatie- of sterilisatietoestellen gebruikt bij productieprocessen

 

In aanmerking komen, de investeringen om :

 

- meet- en regelapparatuur te plaatsen of te verbeteren;

 

- toestellen te plaatsen waarmee omgekeerde osmose kan gerealiseerd worden.

 

Categorie 23. - Verbetering van het rendement van bestaande toestellen van elektrochemische of elektrometallurgische aard gebruikt bij productieprocessen

 

In aanmerking komen, de investeringen om :

 

- nieuwe types van elektroden of membranen te plaatsen;

 

- meet- en regelapparatuur te plaatsen.

 

Categorie 24. - Energiebesparing bij vacuümpompen

 

In aanmerking komen de investeringen om vacuümstoomstraalpompen door vacuümpompen te vervangen.

 

Categorie 25. - Regeling van de aandrijving van machines

 

In aanmerking komen, de investeringen voor het toevoegen van elektronische toerentalregelaars en van systemen voor automatisch stoppen waardoor nullastwerking van draaiende machines wordt vermeden.

 

II. ALGEMEEN

 

Nummer 68/1

 

Art. 68, WIB 92, biedt ondernemingen en beoefenaars van vrije beroepen enz., de mogelijkheid hun belastbare winst of baten vrij te stellen tot een deel van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de tijdens het jaar of boekjaar gedane investeringen in materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en in nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Die vrijstelling wordt "investeringsaftrek" genoemd. Het percentage is verschillend volgens de aard van de investeringen.

 

Nummer 68/2

 

De investeringsaftrek wordt in principe in éénmaal toegepast (zie 68/57).

 

Sommige belastingplichtigen kunnen evenwel desgewenst de investeringsaftrek over de afschrijvingsperiode van de aangeschafte of tot stand gebrachte vaste activa spreiden (art. 70, WIB 92). In dat geval is de aftrek gelijk aan een bepaald percentage van de afschrijvingen die voor elk jaar of boekjaar van de afschrijvingsperiode worden aangenomen (gewone en verhoogde gespreide aftrek - zie 68/70 tot 74.1).

 

III. BETROKKEN BELASTINGPLICHTIGEN

 

Nummer 68/3

 

Art. 68, WIB 92, is in beginsel van toepassing op:

 

- nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen, m.a.w. op alle belastingplichtigen die in art. 23, § 1, 1°, WIB 92, bedoelde winst behalen;

 

- beoefenaars van vrije beroepen enz., m.a.w. op alle belastingplichtigen die in art. 23, § 1, 2°, WIB 92, bedoelde baten behalen.

 

Nummer 68/4

 

Onder voorbehoud van het bepaalde sub 68/5, wordt geen investeringsaftrek verleend wanneer de winst of de baten worden bepaald volgens forfaitaire grondslagen van aanslagen waarin de afschrijvingen forfaitair zijn opgenomen. Terzake betreft het inzonderheid de winst van bepaalde categorieën forfaitair belaste belastingplichtigen uit de land- en tuinbouwsector.

 

Wanneer de afschrijvingen gedeeltelijk forfaitair in die grondslagen zijn opgenomen en gedeeltelijk individueel worden vastgesteld, moet de investeringsaftrek worden toegestaan in verband met de vaste activa waarvan de afschrijvingen individueel aftrekbaar zijn.

 

Nummer 68/5

 

Zelfs wanneer de afschrijvingen zijn opgenomen in de forfaitaire grondslagen van aanslagen, geldt de uitsluiting niet wat de "energiebesparende investeringen" betreft waarvan verder sprake is, maar zulks op voorwaarde dat voor die investeringen van overheidswege (Staat, Gewesten en ondergeschikte besturen) geen financiële steun tot aanmoediging van energiebesparing - kapitaalpremie of rentetoelage - is verleend.

 

IV. IN AANMERKING KOMENDE VASTE ACTIVA

 

A. ALGEMEEN

 

Nummer 68/6

 

Voor de toepassing van de investeringsaftrek komen alleen in aanmerking :

 

- materiële en immateriële vaste activa,

 

- die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht,

 

- tijdens het jaar of boekjaar,

 

- en in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.

 

Bovendien zijn sommige vaste activa uitdrukkelijk van de investeringsaftrek uitgesloten.

 

B. MATERIELE EN IMMATERIELE VASTE ACTIVA

 

Nummer 68/7

 

De uitdrukkingen "materiële vaste activa" en "immateriële vaste activa" hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen (zie inzonderheid KB 8.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen (V1435 - Bull. 545), laatst gewijzigd door het KB 4.8.1996 (V 2466 - Bull.765). Bijzondere nadruk wordt echter gelegd op wat volgt.

 

Nummer 68/8

 

De "materiële vaste activa" worden gevormd door :

 

1° de terreinen en gebouwen en met name :

 

- de bebouwde en onbebouwde terreinen, de constructies daarop evenals de inrichting daarvan, waarvan de onderneming eigenares is en die duurzaam voor bedrijfsuitoefening worden aangewend;

 

- de andere zakelijke rechten die de onderneming bezit op een onroerend goed dat zij bestemd heeft om duurzaam te worden gebruikt voor de bedrijfsuitoefening wanneer de vergoedingen bij aanvang van het contract zijn vooruitbetaald;

 

2° de installaties, de machines en de uitrusting;

 

3° het meubilair en het rollend materieel;

 

4° de leasing en soortgelijke rechten (zie 68/10);

 

5° de overige materiële vaste activa;

 

6° de activa in aanbouw en de vooruitbetalingen.

 

Nummer 68/9

 

Voor uitgaven om niet mag geen investeringsaftrek verleend worden, zelfs wanneer die uitgaven door de belastingplichtige als afschrijfbare materiële vaste activa worden behandeld. Onder uitgaven om niet worden verstaan, uitgaven die de waarde van de activa niet verhogen (b.v. loutere herstellings- en onderhoudskosten) en derhalve niet kunnen worden aangemerkt als sommen die zijn aangewend om de onderneming uit te breiden of om de waarde van de activa te verhogen in de zin van art. 25, 4°, WIB 92.

 

Nummer 68/10

 

In de sub 68/8, 4°, bedoelde gevallen (leasing enz.) is er slechts sprake van vaste activa indien het de volgende rechten betreft :

 

1° gebruiksrechten op lange termijn op bebouwde onroerende goederen waarover de onderneming beschikt op grond van erfpacht, opstal, leasing of soortgelijke overeenkomsten, wanneer de contractueel te storten termijnen, naast de rente en de kosten van de verrichting, ook de integrale wedersamenstelling dekken van het kapitaal dat de gever in het gebouw heeft geïnvesteerd;

 

2° gebruiksrechten op roerende goederen waarover de onderneming beschikt op grond van leasing of soortgelijke overeenkomsten, wanneer de contractueel te storten termijnen, verhoogd met het bedrag dat moet worden betaald bij optielichting indien de nemer een koopoptie bezit, naast de rente en de kosten van de verrichting ook de integrale weder-samenstelling dekken van het kapitaal dat de gever in het goed heeft geïnvesteerd. Het bedrag dat moet worden betaald om een koopoptie te lichten, komt evenwel enkel in aanmerking als het ten hoogste vijftien procent vertegenwoordigt van het kapitaal dat de gever in het goed heeft geïnvesteerd.

 

Met een prijs voor het lichten van de in het 2° bedoelde koopoptie, binnen de voormelde beperking van vijftien procent, wordt de kapitaalfractie gelijkgesteld van de contractueel bedongen vergoeding in geval van gebruik van een mogelijkheid om de verrichting te verlengen.

 

Met een in het 1° en 2° bedoelde termijn wordt het bedrag gelijkgesteld, voor zover bepaald :

 

- dat de nemer verschuldigd is voor de verwerving van de zakelijke rechten die de gever bezit op het betrokken onroerend of roerend goed wanneer de nemer er zich bij het afsluiten van de verrichting, eventueel ingevolge een verkoopoptie, toe verbonden heeft deze rechten te verwerven;

 

- dat de gever van een derde moet ontvangen voor de overdracht van de zakelijke rechten die hij bezit op het betrokken onroerend of roerend goed wanneer deze derde er zich bij het afsluiten van de verrichting, eventueel ingevolge een verkoopoptie, toe verbonden heeft deze rechten te verwerven.

 

Nummer 68/11

 

De "immateriële vaste activa" worden gevormd door:

 

1° kosten van onderzoek en ontwikkeling;

 

2° concessies, octrooien, licenties, know-how, merken en andere gelijkaardige rechten;

 

3° "goodwill";

 

4° vooruitbetalingen op immateriële vaste activa.

 

Gelet op de bepalingen van art. 25, KB 8.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen, zoals gewijzigd door art. 20, KB12.9.1983 (V 1692 - Bull.622), mag op andere dan van derden verworven immateriële vaste activa slechts een investeringsaftrek worden toegestaan voor zover de op het actief geboekte vervaardigingsprijs niet hoger is dan een voorzichtige raming van de gebruikswaarde of van het toekomstige rendement van deze vaste activa voor de onderneming.

 

Ook hier moet worden vermeden dat op uitgaven om niet een investeringsaftrek wordt toegepast (zie 68/9).

 

Nummer 68/12

 

De investeringsaftrek is inzonderheid niet van toepassing op de onderstaande activa die geen materiële of immateriële vaste activa vormen in de zin van 68/7 :

 

1° "oprichtingskosten", waarin zijn begrepen :

 

- de kosten verbonden met de oprichting, de verdere ontwikkeling of de herstructurering van de onderneming, in het bijzonder de kosten van oprichting of kapitaalverhoging en de kosten bij uitgifte van leningen;

 

- de herstructureringskosten;

 

2° "financiële vaste activa".

 

Nummer 68/13

 

Art. 22bis, KB 8.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen (ingevoegd door art. 2, KB6.11.1987, V 1922 - Bull. 668) bepaalt dat de rente op vreemd vermogen dat wordt gebruikt voor de financiering van immateriële en materiële vaste activa in de aanschaffingswaarde mag worden opgenomen, doch slechts voor zover zij betrekking heeft op de periode die de bedrijfsklaarheid van die vaste activa voorafgaat.

 

De aldus beperkte "intercalaire interesten" komen bijgevolg, en voor zover aan alle andere terzake gestelde voorwaarden is voldaan, voor de toepassing van de investeringsaftrek in aanmerking (zie PV nr 3, 7.1.1992, Sen.Anthuenis, Bull.719, blz. 2300 en advies 126/11, Bull.CBN nr 30, februari1993, blz. 20).

 

C. NIEUWE VASTE ACTIVA

 

Nummer 68/14

 

Voor de toepassing van de investeringsaftrek komen uitsluitend in aanmerking :

 

- materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht;

 

- nieuwe immateriële vaste activa.

 

Nummer 68/15

 

Wat materiële vaste activa betreft, moet deze wettelijke bepaling in elk geval strikt worden toegepast, zodat gronden, reeds bestaande gebouwen, tweedehandsmaterieel, demonstratiematerieel enz. niet in aanmerking kunnen komen voor de investeringsaftrek. Ook de in 68/10 bedoelde gebruiksrechten komen slechts in aanmerking indien de contracten op nieuwe materiële vaste activa betrekking hebben.

 

Als nieuwe vaste activa gelden wel :

 

- door een belastingplichtige aangekochte gebouwen (met uitsluiting van de grond) die de verkoper heeft gebouwd of heeft laten bouwen met het oog op verkoop, voor zover deze gebouwen niet hebben gediend voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van de verkoper, noch door hem zijn verhuurd, noch in zijn onderneming zijn afgeschreven (6);

 

- nieuwe bijgebouwen en verbeteringswerken aan bestaande gebouwen voor zover het investeringen (d.w.z. waardevermeerderingen) betreft en in de mate dat geen recuperatiematerialen zijn gebruikt (zie PV nr 229, 15.5.1987, Volksv. Wauthy, Bull. 667, blz. 2579);

 

- werken aan aangekocht tweedehandsmaterieel of aan reeds in de onderneming aanwezige vaste activa, voor zover voor die werken nieuwe onderdelen zijn gebruikt en de werken een waardevermeerdering van de vaste activa tot gevolg hebben (zie 68/9).

 

[ (6) Een gebouw dat wordt aangekocht van een eigenaar die het voordien gedurende een bepaalde periode heeft verhuurd, kan nooit worden aangemerkt als een materieel vast actief dat in nieuwe staat is verkregen of tot stand gebracht in de zin van art. 68, WIB 92 (PV nr 867, 25.4.1997, Volksv. Anthuenis, Bull. 777, blz. 2862).]

 

Nummer 68/16

 

Nieuwe immateriële vaste activa zijn inzonderheid kosten van onderzoek en ontwikkeling, concessies, octrooien, licenties, know-how, merken en andere gelijkaardige rechten, zomede vooruitbetalingen op die immateriële vaste activa die onder bezwarende titel zijn verkregen, indien deze in België nog niet voor een beroepswerkzaamheid zijn gebruikt.

 

Aan de voorwaarde van "nieuw zijn" is voldaan wanneer een concessie praktisch gelijktijdig wordt toegestaan aan meerdere in België gevestigde ondernemingen (zie PV nr315, 10.8.1984, Sen. Dalem, Bull. 634, blz. 3228 tot 3230).

