Hof van Cassatie: Arrest van 5 Oktober 1999 (België). RG P990695N
- Sectie :
- Rechtspraak
- Bron :
- Justel N-19991005-12
- Rolnummer :
- P990695N
Samenvatting :
Strafbare herhaling veronderstelt het bestaan van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, welke aan het nieuwe misdrijf voorafgaat; de termijn waarbinnen het nieuwe misdrijf moet gepleegd zijn, gaat in op het tijdstip waarop de veroordeling die ten grondslag ligt van de herhaling, kracht van gewijsde heeft verkregen.
Arrest :
Voeg het document toe aan een map
()
om te beginnen met annoteren.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 20 april 1999 op verwijzing door het Hof van Beroep te Antwerpen gewezen;
Gelet op het arrest van het Hof van 24 augustus 1998;
Over het middel, gesteld als volgt: schending van artikel 10, §§ 2 en 4, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, en van artikel 149 van de Gecoördineerde Grondwet;
doordat het bestreden arrest het vonnis van de correctionele rechtbank te Kortrijk d.d. 20 mei 1997 bevestigt, waarbij eiser veroordeeld werd tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van vier jaar en een geldboete van 20.000 frank; de correctionele rechtbank vaststelde dat eiser zich in staat van wettelijke herhaling bevond en onder meer overwoog:
"Bij het bepalen van de straf en de strafmaat in hoofde van De Marez Daniel houdt de rechtbank rekening met de ernst en de omstandigheden van de feiten. Beklaagde is veearts en pleegde de feiten zonder de minste scrupules, louter uit geldgewin, zonder zich te bekommeren om de nadelige gevolgen voor de volksgezondheid. Beklaagde werd in het verleden reeds herhaaldelijk veroordeeld voor analoge misdrijven en verkeert tevens in staat van wettelijke herhaling";
het bestreden arrest in de omschrijving van de feiten der tenlasteleggingen A en B preciseert dat de laatste feiten gepleegd zijn op niet nader bepaalde data tussen 11 juni 1995 en 11 augustus 1995, en dat eiser in staat van bijzondere herhaling verkeert voor wat de feiten betreft van de tenlastelegging B, deze feiten gepleegd zijnde binnen de drie jaar nadat hij bij arrest van het Hof van beroep te Gent, uitgesproken op 12 december 1991, werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van twee jaar, met uitstel gedurende vijf jaar voor een jaar van de gevangenisstraf, en tot een geldboete van 100.000 frank, wegens een der misdrijven omschreven in artikel 10, par. 1 van de Wet van 15 juli 1985, meer bepaald wegens inbreuk op artikel 10, par. 1, litt. 2a, van die wet, het voormelde arrest in kracht van gewijsde getreden zijnde op 5 oktober 1993, zijnde de datum van het arrest van het Hof van Cassatie waarbij de voorziening in cassatie door beklaagde tegen voormeld arrest van het Hof van beroep te Gent werd verworpen;
Het bestreden arrest, op pagina 13, overweegt betreffende de bijzondere herhaling:
"dat beklaagde Daniel De Marez in conclusies voorhoudt dat hij zich niet in staat van bijzondere herhaling kan bevinden omdat de huidige feiten gepleegd werden, meer dan drie jaar na de veroordeling door het Hof van beroep te Gent op 12 december 1991;
dat dit verweer, dat stelt dat de termijn voor de bijzondere herhaling begint te lopen vanaf de datum van de uitspraak, geen hout snijdt; dat het onherroepelijk karakter van de tot basis van de bijzondere herhaling dienende veroordeling immers behoort tot de essentie van het begrip van de herhaling en van de veroordeling (C.J. Vanhoudt en W. Calewaert, Belgisch Strafrecht, II, nr. 1133; Cass., 19 november 1974, Arr. Cass., 1975, 342;
Cass., 12 maart 1974, Arr. Cass., 1974, Arr. Cass., 1974, 767; Cass., 17 juni 1980, Arr. Cass., 1979-80, 1299; noot 2 onder Cass., 13 februari 1967, Arr. Cass., 1967, 740);
dat een veroordeling onherroepelijk is of in kracht van gewijsde is gegaan vanaf het verstrijken van verzet, indien ze bij verstek werd gewezen, van hoger beroep en van beroep in cassatie of, indien deze rechtsmiddelen werden aangewend, vanaf de definitieve beslechting van de zaak (C.J. Vanhoudt en W. Calewaert, o.c., II, nr. 1108 noot nr. 1); dat dit in concreto betekent dat de veroordeling die op 12 december 1991 door het Hof van Beroep te Gent werd uitgesproken slechts haar definitieve karakter heeft verworven na de verwerping van de voorziening in cassatie op 5 oktober 1993;