 

Immateriële vaste activa als handelsfonds, clientèle, "goodwill" enz. die geleidelijk in een andere onderneming zijn tot stand gekomen, kunnen niet als "nieuw" worden aangemerkt en komen derhalve niet in aanmerking voor de investeringsaftrek.

 

Nummer 68/16.1

 

Dienaangaande is gevonnist dat :

 

- er uit de feitelijke gegevens blijkt dat de vennootschap in hoofdzaak slechts bestaande clientèle -in eigendom- heeft verworven, die reeds door bemiddeling en tussenkomst van een bestaande onderneming is opgebouwd en dat zodoende geenszins als "nieuw" in de zin van art. 42ter, WIB (thans art. 68, WIB 92) kan worden aangezien; het feit dat dit activum ten aanzien van de belastingplichtige nieuw is, doet geen afbreuk aan het feit dat de overgenomen clientèle in se reeds geruime tijd bestaat en niet nieuw is in de zin van de wet (Antwerpen, 9.9.1997, NV B., Fiscale Jurisprudentie, 97/257);

 

- een octrooi dat reeds vroeger is aangeschaft en gebruikt door een andere onderneming, niet nieuw is in de zin van art. 42ter, WIB (thans art. 68, WIB 92) (Luik, 24.12.1997, BVBA L., niet gepubliceerd);

 

- een door een vennootschap verworven verzekeringsportefeuille die geleidelijk door de overlater is opgebouwd, niet als nieuw kan worden aangemerkt in de zin van art. 42ter, WIB (thans art. 68, WIB 92). Door te specifiëren dat het nieuwe immateriële vaste activa moet betreffen, heeft de wetgever de toepassing van de voormelde wettelijke bepaling willen beperken tot de immateriële vaste activa die nog niet in België voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid zijn gebruikt, waardoor de verzekeringsportefeuille die in België wordt uitgebaat door diegene die ze heeft opgebouwd, is uitgesloten (Brussel, 20.2.1998, BVBA G.S., niet gepubliceerd).

 

 

D. INVESTERINGEN VAN HET JAAR OF BOEKJAAR

 

Nummer 68/17

 

De investeringsaftrek is voor ieder aanslagjaar in principe - d.w.z. onverminderd de mogelijkheid voor bepaalde belastingplichtigen om een (gewone of verhoogde) gespreide aftrek toe te passen - van toepassing met betrekking tot de vaste activa die tijdens het jaar of boekjaar dat aan dat aanslagjaar is verbonden zijn verkregen of tot stand gebracht, d.w.z. die tijdens dat jaar of boekjaar afschrijfbaar worden (zie 61/84 tot 89). Wat inzonderheid de in 68/10 bedoelde vaste activa betreft moet de investeringsaftrek worden verleend voor het jaar of boekjaar waarin de bedoelde gebruiksrechten zijn overgedragen.

 

Met betrekking tot vooruitbetalingen op materiële en immateriële vaste activa en vaste activa in aanbouw moet de investeringsaftrek worden toegepast voor het jaar of boekjaar waarin deze vooruitbetalingen en activa in aanbouw als materiële of immateriële vaste activa moeten worden geboekt, en dit ongeacht de keuze die inzake de aanvang van de afschrijvingen dienaangaande aan de belastingplichtige wordt gelaten (zie 61/85 en 86 en PV nr 811, 5.8.1991, Volksv. Lisabeth, Bull. 716, blz.1415).

 

Die regel is echter niet van toepassing op de gespreide investeringsaftrek; in dit geval moet de aanvang van de toepassing van de investeringsaftrek gekoppeld worden aan de aanvang van de afschrijvingen op de bedoelde vaste activa (PV nr 1403, 30.1.1995, Volksv. de Clippele, Bull.752, blz. 2443).

 

E. INVESTERINGEN IN BELGIE

 

Nummer 68/18

 

De investeringsaftrek kan slechts worden toegepast in verband met vaste activa die in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige worden gebruikt, d.w.z. die in Belgische inrichtingen zijn aangewend. Hierbij is het zonder belang of die activa in België of in het buitenland zijn aangeschaft.

 

In het buitenland gelegen onroerende goederen geven derhalve geen recht op een investeringsaftrek.

 

F. UITGESLOTEN VASTE ACTIVA

 

1. Principe

 

Nummer 68/19

 

Art. 75, WIB 92, sluit de hierna vermelde vaste activa uitdrukkelijk uit van de toepassing van de investeringsaftrek:

 

- vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt;

 

- vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht om het recht van gebruik ervan aan een derde over te dragen bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht, van opstal, of gelijkaardige onroerende rechten;

 

- vaste activa indien het recht van gebruik ervan anders dan op de wijze als hierboven vermeld, aan een andere belastingplichtige is overgedragen, tenzij de overdracht gebeurt aan een natuurlijke persoon die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten (d.w.z. ze gebruikt voor de exploitatie van een onderneming of voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid), mits die persoon de activa op zijn beurt niet aan een derde afstaat;

 

- vaste activa die niet afschrijfbaar zijn;

 

-vaste activa waarvan de afschrijving over minder dan drie belastbare tijdperken is gespreid;

 

- personenauto's en auto's voor dubbel gebruik (behoudens bepaalde uitzonderingen);

 

- bij de aankoopprijs komende kosten en onrechtstreekse productiekosten, wanneer die kosten niet samen met de vaste activa waarop zij betrekking hebben worden afgeschreven.

 

Elk van die uitgesloten vaste activa wordt hierna afzonderlijk behandeld.

 

2. Vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt

 

Nummer 68/20

 

[Vervangen door de circulaire nr. Ci.RH.242/561.087 (AOIF 4/2004) dd. 19.01.2004]

 

De investeringsaftrek kan niet worden verleend met betrekking tot vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, d.w.z. activa die door de belastingplichtige, ongeacht de verhouding, zowel voor beroeps- als voor privé-doeleinden worden gebruikt.

 

Wat gebouwde onroerende goederen betreft die niet uitsluitend voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, mag de investeringsaftrek evenwel worden toegepast met betrekking tot de lokalen of ruimten waarvan ontegensprekelijk blijkt dat zij uitsluitend voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en duidelijk afgescheiden zijn van de privé-lokalen of -ruimten van de belastingplichtige.

 

De lokalen of ruimten die "gemengd" worden gebruikt, blijven uiteraard van de investeringsaftrek uitgesloten

 

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Oorspronkelijke tekst:

 

Nummer 68/20

 

De investeringsaftrek kan niet worden verleend met betrekking tot vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, d.w.z. activa die door de belastingplichtige, ongeacht de verhouding, zowel tot beroeps- als privé-doeleinden worden gebruikt.

 

Dit geldt o.m. voor een gebouw dat door een natuurlijke persoon gedeeltelijk wordt gebruikt als handels- of kantoorruimte en voor de rest als woning dient.

 

Aldus is gevonnist dat de investeringen die geen betrekking hebben op vaste activa die uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en een gemengd gebruik betreffen (in casu investeringen van het onroerend goed van de belastingplichtige waarin zowel zijn bedrijfsruimte - beenhouwerij - als zijn woning is gevestigd) niet voor deinvesteringsaftrek in aanmerking komen (Antwerpen, 9.11.1993, Stessens C.).

 

Met betrekking tot gebouwde onroerende goederen moet die voorwaarde in principe per kadastraal perceel worden beoordeeld (zie PVnr264, 19.6.1987, Volksv. Decoster, Bull. 667, blz. 2600 en PV nr 382, 29.11.1989, Volksv. DeCroo, Bull. 696, blz. 2014).

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

   

3. Leasing en soortgelijke rechten

 

Nummer 68/21

 

De investeringsaftrek is niet van toepassing op vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht om het recht van gebruik ervan aan een derde over te dragen bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht, van opstal of gelijkaardige onroerende rechten, in de gevallen waarin die vaste activa in principe afschrijfbaar zijn in de onderneming die dat recht heeft verkregen.

 

Die uitsluiting heeft alleen betrekking op leasingcontracten en soortgelijke overeenkomsten waarvoor zowel de boekhoudwetgeving (zie art.26, KB 8.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen) als de fiscale wet (zie de art. 52, 6° en 61, tweede lid, WIB 92) bepalen dat de vaste activa waarop die overeenkomsten betrekking hebben, afschrijfbaar zijn bij de economische eigenaar (de leasingnemer enz.) en niet bij de juridische eigenaar (de leasinggever enz.) van de activa. Ze strekt er alleen toe, te vermijden dat die juridische eigenaar aanspraak zou maken op een investeringsaftrek.

 

De uitsluiting doet evenwel geen afbreuk aan het recht op investeringsaftrek bij de economische eigenaar, voor zover uiteraard aan de voorwaarden terzake is voldaan en de activa niet om een of anderereden - bijvoorbeeld om die waarvan sprake is in 68/23 - van de aftrek zijn uitgesloten.

 

Ze vormt evenmin een beletsel - mits eveneens aan de terzake gestelde voorwaarden is voldaan - voor de toepassing van de investeringsaftrek op:

 

- gebouwen die door een belastingplichtige worden opgericht op een terrein dat hij niet in eigendom heeft maar waarover hij beschikt ingevolge een recht van opstal;

 

- als activa geboekte kosten voor inrichting van gehuurde gebouwen.

 

4. Onroerende goederen van vastgoedhandelaars

 

Nummer 68/22

 

De vóór 1.1.1990 door een vastgoedhandelaar met het oog op wederverkoop verkregen onroerende goederen, waren uitgesloten van de toepassing van de investeringsaftrek, zelfs wanneer die onroerende goederen bij hun verkrijging of later als materiële vaste activa werden geboekt.

 

De vanaf 1.1.1990 verkregen onroerende goederen van vastgoedhandelaars zijn onderworpen aan de gewone regels voor de eventuele toepassing van de investeringsaftrek.

 

Vermits de investeringsaftrek slechts van toepassing is op vaste activa en de onroerende goederen die verkregen zijn met het oog op wederverkoop niet tot de vaste activa behoren maar "voorraden" zijn, is de investeringsaftrek bijgevolg niet van toepassing op dergelijke goederen.

 

Met betrekking tot onroerende goederen (b.v. appartementen) die door immobiliënvennootschappen in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht (zie 68/15) en waarvan het gebruik slechts in het jaar volgend op dat van de verkrijging aan een derde worden overgedragen, kan de investeringsaftrek worden geweigerd wanneer tijdens het belastbare tijdperk waarin het eventuele recht op investeringsaftrek ontstaat de feitelijke omstandigheden en andere gegevens (zoals het plan van het gebouw, het bestaan van een geïnstalleerde keuken en badkamer, de doelgroep voor wie de verhuring is bestemd enz.), uitwijzen dat het gebruik van de onroerende goederen zal worden overgedragen in de zin van art. 75, 3°, WIB 92 (zie ook PV nr 1411, 10.6.1998, Volksv. Van Kessel, Bull. 791, blz. 921).

 

5. Vaste activa waarvan het gebruik aan een derde is afgestaan

 

a) Algemeen

 

Nummer 68/23

 

Vaste activa (of het gedeelte daarvan - zie PV nr 1002, 30.3.1994, Volksv. Dupré, Bull. 742, blz. 2829) waarvan het gebruik (op een andere wijze dan bedoeld in 68/21) aan een derde is afgestaan, geven evenmin recht op investeringsaftrek.

 

In tegenstelling met wat in 68/21 het geval is, heeft die uitsluiting betrekking op vaste activa (met inbegrip van b.v. in leasing genomen activa) die weliswaar ten name van de onderneming afschrijfbaar zijn maar waarvan het gebruik (door huur, door een andere overeenkomst of zelfs te kosteloze titel) aan een derde is afgestaan.

 

Die uitsluiting is niet van toepassing wanneer de gebruiker een natuurlijke persoon is die de activa in België gebruikt voor de exploitatie van een onderneming of voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid, en voor zover hij het recht van gebruik van die activa op zijn beurt niet geheel of gedeeltelijk aan een derde overdraagt. Ze is dus inzonderheid wel van toepassing op de vaste activa waarvan het recht van gebruik wordt overgedragen aan :

 

- een aan de PB of BNI/nat.pers. onderworpen belastingplichtige die :

 

  • de activa - in België - niet gebruikt in een onderneming of in het raam van een vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid;

 

  • de activa in het buitenland gebruikt (zelfs als zelfstandige).

 

Zo kan de investeringsaftrek niet worden verleend voor vaste activa die normaliter aan beroepsmensen worden verhuurd en slechts eerder toevallig of uitzonderlijk worden verhuurd aan particulieren die de activa niet aanwenden voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid (zie PV nr 110, 29.1.1991, Sen. Capoen, Bull. 708, blz. 2101).

 

De investeringsaftrek kan ook nooit worden toegekend voor videofilms die zijn aangekocht met het oog op de verhuring aan particulieren (zie PV nr 268, 12.5.1989, Volksv. Annemans, Bull. 691, blz. 467 en Antwerpen, 30.11.1992, BVBA H.V.C.).

 

Evenmin kan de investeringsaftrek worden toegestaan voor vaste activa die worden gebruikt als kamers die verhuurd worden aan studenten.

 

Terzake heeft de ervaring geleerd dat de verhuring van kamers aan studenten de laatste decennia drastisch geëvolueerd is in de richting van een gewone verhuring van al dan niet gemeubileerde ruimten voor een vrij lange periode (meestal tien maanden) waarbij de dienstverlening nog slechts een praktisch te verwaarlozen aspect heeft behouden.

 

Deze handeling verschilt dan ook economisch en juridisch zeer sterk van de kortstondige en arbeidsintensieve diensten die hoteliers aan hun klanten verstrekken en, naast het verschaffen van onderdak, gepaard gaan met talrijke andere verstrekkingen zoals het opdienen van ontbijt en andere maaltijden, het aanbieden van dranken (via minibar of anderszins), het onderhoud en schoonmaken van de kamer, het verschaffen en het onderhoud van linnen en dekens, het gebruik van telefoon, radio, TV, overdekt zwembad, sauna, zonnebank enz., zodat het verschil in behandeling tussen beide activiteiten gewettigd is (zie PV nr 169, 24.4.1990, Sen. Van Hooland, Bull. 699, blz. 3146).

 

Bijgevolg kunnen hoteliers terecht de investeringsaftrek toepassen op hun vaste activa (gebouwen, kamerinrichting, meubilair) ongeacht of de derde-huurder er al dan niet optreedt in het kader van een beroepswerkzaamheid.

 

In dezelfde gedachtegang kan de investeringsaftrek ook niet worden toegestaan voor vaste activa die worden gebruikt als lokalen in rusthuizen voor bejaarden, indien het beheer van de tehuizen zich beperkt tot het louter verhuren van aparte wooneenheden. Wanneer evenwel, naast onderdak, een doorlopende dienstverlening aan de er opgenomen bejaarden wordt verstrekt, zoals het bereiden en opdienen van maaltijden, het onderhouden en schoonmaken van individuele kamers en gezamenlijke leef- en ontspanningsruimten, het verschaffen en onderhouden van linnen en dekens, het verstrekken van lichaamsverzorging enz. zijn de in het kader van die dienstverlening gebruikte lokalen niet bedoeld in art. 75, 3°, WIB 92 (zie PV nr 60, 10.12.1990, Sen.Peeters, Bull. 707, blz. 1791).

 

Het verhuren van tenten kan niet worden vergeleken met de doorlopende en arbeidsintensieve dienstverlening die in hotels en rusthuizen aan de er verblijvende personen wordt verstrekt. Bijgevolg is de investeringsaftrek niet toegelaten voor ondernemingen die tenten verhuren bij de aanschaffing van nieuwe tenten (zie PV nr 212, 15.12.1992, Sen. De Roo, Bull. 727, blz. 1304).

 

De investeringsaftrek kan, gelet op de uitdrukkelijke bepalingen van art. 75, 3°, WIB 92, niet worden toegepast voor :

 

- zonnebanken en movieboxen waarvan het gebruik (door huur, door een andere overeenkomst of zelfs te kosteloze titel) aan particulieren wordt afgestaan (PV nr 309, 27.2.1996, Volksv. Daems, Bull. 764, blz.1994);

 

- aan particulieren verhuurde stallen (PV nr 184, 24.1.1997, Sen. Hostekint, Bull. 772, blz. 1347);

 

-een onroerend goed waarvan het gebruik door een vennootschap is afgestaan aan haar bedrijfsleider, die het voor privé-gebruik aanwendt (PV nr 608, 12.11.1997, Sen. Delcroix, Bull. 781, blz. 802);

 

- een zwembad door een vennootschap ter beschikking gesteld van een stille vennoot (Brussel, 5.9.1996, BVBA D.K., niet gepubliceerd);

 

- een vennootschap, rechtspersoon of eender welke andere belastingplichtige die aan de Ven.B, de RPB of de BNI/ven. onderworpen is;

 

- om het even wie, die het gebruik van de activa (aan om het even wie) geheel of gedeeltelijk verder afstaat (zie PV nr 180, 27.3.1987, Volksv. Coveliers, Bull. 666, blz. 2372).

 

b) Uitzondering : audiovisuele werken

 

Algemeen

 

Nummer 68/24

 

Krachtens art. 76, WIB 92, is de in art. 75, 3°, WIB 92, vermelde uitsluiting van de investeringsaftrek niet van toepassing op sommige audiovisuele werken waarvan de distributierechten, met uitsluiting van alle andere rechten, tijdelijk worden overgedragen aan derden voor het uitzenden van deze werken in het buitenland. Die maatregel is van toepassing met ingang van aj. 1990.

 

Beoogde vaste activa

 

Nummer 68/25

 

Het betreft hier eigenlijk (nieuwe) vaste activa betreffende Belgische filmproducties waarvan de rechten door de eigenaar in België voor zijn beroepswerkzaamheid worden gebruikt en waarvan slechts de distributierechten tijdelijk aan derden worden afgestaan met het oog op het uitzenden van die producties in het buitenland.

 

Alleen audiovisuele werken die als Belgisch zijn erkend en voldoen aan de vereisten van art. 3, KB 23.10.1963 (7) tot hulpverlening aan de Belgische filmnijverheid, komen in aanmerking.

 

[ (7) Wat betreft de Vlaamse Gemeenschap, is het KB van 23.10.1963 met ingang van 1.1.1994 opgeheven en vervangen door het Besluit van de Vlaamse regering van 23.2.1994 houdende bepalingen tot coördinatie van het Vlaams Audiovisueel Beleid (BS 3.5.1994).]

 

Dienaangaande bepaalt art. 3 van het voormelde KB, zoals gewijzigd bij KB 12.5.1972 :

 

"Als Belgische films in de zin van artikel 2, 2°, worden erkend, de films die aan de volgende eisen voldoen :

 

1. Voor alle films, met uitzondering van filmjournaals, geldt het volgende :

 

a) Zij moeten vervaardigd zijn door natuurlijke of rechtspersonen van Belgische nationaliteit, die hun technische en handelswerkzaamheid in België uitoefenen.

 

Onderdanen echter van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen, die het beroep van filmproducent uitoefenen, kunnen eveneens onder dezelfde voorwaarden het voordeel der hulpverlening aan de Belgische filmnijverheid genieten. Dezelfde hulpverlening mag eveneens, onder voorbehoud van wederkerigheid, toegekend worden aan onderdanen van andere landen, die aan dezelfde voorwaarden voldoen;

 

b) De films moeten in België gedraaid zijn. Buitenopnamen mogen echter in het buitenland zijn gemaakt, indien draaiboek of klimaatomstandigheden het vereisen. Alle laboratorium- en studiowerkzaamheden moeten, behalve wanneer het technisch onmogelijk is, in België zelf verricht zijn;

 

c) Alle werklieden en figuranten die tot het maken van de film hebben bijgedragen moeten Belgische staatsburgers zijn of onderdanen van een der lidstaten van de Europese Gemeenschappen.

 

In de behoorlijk verantwoorde gevallen mag vooraf om een afwijking op punt b) voor opnamen in het buitenland verzocht worden;

 

d) Van de gezamenlijke bezoldigingen en terugbetaalbare kosten die uitbetaald zijn aan hen die zowel op intellectueel als op artistiek en technisch gebied tot het maken van de film hebben bijgedragen, moeten ten minste 50 % naar Belgen zijn gegaan of naar onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen.

 

Films, die gemaakt zijn overeenkomstig akkoorden voor coproductie tussen België en vreemde staten of tussen Belgische en vreemde producenten, kunnen met de als Belgische films erkende films worden gelijkgesteld.

 

De gelijkstelling kan slechts na voorafgaande goedkeuring der coproductievoorwaarden door de Minister van Economische Zaken en Energie worden bekomen.

 

2. Voor filmjournaals geldt het volgende :

 

... (8)".

 

[ (8) Terzake zonder belang (zie 68/26).]

 

Normaliter zou het erkenningsbewijs door de (federale) Minister van Economische Zaken moeten worden uitgereikt.

 

Art. 2, 2°, eerste lid van datzelfde besluit van 23.10.1963 luidt immers als volgt :

 

2. De film moet als een Belgische film erkend zijn. Het erkenningsbewijs wordt door de Minister van Economische Zaken en Energie, na advies van de in artikel 8 bedoelde Filmcommissie, aan de producenten afgeleverd.

 

Daar deze materie thans evenwel onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen valt, worden de desbetreffende dossiers met ingang van 1.1.1991 door de hiernavermelde diensten behandeld :

 

Vlaamse Gemeenschap

Departement Wetenschap, Innovatie en Media

Administratie Media

Kunstlaan, 52

1000 BRUSSEL

 

Communauté Française

Service général de l'audiovisuel et des multimédias

Espace 27 septembre

Boulevard Leopold II, 44

1080 BRUXELLES

 

In voorkomend geval behandelt deze laatste dienst eveneens de dossiers van de Duitstalige Gemeenschap.

 

Beoogde films

 

Nummer 68/26

 

Niet alle films komen voor de hier besproken maatregel in aanmerking.

 

Krachtens art. 76, tweede lid, WIB 92, geldt die maatregel alleen voor dramatische films, fictie- of animatiefilms en documentaire filmcreaties -met uitsluiting van filmjournaals en reclamefilms - waarvan de vertoning ten minste 60 minuten duurt in een enkele projectie of door samenvoeging van de projectietijden van een reeks episodes die samen een homogeen werk vormen.

 

De beoogde gunstmaatregel is dus inzonderheid niet van toepassing op filmjournaals, reclamefilms, videoclips en reclamespots, evenmin als op films met een totale projectieduur van minder dan 60 minuten.

 

Afstand van rechten

 

Nummer 68/27

 

De uitsluiting ingevolge art. 75, 3°, WIB 92, is niet van toepassing (m.a.w. de investeringsaftrek wordt toch verleend) op audiovisuele werken waarvan de distributierechten, met uitsluiting van alle andere rechten, tijdelijk aan derden worden afgestaan om die werken in het buitenland uit te zenden.

 

Dit betekent dat de afstand van rechten :

 

1° uitsluitend de distributierechten mag betreffen;

 

2° slechts van tijdelijke aard mag zijn.

 

Een definitieve afstand van de distributierechten, alsmede een (tijdelijke of definitieve) afstand van andere rechten sluit de toepassing van art. 76, WIB 92, bijgevolg uit.

 

Tenslotte wordt de aandacht erop gevestigd dat de aan de audiovisuele werken verbonden rechten door de eigenaar voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België moeten worden gebruikt.

 

6. Vaste activa die niet afschrijfbaar zijn

 

Nummer 68/28

 

De investeringsaftrek kan niet worden toegepast op vaste activa die niet afschrijfbaar zijn overeenkomstig art. 61, WIB 92. Hier zijn inzonderheid bedoeld, al dan niet bebouwde gronden (die trouwens nooit in nieuwe staat kunnen worden verworven) en kunstwerken die geen waardevermindering ondergaan (zie 61/55 en 58).

 

7. Vaste activa waarvan de afschrijving over minder dan drie belastbare tijdperken is gespreid

 

Nummer 68/29

 

De investeringsaftrek is evenmin van toepassing op vaste activa waarvan de afschrijvingen, mede gelet op de toegepaste of toe te passen afschrijvingsregels (lineair, degressief of verdubbeling van de lineaire afschrijving) over minder dan drie belastbare tijdperken worden gespreid.

 

8. Personenauto's en auto's voor dubbel gebruik

 

Nummer 68/30

 

Personenauto's en auto's voor dubbel gebruik, zoals deze omschreven zijn in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, zijn in beginsel van de investeringsaftrek uitgesloten.

 

Terzake betreft het :

 

- ofwel personenauto's, d.w.z. elke auto waarvan de binnenruimte uitsluitend is opgevat en gebouwd voor het vervoer van personen en die, bij gebruik voor het bezoldigd vervoer van personen, ten hoogste acht plaatsen mag bevatten, zonder die van de bestuurder;

 

- ofwel auto's voor dubbel gebruik (stationwagens), d.w.z. elke auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van personen en zaken die, bij gebruik voor het bezoldigd vervoer van personen, ten hoogste acht plaatsen mag bevatten, zonder die van de bestuurder.

 

Op dat beginsel bestaan twee uitzonderingen.

 

Vooreerst is de investeringsaftrek wel van toepassing op autovoertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en die op grond daarvan vrijgesteld zijn van de verkeersbelasting op de autovoertuigen.

 

Bovendien geldt die aftrek eveneens voor autovoertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor het praktisch onderricht. Die uitzondering is evenwel beperkt tot autovoertuigen die daartoe speciaal zijn uitgerust, d.w.z. tot personenauto's die speciaal tot lesauto zijn omgebouwd (dubbele bediening, dubbele elektrische installatie enz.).

 

9. Bij de aankoopprijs komende kosten en onrechtstreekse productiekosten

 

Nummer 68/31

 

Het gedeelte van de aanschaffings- of beleggingswaarde dat overeenstemt met het totale bedrag van de bij de aankoopprijs komende kosten of van de onrechtstreekse productiekosten die in de vervaardigingsprijs van de door de onderneming zelf geproduceerde afschrijfbare vaste activa zijn opgenomen, mogen worden afgeschreven :

 

- ofwel op dezelfde wijze als de aankoopprijs of de rechtstreekse kosten;

 

- ofwel ineens tijdens het jaar of boekjaar waarin de kosten zijn gemaakt;

 

- ofwel bij gelijke fracties zonder onderbreking gespreid over het aantal jaren dat de belastingplichtige bepaalt (zie 61/205 en 208).