dat er anders over oordelen tot de onaanvaardbare ongelijkheid zou leiden dat voor de veroordeelde, die geen voorziening in cassatie instelt, de termijn voor de bijzondere herhaling slechts een aanvang neemt vanaf het verstrijken van de cassatietermijn (Cass., 30 januari 1940, Pas. 1940, I, 12), terwijl voor de veroordeelde die wel een voorziening in cassatie instelt en wiens voorziening wordt verworpen, de termijn retroactief zou ingaan op de datum van de uitspraak;
dat beklaagde Daniel De Marez dan ook, voor wat de feiten der tenlastelegging B betreft, verkeert in staat van bijzondere herhaling, deze feiten gepleegd zijnde binnen drie jaar na het op 5 oktober 1993 in kracht van gewijsde treden van de veroordeling uitgesproken door het Hof van Beroep te Gent op 12 december 1991;"
terwijl, eerste onderdeel, overeenkomstig artikel 10, § 4, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, maar uitgezonderd hoofdstuk V, van toepassing zijn op de door deze wet bepaalde misdrijven;
De toepassing van de bepalingen van hoofdstuk V van Boek I van het Strafwetboek, die betrekking hebben op de wettelijke herhaling, door deze bepaling uitdrukkelijk is uitgesloten wat betreft de door de Wet van 15 juli 1985 bepaalde misdrijven;
Het bestreden arrest door de hoger weergegeven motieven preciseert dat eiser, voor wat de feiten der tenlastelegging B betreft, verkeert in staat van bijzondere herhaling;
Het bestreden arrest daarnaast het vonnis a quo bevestigt, waarbij eiser werd veroordeeld in staat van wettelijke herhaling, en waarin - zoals blijkt uit de motieven i.v.m. de straftoemeting - uitdrukkelijk rekening werd gehouden met deze staat van wettelijke herhaling;
Het bestreden arrest bijgevolg, door het vonnis te bevestigen waarbij eiser werd veroordeeld in staat van wettelijke herhaling, een schending inhoudt van artikel 10, § 4, van de Wet van 15 juli 1985;
en terwijl, tweede onderdeel, overeenkomstig artikel 10, § 2, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, in geval van herhaling binnen drie jaar na de veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in par. 1 van artikel 10, de gevangenisstraf en geldboete kunnen worden verdubbeld;
Uit het bestreden arrest blijkt dat de appelrechters bij het bepalen van de straf in aanmerking hebben genomen dat eiser zich in staat van bijzondere herhaling bevond; het bestreden arrest uitdrukkelijk overweegt dat de termijn voor de bijzondere herhaling een aanvang neemt vanaf het verstrijken van de cassatietermijn;
Het bestreden arrest aldus schending inhoudt van artikel 10, § 2, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, dat strafverzwaring voorziet in geval van herhaling binnen drie jaar na de veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in par. 1 van artikel 10;
en terwijl, luidens de vermelding in het bestreden arrest de feiten van de tenlastelegging B werden gepleegd "tussen 15 december 1994 en 11 augustus 1995, meermaals, de laatste feiten gepleegd zijnde op niet nader bepaalde data tussen 11 juni 1995 en 11 augustus 1995";
Aldus wordt vastgesteld dat de herhaalde feiten die aan de tenlastelegging B ten grondslag lagen, gepleegd zijn na 12 december 1994, datum waarop drie jaren waren verlopen sedert het arrest van 12 december 1991 van het Hof van Beroep te Gent;
Het bestreden arrest aldus niet op wettelijke wijze kon besluiten tot het bestaan van een staat van bijzondere herhaling die voor de tenlastelegging B in acht werd genomen (schending van artikel 10, § 2, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking), minstens zijn beslissing betreffende het bestaan van bijzondere herhaling niet regelmatig met redenen heeft omkleed (schending van artikel 149 van de Grondwet):
Wat het eerste onderdeel betreft:
Overwegende dat de appelrechters, eensdeels, bij het preciseren van de telastleggingen de door de eerste rechter voor de beide telastleggingen aangenomen staat van wettelijke herhaling niet overnemen; dat zij echter zeggen dat er alleen bijzondere herhaling is voor de telastlegging B; dat, anderdeels, op grond van eigen redenen die zij vermelden op de bladzijden zestien en zeventien van het arrest, waaronder de vermelde staat van bijzondere herhaling, de straf en de strafmaat die zij aan eiser opleggen, bepalen; dat zij zodoende de aangehaalde motivering van het beroepen vonnis waarbij verwezen werd naar een staat van wettelijke herhaling, niet overnemen;
Dat het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest, mitsdien feitelijke grondslag mist;
Wat het tweede onderdeel betreft:
Overwegende dat luidens artikel 10, § 2, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met antihormonale werking, in geval van herhaling binnen drie jaar na de veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in § 1, de gevangenisstraffen en de geldboeten worden verdubbeld;