 

Die kosten (zoals b.v. de niet-aftrekbare BTW - zie PV nr 269, 18.9.1990, Sen. Wintgens, Bull. 702, blz. 485) komen slechts voor de investeringsaftrek in aanmerking indien ze op dezelfde wijze worden afgeschreven als de vaste activa waarop ze betrekking hebben en voor zover die activa zelf recht geven op de investeringsaftrek. Ze zijn daarentegen uitgesloten indien ze onmiddellijk als beroepskosten worden geboekt of sneller worden afgeschreven dan het actief zelf.

 

V. CATEGORIEEN VAN INVESTERINGEN

 

A. ALGEMEEN

 

Nummer 68/32

 

De investeringsaftrek wordt in principe verkregen door de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in aanmerking komende vaste activa (zie 68/6 tot 18) te vermenigvuldigen met het basispercentage.

 

Dat percentage wordt verhoogd voor de volgende investeringen:

 

1° octrooien;

 

2° vaste activa gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die geen effect hebben op het leefmilieu of die beogen het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk te beperken (hierna "milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling" genoemd);

 

3° vaste activa dienende voor een rationeler energieverbruik, voor de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en, in het bijzonder, voor de terugwinning van energie in de industrie (hierna "energiebesparende investeringen" genoemd).

 

Hieruit volgt dat voor de toepassing van de investeringsaftrek vier categorieën van investeringen moeten onderscheiden worden.

 

B. OCTROOIEN

 

Nummer 68/32.1

 

Octrooien (9) behoren tot de rubriek "immateriële vaste activa" in de zin van de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen (zie 68/11).

 

[ (9) Een octrooi is een titel waardoor een uitsluitend en tijdelijk recht van exploitatie wordt verleend voor iedere uitvinding die nieuw is, op uitvindingswerkzaamheid berust en vatbaar is voor toepassing op het gebied van de nijverheid (art. 2, W28.3.1984 op de uitvindingsoctrooien - BS 9.3.1985).]

 

Met ingang van aj. 1997 geven alle octrooien recht op de verhoogde investeringsaftrek (10).

 

[ (10) Vóór aj. 1997 konden octrooien de verhoogde investeringsaftrek slechts genieten indien ze de aard hadden van milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling.]

 

C. ENERGIEBESPARENDE INVESTERINGEN

 

Nummer 68/33

 

Energiebesparende investeringen zijn investeringen die op grond van een attest dat is uitgereikt door de Regering van het gewest waarde investering plaatsvindt, kunnen worden gerangschikt onder de in bijlage II van het KB/WIB 92, opgenomen vaste activa.

 

Nummer 68/34

 

Het attest tot erkenning als energiebesparende investering moet door de belastingplichtige worden aangevraagd :

 

- op straffe van verval binnen drie maanden na de laatste dag van het jaar of boekjaar waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht;

 

- door middel van een formulier dat schriftelijk moet worden gevraagd bij de Regering van het gewest waar de investering plaatsvindt, waaraan het behoorlijk ingevuld, gedagtekend en ondertekend moet worden teruggezonden.

 

Bevoegde diensten :

 

voor het Vlaamse Gewest :

Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw

Administratie Economie

Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie

Markiesstraat 1

1000 Brussel

(tel. 02/553.39.89; fax 02/533.44.38);

 

voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest :

Brussels Instituut voor Milieubeheer

Gulledelle 100

1200 Brussel

(tel. 02/775.75.11; fax 02/775.76.79);

 

voor het Waalse Gewest :

Direction générale des Technologies, de la Recherche et de l'Energie

Division de l'Energie

Avenue Prince de Liège 7

5100 Jambes

(tel. 081/33.56.40; fax 081/30.66.00).

 

Wanneer de belastingplichtige vaste activa heeft aangeschaft of tot stand gebracht die onder verschillende van de in voormelde bijlage II opgenomen categorieën vallen moet hij een formulier per categorie indienen.

 

De belastingplichtigen moeten het (de) attest(en) overleggen ofwel tot staving van de in 68/87 en 88 vermelde bescheiden (formulier 276U en opgave van de investeringen), ofwel, zo dit niet mogelijk is, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen te rekenen vanaf de dag van uitreiking van het (de) attest(en).

 

D. MILIEUVRIENDELIJKE INVESTERINGEN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING

 

1. Algemeen

 

Nummer 68/35

 

De vaste activa die kunnen worden aangemerkt als gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën, "die geen effect hebben op het leefmilieu of die beogen het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk te beperken" (milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling), die recht geven ofwel op de verhoogde investeringsaftrek ingevolge art. 69, eerste lid, 2°, WIB 92, ofwel op de verhoogde gespreide investeringsaftrek ingevolge art. 70, tweede lid, WIB 92, zijn vermeld in art. 48, KB/WIB 92 (zie 68/36 tot 52).

 

2. Milieuvriendelijke investeringen

 

Nummer 68/36

 

Art. 48, § 4, 5°, KB/WIB 92, stelt dat de belastingplichtige die aanspraak maakt op de verhoogde investeringsaftrek, een door de bevoegde Gewestregering uitgereikt attest bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen van het belastbare tijdperk waarin de investeringen zijn aangeschaft of tot stand gebracht moet voegen.

 

Uit dat attest moet blijken dat de nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die voortspruiten uit het onderzoek en de ontwikkeling waarvoor de desbetreffende vaste activa worden gebruikt, geen effect hebben op het leefmilieu of het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk beogen te beperken.

 

Daar die materie tot de bevoegdheid van de Gewesten behoort, beperkt de tussenkomst van de administratie zich ertoe na te gaan of het vereiste attest wel degelijk is uitgereikt. Elke vraag om te vernemen of de bewuste vaste activa al dan niet aan de voorwaarde inzake milieuvriendelijkheid voldoen, moet door de betrokken belastingplichtigen aan de bevoegde gewestelijke administraties worden gericht.

 

De aandacht wordt erop gevestigd dat de bedragen vermeld op de attesten niet reeds op hun juistheid zijn gecontroleerd door de uitreikende diensten.

 

De bevoegde gewestelijke instanties, bij wie de attesten moeten worden aangevraagd, zijn :

 

voor het Vlaamse Gewest :

Departement Leefmilieu en Infrastructuur

Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer

Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid

Graaf de Ferraris-gebouw

Koning Albert II - laan 20

1000 Brussel

(tel. 02/553.80.56; fax 02/553.80.55);

 

voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest :

Brussels Instituut voor Milieubeheer

Gulledelle 100

1200 Brussel

(tel. 02/775.75.11; fax 02/775.76.11);

 

voor het Waalse Gewest :

Direction générale des Ressources naturelles et de l'Environnement

Cellule de Prospection et d'Intégration régionale

Avenue Prince de Liège 15

5100 Jambes

(tel. 081/33.51.60; fax 081/33.51.22).

 

De procedure en de voorwaarden voor de uitreiking van die attesten zijn vastgesteld in :

 

- het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 12.9.1991 (BS 19.11.1991 - V 2144, Bull. 712);

 

- het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 18.7.1991 (BS 14.2.1992 - V 2161, Bull. 715).

 

3. Materiële vaste activa voor onderzoek en ontwikkeling

 

a) Materiële vaste activa gebruikt bij de exploitatie van onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vormen

 

Nummer 68/37

 

Als materiële vaste activa voor onderzoek en ontwikkeling worden vooreerst beschouwd de materiële vaste activa die gebruikt worden bij de exploitatie van onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vormen in de zin van art. 46, § 1, eerste lid, 2°, WIB 92.

 

Dit betekent dat het centra moet betreffen die een geheel vormen dat bekwaam is om met eigen middelen te werken (zie 46/36).

 

Op te merken valt dat ook als voorwaarde is gesteld:

 

- dat voor bedoelde onderzoekscentra een afzonderlijk stel rekeningen wordt gehouden;

 

- dat de vaste activa in die centra slechts in aanmerking komen in zover ze niet dat overtreffen wat noodzakelijk is voor de goede werking van die centra.

 

Tot staving van de bescheiden waarvan sprake is in 68/87 en 88, moet de belastingplichtige een rechtvaardigende nota overleggen, waaruit zal moeten blijken of aan de gestelde voorwaarden voldaan is.

 

b) Andere materiële vaste activa

 

Nummer 68/38

 

Materiële vaste activa die niet voor de exploitatie van de hierboven bedoelde onderzoekscentra gebruikt worden, kunnen toch als investeringen voor onderzoek en ontwikkeling worden beschouwd, indien ze aan een van de hierna vermelde voorwaarden voldoen.

 

Materiële vaste activa waarvoor een tegemoetkoming is verleend

 

Nummer 68/39

 

Hier worden materiële vaste activa bedoeld waarvoor een tegemoetkoming is verleend :

 

1° ofwel door de Staat, ter uitvoering van :

 

- art. 3, a, vierde lid of art. 7, W 17.7.1959 tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieën (V 961 - Bull. 357);

 

- art. 7, eerste lid, derde gedachtestreep of art.25, W 30.12.1970 betreffende de economische expansie (V 1315 - Bull. 483);

 

- art. 4, b, W 4.8.1978 tot economische heroriëntering (V 1478 - Bull. 566) op voorwaarde dat die tegemoetkomingen zijn verleend met het oog op de financiering van andere investeringen dan markt- en organisatiestudies en commercialisatiemethodes;

 

- een contract voor opzoeking gesloten door de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid;

2° ofwel door het Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw (IWONL) (11).

 

[ (11) Het IWONL is ontbonden bij KB 19.12.1995 (BS 19.1.1996 - V 2433, Bull. 758).]

 

Te noteren dat, overeenkomstig art. 8 van de overeenkomst die een door het IWONL begunstigde onderneming moet onderschrijven, de toestellen en machines, met een aankoopprijs van ten minste 20.000 F, uitsluitend eigendom worden van het IWONL, wanneer hun gezamenlijke kostprijs het bedrag van de door het Instituut verleende toelage niet te boven gaat. Voor die toestellen en machines mag derhalve geen investeringsaftrek worden toegestaan (hierop mogen trouwens evenmin afschrijvingen worden aanvaard).

 

Nummer 68/40

 

Tot staving van de bescheiden waarvan sprake is in 68/87 en 88, moet de belastingplichtige een rechtvaardigende nota overleggen waarin wordt aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden voldaan is. Terzake zal eventueel kunnen worden gesteund op de beslissing waarbij de tegemoetkoming is verleend.

 

Materiële vaste activa die voldoen aan bepaalde criteria met betrekking tot het gebruik ervan

 

Nummer 68/41

 

Bedoeld zijn de materiële vaste activa die worden gebruikt voor (zie ook 61/229) :

 

- het tot stand brengen of het ontwikkelen van nieuwe productietechnieken, nieuwe apparatuur, nieuwe fabricatieprocédés, nieuwe producten of grondstoffen;

 

- het verbeteren van bestaande technieken, apparatuur en fabricatieprocédés;

 

 

- uitbreiding van ontdekkingen die voortvloeien uit onderzoekingen en theorieën van wetenschappelijke of technische aard, tot praktische toepassingen met experimentele en bewijsvoerende doeleinden, met inbegrip van de experimentele productie en het nemen van proeven met nieuwe toestellen, apparaten, materialen en procédés.

 

Hier worden inzonderheid bedoeld :

 

- de apparaten of uitrustingen die aangewend worden voor het meten van fysische grootten;

 

- de proeftoestellen waarvan het productievermogen a priori niet kan volstaan om een normaal rendement te geven;

 

- de prototypes;

 

- de proefserie-bestanddelen die bestemd zijn om het onderzoeksproduct te testen en definitief af te werken vóór zijn commercialisatie.

 

Daarentegen zijn uitgesloten, de apparaten of uitrustingen die, in het kader van de normale productie van de onderneming, voor routinewerkzaamheden of steeds terugkerende werkzaamheden dienen die zich als dusdanig in het productieproces inschakelen, zoals proeven, werkzaamheden van studie- en tekenbureaus en kwaliteitscontrole.

 

Nummer 68/42

 

Tot staving van de bescheiden waarvan sprake is in 68/87 en 88 moet de belastingplichtige een rechtvaardigende nota overleggen die aantoont dat de vaste activa aan de gestelde voorwaarden voldoen.

 

Bovendien moet hij de onderzoeksdoeleinden waarvoor die vaste activa noodzakelijk zijn, omschrijven door het verstrekken van de volgende bijzonderheden :

 

- het doel van de werkzaamheden waarvoor het vaste activum wordt gebruikt;

 

- de beginselen of hypothesen die aan de basis liggen van die werkzaamheden;

 

- de technische moeilijkheden die met die werkzaamheden moeten worden overwonnen;

 

- het innoverend karakter van die werkzaamheden voor de onderneming;

 

- de technische en economische voordelen die de onderneming uit die werkzaamheden denkt te kunnen halen;

 

- de kenmerken van het vaste activum.

 

Materiële vaste activa die niet beantwoorden aan één van de twee hierboven vermelde criteria

 

Nummer 68/43

 

Voor materiële vaste activa waarvoor de belastingplichtige niet kan aantonen dat ze behoren tot één van de twee hierboven bedoelde gevallen, is vereist dat ze gezamenlijk door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en door de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid erkend worden als zijnde noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing.

 

Nummer 68/44

 

Met betrekking tot die materiële vaste activa moet een aanvraag tot erkenning als investering voor onderzoek en ontwikkeling aan de bescheiden waarvan sprake is in 68/87 en 88 toegevoegd worden. Die aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden die nodig zijn om de gegrondheid ervan te beoordelen.

 

Bovendien moet de betrokken belastingplichtige een omschrijving geven van de onderzoeksdoeleinden waarvoor die vaste activa noodzakelijk zijn, door de in 68/42, tweede lid, bedoelde bijzonderheden te verstrekken.

 

c) Onroerende goederen

 

Nummer 68/45

 

Als investeringen voor onderzoek en ontwikkeling worden eveneens beschouwd, de onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen waarin zich investeringen voor onderzoek en ontwikkeling in de zin van 68/38 tot 44 bevinden en de vorsers zomede hun rechtstreekse medewerkers hun werkzaamheden uitoefenen.

 

Tot staving van de bescheiden waarvan sprake is in 68/87 en 88, moet de belastingplichtige een rechtvaardigende nota overleggen waaruit zal moeten blijken of aan de gestelde voorwaarden voldaan is.

 

4. Immateriële vaste activa voor onderzoek en ontwikkeling andere dan octrooien

 

a) Begrip

 

Nummer 68/46

 

Als immateriële vaste activa voor onderzoek en ontwikkeling worden beschouwd de kosten van onderzoek en ontwikkeling, licenties en know-how, alsmede de vooruitbetalingen op die vaste activa, zoals omschreven in de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

 

b) Van derden verkregen immateriële vaste activa

 

Nummer 68/47

 

Om te kunnen uitmaken of van derden verkregen immateriële vaste activa (andere dan octrooien) kunnen worden aangemerkt als investeringen voor onderzoek en ontwikkeling, moet de betrokken belastingplichtige de volgende gegevens verstrekken:

 

- de verantwoording van het potentiële vermogen van die activa om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten of van toekomstgerichte technologieën te bevorderen; wanneer de investeringen niet worden gedaan in een onderzoekscentrum als bedoeld in 68/37, moet die verantwoording worden gestaafd met een gezamenlijk attest dat uitgaat van de Minister van Economische Zaken of van de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en van de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid; de belastingplichtige moet de aanvraag tot het bekomen van het voormelde attest voegen bij de bescheiden waarvan sprake is in 68/87 en 88;

 

- een afschrift van het contract op grond waarvan de onderneming het vaste activum heeft aangeschaft;

 

- het bewijs dat het vaste activum een immaterieel goed is dat nooit door een onderneming voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België is gebruikt; dit bewijs kan door alle bewijsmiddelen van het gemeen recht met uitzondering van de eed geleverd worden.

 

c) Zelf tot stand gebrachte immateriële vaste activa

 

Activa tot stand gebracht in een onderzoekscentrum

 

Nummer 68/48

 

Wat immateriële vaste activa betreft die worden tot stand gebracht in een onderzoekscentrum als bedoeld in 68/37 moet een uiteenzetting worden verstrekt van de regels die de onderneming heeft gehanteerd om haar kosten voor onderzoek te behandelen als immateriële vaste activa in de zin van de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

 

Activa tot stand gebracht buiten een onderzoekscentrum

 

Nummer 68/49

 

De kosten van onderzoek en ontwikkeling die een onderneming doet buiten een onderzoekscentrum als bedoeld in 68/37, komen slechts in aanmerking in zover zij, naar het geval:

 

- in aanmerking zijn gekomen voor een tegemoetkoming door de Staat of door het IWONL (12) (zie ook 68/39, 1° en 2°);

 

- door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid gezamenlijk erkend zijn als noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing.

 

[ (12) Het IWONL is ontbonden bij KB 19.12.1995 (BS 19.1.1996 - V 2433, Bull.758).]

 

Nummer 68/50

 

In het eerste geval moet de belastingplichtige het bewijs voorbrengen dat :

 

- de kosten in aanmerking zijn genomen voor een van de hierboven vermelde tegemoetkomingen;

 

- de tegemoetkoming wel degelijk is verleend voor kosten van onderzoek en ontwikkeling (en niet voor markt- en organisatiestudies en commercialisatiemethodes).

 

In het tweede geval moet de belastingplichtige bij de bescheiden waarvan sprake is in 68/87 en 88 een aanvraag voegen tot erkenning van het gebruik van die kosten voor een programma als bedoeld in 68/49; de aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden om over de gegrondheid ervan te oordelen.

 

Gemeenschappelijke vereisten

 

Nummer 68/51

 

De door een belastingplichtige als vaste activa geboekte kosten van onderzoek en ontwikkeling kunnen slechts als immateriële vaste activa worden beschouwd indien het bewijs wordt geleverd dat die kosten een gebruikswaarde hebben of een toekomstig rendement zullen hebben voor de onderneming. Hun waarde mag bovendien niet hoger zijn dan die welke blijkt uit een voorzichtige raming van die gebruikswaarde of dat rendement (zie art.25, KB 8.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen, zoals gewijzigd door art. 20, KB 12.9.1983).

 

Nummer 68/52

 

Om te kunnen beoordelen of aan die voorwaarden is voldaan, moeten de belastingplichtigen de volgende gegevens verstrekken :

 

- indien het immateriële vaste activa betreft die in een onderzoekscentrum zijn tot stand gebracht : het in 68/37 bedoelde afzonderlijk stel rekeningen dat het mogelijk maakt de kosten van het onderzoekscentrum te bepalen;

 

- indien het immateriële vaste activa betreft die buiten een onderzoekscentrum zijn tot stand gebracht : de rekeningen die het mogelijk maken het bedrag van de gedane kosten te bepalen.

 

Luidens art. 48, § 4, 3°, a en 4°, c, KB/WIB 92, kan de Minister van Financiën de vorm en de inhoud van die rekeningen vastleggen en eventueel de waarmerking ervan eisen; van die mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt.

 

Nummer 68/53

 

Wanneer kosten voor onderzoek en ontwikkeling door de overheid worden gesubsidieerd, en via de resultatenrekening ten laste worden genomen, moet hun - gehele of gedeeltelijke - activering geschieden ten belope van hun brutobedrag (d.w.z. niet verminderd ten belope van de toegekende subsidies - zie 61/70). In dergelijke gevallen moet de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek niet worden beperkt tot het verschil tussen de gezegde kosten en de subsidies.

 

Het bedrag van de afschrijvingen met betrekking tot de materiële vaste activa, die bij het onderzoek en de ontwikkeling worden gebruikt, dat eventueel als immateriële vaste activa op het actief van de balans voorkomt, moet worden uitgesloten van de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek met betrekking tot immateriële vaste activa. De belastingplichtigen moeten een gedetailleerde berekening van de uit te sluiten afschrijvingen verstrekken.

 

E. ANDERE INVESTERINGEN

 

Nummer 68/54

 

De investeringen die niet als octrooien, energiebesparende investeringen of milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling kunnen worden beschouwd, worden als "andere investeringen" aangemerkt, waarop het basispercentage van de investeringsaftrek van toepassing is.

 

VI. BEREKENINGSGRONDSLAG VAN DE INVESTERINGSAFTREK

 

Nummer 68/55

 

Voor de berekening van de investeringsaftrek moet worden uitgegaan van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in aanmerking komende vaste activa, d.i. de waarde waarop de afschrijvingen worden berekend. Het betreft derhalve, volgens het geval, de aanschaffingsprijs, de vervaardigingsprijs of de inbrengwaarde.

 

Nummer 68/56

 

De aandacht wordt op de volgende punten gevestigd:

 

- voor vaste activa die gedeeltelijk zijn verworven door middel van toelagen of premies in kapitaal zoals bedoeld in art. 362, WIB 92, wordt de investeringsaftrek berekend op de totale aanschaffings- of beleggingswaarde (zie evenwel 68/53);

 

- in geval van contracten van leasing en gelijkaardige overeenkomsten (zie 68/10) moet de investeringsaftrek worden berekend op het deel van de gespreide stortingen dat de wedersamenstelling in kapitaal vertegenwoordigt van de waarde van het goed waarop het contract betrekking heeft, in voorkomend geval verhoogd met de bij de aanvang van het contract betaalde som, behoudens indien en in de mate dat die bedragen moeten worden geacht een gedeelte van de aanschaffingswaarde van terreinen te bevatten (zie 61/234 tot 249).

 

VII. BEREKENING VAN DE INVESTERINGSAFTREK

 

A. REGELS

 

Nummer 68/57

 

De investeringsaftrek komt in principe in mindering van de winst of de baten van het jaar of boekjaar waarin de voor de aftrek in aanmerking komende vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht (éénmalige aftrek).

 

Evenwel kan een belastingplichtige die op de eerste dag van het jaar of boekjaar waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht minder dan twintig werknemers tewerkstelt voor een gewone gespreide aftrek kiezen.

 

Sedert aj. 1997 mag een belastingplichtige een verhoogde gespreide aftrek toepassen voor "milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling", ongeacht het aantal tewerkgestelde werknemers.

 

Het is overigens toegestaan op een gedeelte van de investeringen van een jaar of boekjaar de eenmalige aftrek toe te passen en op een ander gedeelte de gespreide aftrek (indien de belastingplichtige daarvoor in aanmerking komt).

 

Voor de aj. 1983 en 1984 bestond een stelsel van "gespreide aftrek" gebaseerd op een kapitalisatiecoëfficiënt afhankelijk van de afschrijvingsduur, en werd het huidige stelsel van gespreide aftrek de "vereenvoudigde gespreide aftrek" genoemd.

 

M.b.t. de vaste activa waarvoor destijds voor het nu afgeschafte stelsel geopteerd werd, blijft dit stelsel in voorkomend geval bij voortduur van toepassing.

 

B. EENMALIGE AFTREK

 

1. Algemeen

 

Nummer 68/58

 

De eenmalige investeringsaftrek stemt overeen met een bepaald percentage van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in aanmerking komende vaste activa.

 

Terzake zijn in art. 69, WIB 92, vastgelegd :

 

- de berekeningswijze van het basispercentage van de investeringsaftrek en de beneden- en bovengrens van het basispercentage;

 

- het percentage van de verhoogde investeringsaftrek voor octrooien, energiebesparende investeringen en milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling;

 

- de machtiging aan de Koning om het basispercentage te verhogen wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen.

 

2. Basispercentage (gewone investeringsaftrek)

 

a) Vóór 1.1.1992 gedane investeringen

 

Nummer 68/59

 

Het basispercentage van de investeringsaftrek is gelijk aan de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk in het jaar dat het jaar van de investering voorafgaat ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het eraan voorafgaande jaar, afgerond op de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50% bedraagt, en - voor de investeringen met betrekking tot aj.1990 - verhoogd met 3 percentpunten zonder dat het aldus bekomen percentage minder dan 5 % of meer dan 12 % mag bedragen.

 

Investeringen m.b.t. aj. 1990 zijn investeringen die verricht zijn gedurende het jaar of boekjaar waarvan de resultaten verbonden worden aan aj.1990, namelijk :

 

- de in 1989 verrichte investeringen, indien geen boekhouding wordt gevoerd of indien de boekhouding per kalenderjaar wordt gevoerd;

 

- de tijdens het in 1989 afgesloten boekjaar verrichte investeringen, indien de boekhouding anders dan per kalenderjaar wordt gevoerd.

 

Hetzelfde basispercentage geldt voor de in 1989 gedane investeringen die aan aj. 1991 verbonden zijn (boekjaar 1989 - 1990).

 

Voor de investeringen gedaan in het kalenderjaar 1990 wordt de aanvankelijke verhoging met 3 percentpunten (zie hoger) teruggebracht tot 2percentpunten zonder dat het bekomen totale percentage van de aftrek minder dan 4 % of meer dan 11 % mag bedragen.

 

Voor de investeringen gedaan in het kalenderjaar 1991 is de verhoging 1,5 percentpunt zonder dat het bekomen totale percentage van de aftrek minder dan 3,5 % of meer dan 10,5 % mag bedragen.

 

Nummer 68/60

 

Met ingang van aj. 1990 hangt het basispercentage van de investeringsaftrek af van het kalenderjaar waarin de investering is verricht. Hieruit volgt dat voor eenzelfde belastbaar tijdperk twee basispercentages van toepassing kunnen zijn, nl. wanneer het boekjaar zich uitstrekt over twee opeenvolgende kalenderjaren (b.v. van 1 juli 1990 tot 30juni 1991) en mits in dat boekjaar tijdens elk van die twee jaren investeringen zijn verricht.

 

Nummer 68/61

 

De werkwijze om het basispercentage te bepalen ziet er schematisch als volgt uit (het kalenderjaar waarin de investering is verricht wordt voorgesteld door n) :

 

1° het rekenkundig gemiddelde maken van de 12 indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk over het jaar n-1;

 

2° hetzelfde doen voor het jaar n - 2;

 

3° het verschil tussen de sub 1° en 2° verkregen gemiddelden bepalen;

 

4° het positieve verschil door het sub 2° verkregen gemiddelde delen;

 

5° het sub 4° verkregen quotiënt met 100 vermenigvuldigen;

 

6° het sub 5° verkregen product afronden tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 % bedraagt;

 

7° tenslotte, het sub 6° verkregen resultaat respectievelijk verhogen met 3, 2 of 1,5 percentpunten overeenkomstig het in 68/59 gemaakte onderscheid.

 

Hoe dan ook moet het sub 7° hierboven verkregen basispercentage begrepen zijn tussen de in 68/59 vermelde minimum- en maximumpercentages.