Overwegende dat de strafbare herhaling het bestaan onderstelt van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, welke aan het nieuwe misdrijf voorafgaat;
Dat de termijn van drie jaar waarbinnen het nieuwe misdrijf moet gepleegd zijn, ingaat op het tijdstip waarop de veroordeling, grond voor de herhaling, kracht van gewijsde bekomen heeft;
Dat een beslissing op de strafvordering gezag van gewijsde heeft zodra zij is gewezen, maar pas kracht van gewijsde verkrijgt wanneer zij onherroepelijk wordt;
Overwegende dat de appelrechters vaststellen dat te dezen de veroordeling die op 12 december 1991 door het Hof van Beroep te Gent werd uitgesproken slechts haar definitieve karakter heeft verworven na de verwerping van de ertegen gerichte voorziening in cassatie op 5 oktober 1993;
Dat zij mitsdien wettig vaststellen dat de feiten van de telastlegging, door hen gepreciseerd als zijnde gepleegd "tussen 15 december 1994 en 11 augustus 1995, meermaals, de laatste feiten gepleegd zijnde op niet nader bepaalde data tussen 11 juni 1995 en 11 augustus 1995", door eiser werden gepleegd in staat van bijzondere herhaling, en met de door hen gegeven motivering hun beslissing regelmatig met redenen omkleden;
Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt de voorziening;
Veroordeelt eiser in de kosten.
Gelet op het bestreden arrest, op 20 april 1999 op verwijzing door het Hof van Beroep te Antwerpen gewezen;
Gelet op het arrest van het Hof van 24 augustus 1998;
Over het middel, gesteld als volgt: schending van artikel 10, §§ 2 en 4, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, en van artikel 149 van de Gecoördineerde Grondwet;
doordat het bestreden arrest het vonnis van de correctionele rechtbank te Kortrijk d.d. 20 mei 1997 bevestigt, waarbij eiser veroordeeld werd tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van vier jaar en een geldboete van 20.000 frank; de correctionele rechtbank vaststelde dat eiser zich in staat van wettelijke herhaling bevond en onder meer overwoog:
"Bij het bepalen van de straf en de strafmaat in hoofde van De Marez Daniel houdt de rechtbank rekening met de ernst en de omstandigheden van de feiten. Beklaagde is veearts en pleegde de feiten zonder de minste scrupules, louter uit geldgewin, zonder zich te bekommeren om de nadelige gevolgen voor de volksgezondheid. Beklaagde werd in het verleden reeds herhaaldelijk veroordeeld voor analoge misdrijven en verkeert tevens in staat van wettelijke herhaling";
het bestreden arrest in de omschrijving van de feiten der tenlasteleggingen A en B preciseert dat de laatste feiten gepleegd zijn op niet nader bepaalde data tussen 11 juni 1995 en 11 augustus 1995, en dat eiser in staat van bijzondere herhaling verkeert voor wat de feiten betreft van de tenlastelegging B, deze feiten gepleegd zijnde binnen de drie jaar nadat hij bij arrest van het Hof van beroep te Gent, uitgesproken op 12 december 1991, werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van twee jaar, met uitstel gedurende vijf jaar voor een jaar van de gevangenisstraf, en tot een geldboete van 100.000 frank, wegens een der misdrijven omschreven in artikel 10, par. 1 van de Wet van 15 juli 1985, meer bepaald wegens inbreuk op artikel 10, par. 1, litt. 2a, van die wet, het voormelde arrest in kracht van gewijsde getreden zijnde op 5 oktober 1993, zijnde de datum van het arrest van het Hof van Cassatie waarbij de voorziening in cassatie door beklaagde tegen voormeld arrest van het Hof van beroep te Gent werd verworpen;
Het bestreden arrest, op pagina 13, overweegt betreffende de bijzondere herhaling:
"dat beklaagde Daniel De Marez in conclusies voorhoudt dat hij zich niet in staat van bijzondere herhaling kan bevinden omdat de huidige feiten gepleegd werden, meer dan drie jaar na de veroordeling door het Hof van beroep te Gent op 12 december 1991;
dat dit verweer, dat stelt dat de termijn voor de bijzondere herhaling begint te lopen vanaf de datum van de uitspraak, geen hout snijdt; dat het onherroepelijk karakter van de tot basis van de bijzondere herhaling dienende veroordeling immers behoort tot de essentie van het begrip van de herhaling en van de veroordeling (C.J. Vanhoudt en W. Calewaert, Belgisch Strafrecht, II, nr. 1133; Cass., 19 november 1974, Arr. Cass., 1975, 342;
Cass., 12 maart 1974, Arr. Cass., 1974, Arr. Cass., 1974, 767; Cass., 17 juni 1980, Arr. Cass., 1979-80, 1299; noot 2 onder Cass., 13 februari 1967, Arr. Cass., 1967, 740);