 

b) Vanaf 1.1.1992 gedane investeringen

 

Nummer 68/61.1

 

Het basispercentage van de investeringsaftrek is gelijk aan de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, waaraan het belastbare tijdperk is verbonden waarin de investering is verricht, ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het eraan voorafgaande jaar, afgerond tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al of niet vijftig honderdsten bedraagt, en verhoogd met 1,5 percentpunten, zonder dat het aldus verkregen percentage minder dan 3,5 % of meer dan 10,5 % mag bedragen.

 

Nummer 68/61.2

 

De werkwijze om het basispercentage te bepalen ziet er schematisch als volgt uit (het aanslagjaar waaraan het belastbare tijdperk waarin de investeringen zijn verricht verbonden is, wordt voorgesteld door n):

 

1° het rekenkundig gemiddelde maken van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk over het jaar n - 2;

 

2° hetzelfde doen voor het jaar n - 3;

 

3° het verschil tussen de sub 1° en 2° verkregen gemiddelden bepalen;

 

4° het verschil door het sub 2° verkregen gemiddelde delen indien het positief is (13);

 

5° het sub 4° verkregen quotiënt met 100 vermenigvuldigen;

 

6° het sub 5° verkregen product afronden tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet vijftig honderdsten bedraagt;

 

7° tenslotte, het sub 6° verkregen resultaat verhogen met 1,5 percentpunten.

 

Het sub 7° hierboven verkregen resultaat mag evenwel nooit minder dan 3,5 noch meer dan 10,5 bedragen.

 

De berekening van het basispercentage van de investeringsaftrek is -per kalenderjaar of per aan een bepaald aj. verbonden belastbaar tijdperk- opgenomen in 68/Bijlage/1.

 

[ (13) In het tegenovergestelde geval zijn de volgende bewerkingen overbodig en bedraagt het basispercentage uiteraard 3,5 % (zijnde het wettelijk vastgestelde minimumpercentage).]

 

Nummer 68/62

 

...

 

Nummer 68/63

 

...

 

Nummer 68/64

 

...

 

Nummer 68/65

 

...

 

Nummer 68/65.1

 

...

 

Nummer 68/65.2

 

...

 

Nummer 68/65.3

 

...

 

3. Verhoogde investeringsaftrek

 

Nummer 68/66

 

Art. 69, eerste lid, 2°, WIB 92, bepaalt dat het basispercentage van de investeringsaftrek met 10 percentpunten wordt verhoogd voor :

 

- octrooien (zie 68/32.1);

 

- energiebesparende investeringen (zie 68/33 en 34);

 

- milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling (zie 68/35 tot 53).

 

Nummer 68/67

 

Het minimum- en het maximumpercentage van de verhoogde investeringsaftrek, bepaald met inachtneming van de benedengrens en de bovengrens van het basispercentage van de investeringsaftrek, zijn -per aanslagjaar of jaar- opgenomen in 68/Bijlage/2.

 

Nummer 68/68

 

Het toepasselijke percentage van de verhoogde investeringsaftrek is, rekening houdende met het vastgestelde basispercentage -per aanslagjaar of jaar- opgenomen in 68/Bijlage/3.

 

4. Voorbeeld

 

Nummer 68/69

 

Een onderneming (natuurlijke persoon) die per kalenderjaar boekhoudt, doet in 1999 (aj. 2000) de volgende voor de investeringsaftrek in aanmerking komende investeringen :

 

- energiebesparende investeringen :

 400.000 F

 

- milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling :

600.000 F

 

- andere investeringen : 

1.500.000 F

2.500.000 F

 

Het bedrag van de "eenmalige investeringsaftrek" wordt als volgt berekend :

 

- 400.000 F x 13,5 % =

54.000 F

 

- 600.000 F x 13,5 % =

81.000 F

 

- 1.500.000 F x 3,5 % =

52.500 F

187.500 F

 

C. GESPREIDE AFTREK

 

1. Gewone gespreide aftrek

 

Nummer 68/70

 

Zoals gezegd in 68/57, tweede lid, kunnen belastingplichtigen (nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen en beoefenaars van vrije beroepen enz.) die minder dan twintig werknemers tewerkstellen op de eerste dag van het jaar of boekjaar waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht voor een gewone gespreide aftrek kiezen.

 

In het algemeen zullen zich geen moeilijkheden voordoen om het aantal werknemers te bepalen dat door de onderneming op de eerste dag van het jaar of boekjaar is tewerkgesteld.

 

Daartoe kan inzonderheid worden gesteund op het in de onderneming bijgehouden personeelsregister. Te noteren valt dat de inschrijvingen in dat register kunnen worden vergeleken met die in de "statistische vakken" van de kwartaalaangiften RSZ.

 

Om te bepalen of de grens van 20 werknemers op de eerste dag van het jaar of boekjaar al dan niet is bereikt, moet iedere werknemer die deeltijdse arbeid verricht voor één eenheid worden gerekend.

 

In het in 68/17, derde lid, beoogde geval moet aan de voorwaarde inzake personeelsbestand die door art. 70, WIB 92, is gesteld, zijn voldaan op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de vooruitbetalingen als vaste activa moeten worden geboekt, en dit ongeacht het belastbare tijdperk waarin de afschrijvingen - en dus ook de gespreide investeringsaftrek- aanvangen.

 

Nummer 68/71

 

Het percentage van de gewone gespreide aftrek is gelijk aan het basispercentage verhoogd met 7 percentpunten (cf. art. 70, eerste lid, WIB 92). De aftrek wordt berekend op de afschrijvingen die voor elk belastbaar tijdperk van de afschrijvingsperiode worden aangenomen.

 

Het minimum- en het maximumpercentage van de gewone gespreide aftrek zijn, gelet op de beneden- en de bovengrens van het basispercentage -per aanslagjaar of jaar- opgenomen in 68/Bijlage/4.

 

Het toepasselijke percentage van de gewone gespreide aftrek is, rekening houdend met het vastgestelde basispercentage -per aanslagjaar of jaar- vermeld in 68/Bijlage/5.

 

Nummer 68/72

 

Het toepasselijke percentage is afhankelijk van het basispercentage van het kalenderjaar (jaren 1990 en 1991) of het aanslagjaar waaraan het belastbare tijdperk is verbonden (vanaf 1.1.1992) waarin de investering is verricht en blijft ongewijzigd gedurende de gehele afschrijvingsperiode (ongeacht het inflatiepeil in de jaren volgend op het jaar waarin de investering is verricht).

 

Nummer 68/73

 

Indien de investering is verricht tijdens een jaar of boekjaar dat voorafgaat aan datgene dat aan aj. 1990 moet worden verbonden, blijven de oude percentages van 5 % (meubelen en kantoormaterieel) en van 20 % (andere vaste activa) van toepassing, naar het onderscheid dat werd gemaakt in art. 42ter, § 3, WIB, zoals dit bestond alvorens door art.20, § 1, b, 2°, Hervormingswet 1988 te zijn gewijzigd.

 

Voorbeeld

 

Nummer 68/74

 

Een onderneming (natuurlijke persoon) die per kalenderjaar boekhoudt en die op 1.1.1999 minder dan 20 werknemers tewerkstelt, opteert voor de gespreide aftrek in verband met de volgende in 1999 gedane investeringen :

 

- investeringen lineair afschrijfbaar tegen 10 % :  200.000F

 

- investeringen lineair afschrijfbaar tegen 20 % :  400.000F

 

- investeringen met een normale gebruiksduur van 10 jaar die degressief tegen 20 % worden afgeschreven :  1.000.000F

 

De onderneming heeft aanspraak op de volgende investerings-aftrekken:

 

1° voor de investeringen die lineair worden afgeschreven :

 

- tijdens elk der jaren 1999 tot 2008 : 200.000 F x 10 % x 10,5 % = 2.100 F

- tijdens elk der jaren 1999 tot 2003 : 400.000 F x 20 % x 10,5 % =  8.400 F

 

2° voor de investeringen die degressief worden afgeschreven:

 

Jaar

Restwaarde

Afschrijvingen

Investeringsaftrek (10,5 %)

1999

 

1.000.000 F

200.000 F

 

21.000 F

2000

 

800.000 F

 

160.000 F

 

16.800 F

 

2001

 

640.000 F

128.000 F

 

13.440 F

 

2002

 

512.000 F

 

102.400 F

 

10.752 F

 

2003

 

409.600 F

 

100.000 F

 

10.500 F

 

2004

 

309.600 F

 

100.000 F

 

10.500 F

 

2005

 

209.600 F

 

100.000 F

 

10.500 F

 

2006

 

109.600 F

 

100.000 F

 

10.500 F

 

2007

 

9.600 F

9.600 F

1.008 F

 

Totaal :

 

 

105.000 F

 

 

2. Verhoogde gespreide aftrek

 

Nummer 68/74.1

 

Een verhoogde gespreide aftrek mag worden toegepast voor milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling (zie 68/35 tot53).

 

Voor zulke investeringen mag de verhoogde gespreide aftrek ook worden toegepast door belastingplichtigen die op de eerste dag van het jaar of boekjaar waarin de investeringen zijn gedaan 20 of meer dan 20 werknemers tewerkstellen.

 

Het percentage van die investeringsaftrek wordt bepaald op het basispercentage van het jaar van aanschaffing verhoogd met 17 percentpunten (art. 70, tweede lid, WIB 92).

 

Het minimum- en het maximumpercentage van de verhoogde gespreide aftrek, bepaald met inachtneming van de beneden- en de bovengrens van het basispercentage van de investeringsaftrek, en het toepasselijke percentage, bepaald rekening houdende met het vastgestelde basispercentage, zijn opgenomen in 68/Bijlage/6.

 

D. VERHOGING VAN HET BASISPERCENTAGE BIJ KB

 

Nummer 68/75

 

Op grond van art. 69, tweede en derde lid, WIB 92, kan de Koning het basispercentage van de investeringsaftrek bij een in Ministerraad overlegd besluit verhogen wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen; een ontwerp van wet tot bekrachtiging van het getroffen besluit moet alsdan bij het Parlement worden ingediend.

 

Van die mogelijkheid is tot hiertoe evenwel nog geen gebruik gemaakt.

 

E. OVERZICHT VAN DE PERCENTAGES

 

Nummer 68/76

 

In 68/Bijlage/7 wordt een overzicht gegeven van de percentages die inzake investeringsaftrek gelden voor investeringen die door natuurlijke personen zijn gedaan tijdens de kalenderjaren 1989 tot 1991 en in de belastbare tijdperken verbonden aan de aj. 1993 en volgende.

 

Die percentages gelden voor alle natuurlijke personen , ongeacht of zij een boekhouding voeren of niet (inzonderheid handelaars en beoefenaars van vrije beroepen) dan wel een boekhouding voeren per kalenderjaar of anders (inzonderheid handelaars).

 

F. OVERDRACHT OF BUITENGEBRUIKSTELLING VAN DE VASTE ACTIVA

 

Nummer 68/77

 

Art. 73, WIB 92, bepaalt dat de investeringsaftrek niet in aanmerking komt voor het bepalen van de latere meer- of minderwaarden op de vaste activa waarvoor hij is verleend.

 

Uit die bepaling volgt inzonderheid dat, ten name van belastingplichtigen die de eenmalige aftrek hebben verkregen, die aftrek niet moet worden herzien bij overdracht of buitengebruikstelling van de vaste activa waarop de aftrek betrekking had.

 

Nummer 68/78

 

Uit art. 71, WIB 92, volgt bovendien dat, bij overdracht of buitengebruikstelling van een vast activum waarvoor de (gewone of verhoogde) gespreide aftrek is verkregen, de belastingplichtige eventueel aanspraak heeft op een aanvullende aftrek.

 

Die aanvullende aftrek is eveneens van toepassing bij overdracht of buitengebruikstelling van een vast activum waarvoor gedurende de aj. 1983 en 1984 voor de toenmalige "gespreide aftrek" (zie 68/57) werd geopteerd.

 

Van een aanvullende aftrek zal evenwel slechts sprake zijn indien het totale bedrag van de reeds verworven gespreide aftrekken kleiner is dan de eenmalige aftrek die had kunnen worden toegepast.

 

De aanvullende aftrek is inderdaad gelijk aan het verschil tussen:

 

- enerzijds het bedrag van de eenmalige aftrek die had kunnen worden toegepast;

 

- en anderzijds het totale bedrag van de reeds verkregen gespreide aftrekken.

 

Voorbeeld

 

Nummer 68/79

 

Een onderneming (natuurlijke persoon) die boekhoudt per kalenderjaar heeft in 1997 een machine aangekocht voor 1.000.000 F, waarop een lineaire afschrijving van 10 % wordt aangenomen.

 

In 1999 wordt deze machine verkocht.

 

De onderneming heeft voor de gewone gespreide aftrek gekozen en heeft derhalve voor de jaren 1997 en 1998 een investeringsaftrek verkregen van 1.000.000 F x 10 % x 10,5 % = 10.500 F per jaar of in totaal 21.000 F.

 

Indien de onderneming voor de éénmalige aftrek had gekozen, had deze 35.000 F (1.000.000 F x 3,5 %) bedragen.

 

De aanvullende aftrek voor het jaar 1999 (aj. 2000) bedraagt: 35.000 F - 21.000 F = 14.000 F.

 

VIII. OVERDRACHT VAN DE INVESTERINGSAFTREK

 

A. ALGEMEEN

 

Nummer 68/80

 

Ten name van de aan de PB onderworpen belastingplichtigen wordt de investeringsaftrek in mindering gebracht van de winst of de baten van Belgische oorsprong die overblijven vóór aftrek van de eventuele verliezen uit andere beroepswerkzaamheden.

 

Nummer 68/81

 

Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst of baten oplevert om de investeringsaftrek te kunnen verrichten, wordt de voor dat belastbare tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst of baten van de volgende belastbare tijdperken (art. 72, eerste lid, WIB 92) .

 

Tot aj. 1991 kon de investeringsaftrek die wegens gebrek aan voldoende winst of baten naar een volgend aj. werd overgebracht, onbeperkt van de voor dat aj. belastbare winst of baten worden afgetrokken.

 

Met ingang van aj. 1992 moet de investeringsaftrek die wegens gebrek aan voldoende winst of baten naar een volgend aanslagjaar wordt overgebracht, evenwel in bepaalde gevallen in de tijd worden gespreid.

 

B. BEPERKING VAN DE AFTREK

 

Nummer 68/82

 

Overeenkomstig art. 72, tweede lid, WIB 92, mag de aftrek van de op de winst of baten van de volgende belastbare tijdperken overgebrachte vrijstelling per belastbaar tijdperk in geen geval meer dan 25.000.000 F bedragen of, wanneer de totale overgebrachte vrijstelling 100.000.000 F overtreft, 25 % van die totale vrijstelling.

 

Dit houdt in dat :

 

1° een van één of meer vorige jaren overgebrachte investeringsaftrek bij voortduur in eenmaal wordt afgetrokken (althans indien er voldoende inkomsten zijn), wanneer deze minder dan

25.000.000 F bedraagt (zie PV nr 153, 18.3.1991, Sen. de Seny, Bull. 709, blz. 2372);

 

2° een aldus overgebrachte investeringsaftrek tijdens het belastbare tijdperk waarnaar hij is overgebracht (en bij voldoende inkomsten) slechts ten belope van 25.000.000 F kan worden afgetrokken indien die overgebrachte aftrek begrepen is tussen 25.000.000 F en 100.000.000 F;

 

3° een aldus overgebrachte investeringsaftrek tijdens het belastbare tijdperk waarnaar hij is overgebracht (en bij voldoende inkomsten) slechts ten belope van 25 % kan afgetrokken worden indien die overgebrachte aftrek meer dan 100.000.000 F bedraagt;

 

4° art. 72, tweede lid, WIB 92, ten opzichte van vroeger, in de praktijk slechts gevolgen heeft ingeval de overgebrachte investeringsaftrek meer dan 25.000.000 F bedraagt.

 

C. INDEXATIE

 

Nummer 68/83

 

De bedragen van 25.000.000 F en 100.000.000 F worden geïndexeerd overeenkomstig art. 178, WIB 92 (zie terzake 68/Bijlage/8).

 

Ingevolge indexatie bedragen de eigenlijke grenzen voor aj.1992 respectievelijk 26.668.000 F en 106.670.000 F.

 

Daar die laatste grens (106.670.000 F) wegens de afrondingsregels kleiner is dan 4 maal de grens van 26.668.000 F (nl. 106.672.000 F) is beslist de "geïndexeerde" grens van 100.000.000 F voor aj. 1992 op 106.672.000 F te brengen.

 

Daardoor kunnen belastingplichtigen die een investeringsaftrek hebben overgebracht waarvan het bedrag begrepen is tussen 106.670.000 F en 106.672.000 F aanspraak maken op een aftrek van 26.668.000 F.

 

D. VOORBEELDEN

 

Nummer 68/84

 

1° Nettowinst van het jaar 1999 : 35.000.000 F.

 

Investeringsaftrek betreffende in 1999 gedane investeringen in nieuwe activa : 9.250.000 F.

 

Naar aj. 2000 overgehevelde investeringsaftrek: 20.000.000 F (waarvan 5.000.000 F van aj. 1998 en 15.000.000 F van aj. 1999).

 

Om uit te maken of de grens van 27.758.000 F bereikt is of niet, moet geen rekening worden gehouden met de investeringsaftrek betreffende de in 1999 zelf gedane investeringen.

 

Daar het totaal van de van vorige belastbare tijdperken overgebrachte investeringsaftrekken (20.000.000 F) minder bedraagt dan het maximum van 27.758.000 F, moeten zowel de investeringsaftrek van 9.250.000 F als de overgehevelde investeringsaftrekken (20.000.000 F) volledig van de nettowinst van 35.000.000 F worden afgetrokken.

 

De belastingplichtige zal voor aj. 2000 derhalve uiteindelijk op een winst van 5.750.000 F (nl. 35.000.000 F - 9.250.000 F - 20.000.000 F) worden belast.

 

De bepalingen van art. 72, tweede lid, WIB 92, hebben in dit geval geen invloed.

 

Nummer 68/85

 

2° Naar aj. 2000 overgehevelde investeringsaftrek: 30.000.000 F (saldo van de investeringsaftrek van aj. 1999).

 

Indien de winst over de aj. 2000 en 2001 voldoende is, moet de overgedragen investeringsaftrek als volgt worden aangerekend :

 

- aj. 2000 : 27.758.000 F;

 

- aj. 2001 : het saldo zijnde 30.000.000 F - 27.758.000 F = 2.242.000 F.

 

Nummer 68/86

 

3° Naar aj. 1997 overgehevelde investeringsaftrek : 120.000.000 F.

 

De aftrek moet bij voldoende winst over de aj. 1997 tot 2001, als volgt worden aangerekend :

 

- aj. 1997 : 120.000.000 F x 25 % = 30.000.000 F;

 

- aj. 1998 : daar het overgebrachte saldo (120.000.000 F - 30.000.000 F = 90.000.000 F) kleiner is dan 109.980.000 F, bedraagt de aftrek 27.495.000 F;

 

- aj. 1999 : daar het overgebrachte saldo (90.000.000 F - 27.495.000 F = 62.505.000 F) kleiner is dan 109.980.000 F, bedraagt de aftrek eveneens 27.495.000 F;

 

- aj. 2000 : daar het overgebrachte saldo (62.505.000 F - 27.758.000 F = 34.747.000 F) tussen de grenzen van 111.030.000 F en 27.758.000 F ligt, bedraagt de aftrek 27.758.000 F;

 

- aj. 2001 : het saldo, zijnde 34.747.000 F - 27.758.000 F = 6.989.000 F.

 

IX. TE VERVULLEN FORMALITEITEN

 

Nummer 68/87

 

Om de investeringsaftrek te kunnen verkrijgen, moeten de belanghebbende belastingplichtigen bij hun aangifte in de inkomstenbelastingen van het jaar of boekjaar waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht, een ingevuld, gedateerd en ondertekend formulier 276U voegen.

 

Het formulier 276U met betrekking tot aj.1999 omvat drie vakken die voor de belastingplichtige bestemd zijn. Vak I van het formulier moet worden ingevuld door alle belastingplichtigen die aanspraak maken op de investeringsaftrek. Vak II dient voor de berekening van de gespreide aftrek voor vaste activa die tijdens het belastbare tijdperk zijn verkregen of tot stand gebracht en die voor het geheel of een gedeelte van de in aanmerking komende investeringen wordt gevraagd. Vak III dient voor de berekening van het te vermelden bedrag van de gespreide aftrek (zowel de voor de aj. 1983 en 1984 geldende - zie 68/57 - als de huidige gespreide aftrek - zie 68/70 en 74.1) van investeringen van vorige jaren of boekjaren, zomede voor de aanvullende aftrek (zie 68/78).

 

Aan het formulier is een afschrift gehecht dat door de belastingplichtige kan worden bewaard, alsmede een toelichting waarin o.m. verduidelijkingen worden verstrekt over de in de verschillende vakken te vermelden gegevens.

 

Nummer 68/88

 

De belastingplichtige moet bij het formulier, per categorie van vaste activa (d.w.z. volgens het toepasselijke percentage van de investeringsaftrek), een door hem op te stellen opgave voegen die voor elk activum vermeldt :

 

1° de datum van aanschaffing of totstandkoming;

 

2° de juiste benaming;

 

3° de aanschaffings- of beleggingswaarde;

 

4° de normale gebruiksduur (d.w.z. de lineaire afschrijvingsduur) en de afschrijvingsduur (d.w.z. de werkelijke afschrijvingsduur, gelet op het toegepaste of toe te passen afschrijvingsstelsel).

 

Wat de belastingplichtigen betreft die gebruik maken van de gespreide aftrek, verdient het aanbeveling voor de berekening van de jaarlijkse aftrek de activa in elke opgave te groeperen volgens hun werkelijke afschrijvingsduur.

 

Nummer 68/88.1

 

De belastingplichtigen die aanspraak maken op de investeringsaftrek wegens de aanschaffing van een octrooi of van het recht tot exploitatie ervan (zie 68/32.1) moeten de bescheiden overleggen waarvan sprake is in art. 47bis, KB/WIB 92 (namelijk een afschrift van het contract op grond waarvan de onderneming het octrooi of het recht tot exploitatie ervan heeft aangeschaft en het bewijs dat het octrooi of het recht tot exploitatie ervan nooit door een onderneming voor het uitoefenen van haar beroepswerkzaamheid in België is gebruikt).

 

Nummer 68/89

 

In voorkomend geval moeten nog bij het formulier 276U worden gevoegd :

 

- het (de) attest(en) tot erkenning als energiebesparende investering (zie68/34);

 

- het (de) attest(en) (zie 68/35 en 36) en de diverse bescheiden (zie 68/37 tot 53) die vereist zijn om de aftrek voor milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling te verkrijgen.

 

X. GEDEELTELIJKE TERUGNEMING VAN DE AFTREK OP MILIEUVRIENDELIJKE INVESTERINGEN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING

 

Nummer 68/90

 

De materiële vaste activa zomede de van derden verkregen immateriële vaste activa voor onderzoek en ontwikkeling, moeten gedurende de gehele duur van de afschrijvingstermijn van die activa gebruikt worden door de belastingplichtige die de investeringsaftrek heeft verkregen of door de belastingplichtige die de vaste activa heeft verworven ingevolge verrichtingen als vermeld in art. 46, § 1, eerste lid, 1°, WIB 92 (voortzettingsstelsel) en art. 46, § 1, eerste lid, 3°, WIB 92 (inbreng van een landbouwonderneming in een landbouwvennootschap die geacht wordt geen rechtspersoonlijkheid te bezitten).

 

De verhoogde investeringsaftrek is derhalve niet van toepassing ten name van een belastingplichtige die de investeringen heeft verricht doch deze niet zelf gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling.

 

Nummer 68/91

 

Wanneer een vast activum voor onderzoek en ontwikkeling tijdens de afschrijvingsperiode een andere bestemming krijgt, geldt het volgende :

 

1° wat met de eenmalige aftrek teveel is verkregen, wordt belast als winst of baat van het jaar of boekjaar waarin de bestemming is veranderd; dat gedeelte is gelijk aan 1 % van de aanschaffings- of beleggingswaarde vermenigvuldigd met het product van de volgende twee factoren :

 

Eerste factor :

 

- indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een jaar of boekjaar verbonden aan aanslagjaar 1989 of aan een vorig aanslagjaar: 15 of 7 (20 - 5 of 20 - 13) naargelang het meubels en kantoormaterieel enerzijds, of andere vaste activa anderzijds betreft;

 

- indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een jaar of boekjaar verbonden aan aanslagjaar 1990 of aan een later aanslagjaar: 10 (15 - 5).

 

Tweede factor :

 

een breuk

 

- met als noemer het aantal van de jaren of boekjaren waarover de afschrijvingsduur van het betreffende vaste activum zich uitstrekt;

 

- met als teller het aantal van die jaren of boekjaren die nog niet verstreken zijn op het ogenblik waarop het niet naleven van de verplichting zich voordoet.

2° ingeval toepassing werd gemaakt van de voor de aj. 1983 en 1984 geldende "gespreide aftrek" (zie 68/57, laatste lid), moet het tarief van 20 %, met ingang van het belastbare tijdperk waarin de verandering van bestemming zich voordoet, worden vervangen door het tarief van 5 tot 13 %, naar gelang van de aard van het vaste activum.

 

Voorbeeld

 

Nummer 68/92

 

Een onderneming (natuurlijke persoon) die per kalenderjaar boekhoudt, richt in 1989 een gebouw van 10.000.000 F op, dat uitsluitend dient om er milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling in onder te brengen.

 

Het gebouw wordt lineair afgeschreven tegen 3 % (de afschrijvingstermijn is 34 jaar).

 

In 1989 verkrijgt de onderneming een éénmalige aftrek van 1.500.000 F (10.000.000 F x 15 %).

 

In 1999 wordt aan het gebouw een andere bestemming gegeven.

 

Aan de winst van het jaar 1999 zal derhalve volgend bedrag worden toegevoegd :

 

1 % van 10.000.000 F of 100.000 F x 10 (15 - 5) x 24/34 = 705.882 F.

 

BIJLAGEN


Berekening van het basispercentage van de investeringsaftrek


(zie 68/59 tot 61.2)


Nummer 68/Bijl1

Investeringen van het kalenderjaar 1989

Het basispercentage wordt als volgt berekend :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1988 (n - 1) : 1621,83/12 =

135,15

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1987 ( n - 2) : 1603,20/12 =

133,60

verschil : 135,15 - 133,60 =

1,55

1,55/133,60 =

0,0116

in percent uitgedrukte stijging :

1,16 %

afronding:

1 %

verhoging (met 3 percentpunten) : 1 % + 3 % =

4 %

Het resultaat is lager dan het bij de wet vastgestelde minimum. Derhalve moet als basispercentage 5 % worden genomen.

 

Investeringen van het kalenderjaar 1990

Het basispercentage wordt als volgt berekend :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1989 : 1672,21 : 12 =

139,35

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1988 : 1621,83 : 12 =

135,15

verschil : 139,35 - 135,15 =

4,20

4,20 : 135,15 =

0,0311

in percent uitgedrukte stijging :

3,11 %

afronding :

3 %

verhoging (met 2 percentpunten) : 3 % + 2 % =

5 %

Daar het resultaat (5 %) begrepen is tussen de wettelijk vastgelegde minimum- en maximumpercentages (respectievelijk 4 % en 11 %), is het basispercentage voor de in 1990 gedane investeringen gelijk aan 5 %.

 

Investeringen van het kalenderjaar 1991

Het voor het kalenderjaar 1991 voor natuurlijke personen toe te passen basispercentage (voor vennootschappen geldt een ander basispercentage - zie commentaar op art. 201, WIB 92) wordt als volgt berekend :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1990 : 1729,86 : 12 =

144,16

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1989 : 1672,21 : 12 =

139,35

verschil : 144,16 - 139,35 =

4,81

4,81 : 139,35 =

0,0345

in percent uitgedrukte stijging :

3,45 %

afronding :

3 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 3 % + 1,5 % =

4,5 %

Daar het verkregen resultaat (4,5 %) begrepen is tussen de wettelijk vastgelegde minimum- en maximumpercentages (respectievelijk 3,5 % en 10,5 %), is het basispercentage voor de in 1991 gedane investeringen gelijk aan 4,5%.

 

Vanaf 1.1.1992 gedane investeringen die verband houden met een aan aj. 1993 verbonden belastbaar tijdperk (14)

Het basispercentage wordt als volgt berekend :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1991: 1319,8 : 12 =

109,98

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1990 : 1729,86 : 12 = 144,16, omgerekend naar het nieuwe indexcijfer dat vanaf 1.1.1991 van toepassing is : 144,16 x 100/135,15 =

106,67

verschil : 109,98 - 106,67 =

3,31

3,31 : 106,67 =

0,0310

in percent uitgedrukte stijging :

3,10 %

afronding :

3 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 3 % + 1,5 % =

4,5 %

Daar het resultaat (4,5 %) begrepen is tussen de wettelijk vastgelegde minimum- en maximumpercentages (respectievelijk 3,5 % en 10,5 %), is het basispercentage voor de investeringen van een aan aj. 1993 verbonden belastbaar tijdperk, in zover zij vanaf 1.1.1992 gedaan zijn (15) gelijk aan 4,5 %.

[ 14 Wat de vσσr 1.1.1992 gedane investeringen betreft die verband houden met een aan aj.1993 verbonden belastbaar tijdperk, wordt inzonderheid verwezen naar de tabel m.b.t. de investeringen van het kalenderjaar 1991.]

[ 15 Daar het basispercentage met betrekking tot vσσr 1.1.1992 gedane investeringen die verband houden met een aan aj. 1993 verbonden belastbaar tijdperk eveneens 4,5 % bedraagt (zie tabel m.b.t. de investeringen van het kalenderjaar 1991), geldt inzake PB uiteindelijk hetzelfde basispercentage (nl. 4,5 %) voor alle investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 1993 verbonden belastbaar tijdperk, ongeacht of die investeringen in 1991 dan wel in 1992 gedaan zijn.]

Investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 1994 verbonden belastbaar tijdperk

 

Berekening van het basispercentage :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1992 : 1351,87 : 12 =

112,66

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1991 : 1319,8 : 12 =

109,98

verschil : 112,66 - 109,98 =

2,68

2,68 : 109,98 =

0,0243

in percent uitgedrukte stijging :

2,43 %

afronding :

2 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 2 % + 1,5 % =

3,5 %

Daar het resultaat (3,5 %) overeenstemt met het minimumpercentage dat in de wet bepaald is, is het basispercentage van de investeringsaftrek voor aj.1994 gelijk aan 3,5 %.

 

Investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 1995 verbonden belastbaar tijdperk

Berekening van het basispercentage :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1993 : 1389,1 : 12 =

115,76

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1992 : 1351,87 : 12 =

112,66

verschil : 115,76 - 112,66 =

3,10

3,10 : 112,66 =

0,0275

in percent uitgedrukte stijging :

2,75 %

afronding :

3 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 3 % + 1,5 % =

4,5 %

Daar het resultaat (4,5 %) begrepen is tussen de wettelijk vastgelegde minimum- en maximumpercentages (respectievelijk 3,5 % en 10,5 %), is het basispercentage voor de investeringen van een aan aj. 1995 verbonden belastbaar tijdperk gelijk aan 4,5 %.

 

Investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 1996 verbonden belastbaar tijdperk

Berekening van het basispercentage :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1994 : 1422,13 : 12 =

118,51

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1993 : 1389,1 : 12 =

115,76

verschil : 118,51 - 115,76 =

2,75

2,75 : 115,76 =

0,0238

in percent uitgedrukte stijging :

2,38 %

afronding :

2 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 2 % + 1,5 % =

3,5 %

Daar het resultaat (3,5 %) overeenstemt met het minimumpercentage dat in de wet bepaald is, is het basispercentage van de investeringsaftrek voor aj.1996 gelijk aan 3,5 %.

 

Investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 1997 verbonden belastbaar tijdperk

Berekening van het basispercentage :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1995 : 1442,99 : 12 =

120,25

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1994 : 1422,13 : 12 =

118,51

verschil : 120,25 - 118,51 =

1,74

1,74 : 118,51 =

0,0146

in percent uitgedrukte stijging :

1,46 %

afronding :

1 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 1 % + 1,5 % =

2,5 %

Het resultaat is lager dan het bij wet vastgestelde minimum. Derhalve moet als basispercentage van de investeringsaftrek voor aj. 1997 3,5 % worden ge-nomen.

 

Investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 1998 verbonden belastbaar tijdperk

Berekening van het basispercentage :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1996 : 1472,78 : 12 =

122,73

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1995 : 1442,99 : 12 =

120,25

verschil : 122,73 - 120,25 =

2,48

2,48 : 120,25 =

0,0206

in percent uitgedrukte stijging :

2,06 %

afronding :

2 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 2 % + 1,5 % =

3,5 %

Daar het resultaat (3,5 %) overeenstemt met het minimumpercentage dat in de wet bepaald is, is het basispercentage van de investeringsaftrek voor aj. 1998 gelijk aan 3,5 %.

 

Investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 1999 verbonden belastbaar tijdperk

Berekening van het basispercentage :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1997 : 1496,77 : 12 =

124,73

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1996 : 1472,78 : 12 =

122,73

verschil : 124,73 - 122,73 =

2,00

2,00 : 122,73 =

0,0162

in percent uitgedrukte stijging :

1,62 %

afronding :

2 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 2 % + 1,5 % =

3,5 %

Daar het resultaat (3,5 %) overeenstemt met het minimumpercentage dat in de wet bepaald is, is het basispercentage van de investeringsaftrek voor aj. 1999 gelijk aan 3,5 %.

 

Investeringen die gedaan zijn tijdens een aan aj. 2000 verbonden belastbaar tijdperk

Berekening van het basispercentage :

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1998 : 1231,19 : 12 =

102,60

gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen over het jaar 1997 : 1496,77 : 12 = 124,73, omgerekend naar het nieuwe indexcijfer met basis 1996 = 100 dat vanaf 1.1.1998 van toepassing is : 124,73 x 0,8148 =

101,63

verschil : 102,60 - 101,63 =

0,97

0,97 : 101,63 =

0,0095

in percent uitgedrukte stijging :

0,9 %

afronding :

1 %

verhoging (met 1,5 percentpunten) : 1 % + 1,5 % =

2,5 %

Het resultaat is lager dan het bij wet vastgestelde minimum. Derhalve moet als basispercentage van de investeringsaftrek voor aj. 2000 3,5 % worden genomen.

 

Minimum- en maximumpercentage van de verhoogde investeringsaftrek (zie 68/66 en 67)

Nummer 68/Bijl2

 

Investeringen

Minimumpercentage

Maximumpercentage

m.b.t. aj. 1990

5 % + 10 % = 15 %

12 % + 10 % = 22 %

gedaan in 1990

4 % + 10 % = 14 %

11 % + 10 % = 21 %

gedaan in 1991

3,5 % + 10 % = 13,5 %

10,5 % + 10 % = 20,5 %

gedaan vanaf 1.1.1992

3,5 % + 10 % = 13,5 %

10,5 % + 10 % = 20,5 %

 

 

Toepasselijk percentage van de verhoogde investeringsaftrek (zie 68/68)

Nummer 68/Bijl3

Investeringen

Basispercentage + 10 %

m.b.t. aj. 1990

5 % + 10 % = 15 %

gedaan in 1990

5 % + 10 % = 15 %

gedaan in 1991

4,5 % + 10 % = 14,5 %

gedaan vanaf 1.1.1992 tijdens een met aj. 1993 verbonden belastbaar tijdperk

4,5 % + 10 % = 14,5 %

m.b.t. aj. 1994

3,5 % + 10 % = 13,5 %

m.b.t. aj. 1995

4,5 % + 10 % = 14,5 %

m.b.t. de aj. 1996 tot 2000

3,5 % + 10 % = 13,5 %

 

Minimum- en maximumpercentage van de gewone gespreide investeringsaftrek (zie 68/71)

Nummer 68/Bijl4

 

Investeringen

Minimumpercentage

Maximumpercentage

m.b.t. aj. 1990

5 % + 7 % = 12 %

12 % + 7 % = 19 %

gedaan in 1990

4 % + 7 % = 11 %

11 % + 7 % = 18 %

gedaan in 1991

3,5 % + 7 % = 10,5 %

10,5 % + 7 % = 17,5 %

gedaan vanaf 1.1.1992

3,5 % + 7 % = 10,5 %

10,5 % + 7 % = 17,5 %

 

Toepasselijk percentage van de gewone gespreide investeringsaftrek

(zie 68/71)

Nummer 68/Bijl5

 

Investeringen

Basispercentage + 7 %

m.b.t. aj. 1990

5 % + 7 % = 12 %

gedaan in 1990

5 % + 7 % = 12 %

gedaan in 1991

4,5 % + 7 % = 11,5 %

gedaan vanaf 1.1.1992 die verband houden met een aan aj. 1993 verbonden belastbaar tijdperk

4,5 % + 7 % = 11,5 %

m.b.t. aj. 1994

3,5 % + 7 % = 10,5 %

m.b.t. aj. 1995

4,5 % + 7 % = 11,5 %

m.b.t. de aj. 1996 tot 2000

3,5 % + 7 % = 10,5 %

 

Minimum- en maximumpercentage van de verhoogde gespreide investeringsaftrek (zie 68/74.1)

Nummer 68/Bijl6

 

Investeringen

Minimumpercentage

Maximumpercentage

m.b.t. de aj. 1997 tot 2000

3,5 % + 17 % = 20,5 %

10,5 % + 17 % = 27,5 %

 

Toepasselijk percentage van de verhoogde gespreide investeringsaftrek

(zie 68/74.1)

Investeringen

Basispercentage + 17 %

m.b.t. de aj. 1997 tot 2000

3,5 % + 17 % = 20,5 %

 

Overzicht van de toepasselijke percentages van de investeringsaftrek (zie 68/76)

Nummer 68/Bijl7

 

Investeringen van het kalenderjaar

1989

1990

1991

Gewone aftrek :

Verhoogde aftrek

  • milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling:
  • energiebesparende investeringen :

Gespreide aftrek :

5 %

 

15 %

15 %

12 %

5 %

 

15 %

15 %

12 %

4,5 %

 

14,5 %

14,5 %

11,5 %

Overzicht van de toepasselijke percentages van de investeringsaftrek (zie 68/76)

Investeringen gedaan in een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan

Aj. 1993

Aj. 1994

Aj. 1995

Aj. 1996

Aj. 1997 tot 2000

Gewone aftrek :

Verhoogde aftrek :

  • octrooien :
  • milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling :
  • energiebesparende investeringen :

Gespreide aftrek :

  • verhoogde gespreide aftrek (milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling) :
  • gewone gespreide aftrek (andere investeringen) :

4,5 %

 

-

14,5 %

14,5 %



-

11,5 %

3,5 %

 

-

13,5 %

13,5 %



-

10,5 %

4,5 %

 

-

14,5 %

14,5 %



-

11,5 %

3,5 %

 

-

13,5 %

13,5 %



-

10,5 %

3,5 %

 

13,5 %

13,5 %

13,5 %



20,5 %

10,5 %

 

Grenzen inzake overdracht van de investeringsaftrek (zie 68/83)

Nummer 68/Bijl8

 

Basisbedrag

Aj. 1992

Aj. 1993 tot 1999

Aj. 2000

25.000.000 F

26.668.000 F

27.495.000 F

27.758.000 F

(688.102,85 EUR)

100.000.000 F

106.672.000 F

109.980.000 F

111.030.000 F

(2.752.361,81 EUR)