dat een veroordeling onherroepelijk is of in kracht van gewijsde is gegaan vanaf het verstrijken van verzet, indien ze bij verstek werd gewezen, van hoger beroep en van beroep in cassatie of, indien deze rechtsmiddelen werden aangewend, vanaf de definitieve beslechting van de zaak (C.J. Vanhoudt en W. Calewaert, o.c., II, nr. 1108 noot nr. 1); dat dit in concreto betekent dat de veroordeling die op 12 december 1991 door het Hof van Beroep te Gent werd uitgesproken slechts haar definitieve karakter heeft verworven na de verwerping van de voorziening in cassatie op 5 oktober 1993;
dat er anders over oordelen tot de onaanvaardbare ongelijkheid zou leiden dat voor de veroordeelde, die geen voorziening in cassatie instelt, de termijn voor de bijzondere herhaling slechts een aanvang neemt vanaf het verstrijken van de cassatietermijn (Cass., 30 januari 1940, Pas. 1940, I, 12), terwijl voor de veroordeelde die wel een voorziening in cassatie instelt en wiens voorziening wordt verworpen, de termijn retroactief zou ingaan op de datum van de uitspraak;
dat beklaagde Daniel De Marez dan ook, voor wat de feiten der tenlastelegging B betreft, verkeert in staat van bijzondere herhaling, deze feiten gepleegd zijnde binnen drie jaar na het op 5 oktober 1993 in kracht van gewijsde treden van de veroordeling uitgesproken door het Hof van Beroep te Gent op 12 december 1991;"
terwijl, eerste onderdeel, overeenkomstig artikel 10, § 4, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, maar uitgezonderd hoofdstuk V, van toepassing zijn op de door deze wet bepaalde misdrijven;
De toepassing van de bepalingen van hoofdstuk V van Boek I van het Strafwetboek, die betrekking hebben op de wettelijke herhaling, door deze bepaling uitdrukkelijk is uitgesloten wat betreft de door de Wet van 15 juli 1985 bepaalde misdrijven;
Het bestreden arrest door de hoger weergegeven motieven preciseert dat eiser, voor wat de feiten der tenlastelegging B betreft, verkeert in staat van bijzondere herhaling;
Het bestreden arrest daarnaast het vonnis a quo bevestigt, waarbij eiser werd veroordeeld in staat van wettelijke herhaling, en waarin - zoals blijkt uit de motieven i.v.m. de straftoemeting - uitdrukkelijk rekening werd gehouden met deze staat van wettelijke herhaling;
Het bestreden arrest bijgevolg, door het vonnis te bevestigen waarbij eiser werd veroordeeld in staat van wettelijke herhaling, een schending inhoudt van artikel 10, § 4, van de Wet van 15 juli 1985;
en terwijl, tweede onderdeel, overeenkomstig artikel 10, § 2, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, in geval van herhaling binnen drie jaar na de veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in par. 1 van artikel 10, de gevangenisstraf en geldboete kunnen worden verdubbeld;
Uit het bestreden arrest blijkt dat de appelrechters bij het bepalen van de straf in aanmerking hebben genomen dat eiser zich in staat van bijzondere herhaling bevond; het bestreden arrest uitdrukkelijk overweegt dat de termijn voor de bijzondere herhaling een aanvang neemt vanaf het verstrijken van de cassatietermijn;
Het bestreden arrest aldus schending inhoudt van artikel 10, § 2, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking, dat strafverzwaring voorziet in geval van herhaling binnen drie jaar na de veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in par. 1 van artikel 10;
en terwijl, luidens de vermelding in het bestreden arrest de feiten van de tenlastelegging B werden gepleegd "tussen 15 december 1994 en 11 augustus 1995, meermaals, de laatste feiten gepleegd zijnde op niet nader bepaalde data tussen 11 juni 1995 en 11 augustus 1995";
Aldus wordt vastgesteld dat de herhaalde feiten die aan de tenlastelegging B ten grondslag lagen, gepleegd zijn na 12 december 1994, datum waarop drie jaren waren verlopen sedert het arrest van 12 december 1991 van het Hof van Beroep te Gent;
Het bestreden arrest aldus niet op wettelijke wijze kon besluiten tot het bestaan van een staat van bijzondere herhaling die voor de tenlastelegging B in acht werd genomen (schending van artikel 10, § 2, van de Wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met anti-hormonale werking), minstens zijn beslissing betreffende het bestaan van bijzondere herhaling niet regelmatig met redenen heeft omkleed (schending van artikel 149 van de Grondwet):
Wat het eerste onderdeel betreft:
Overwegende dat de appelrechters, eensdeels, bij het preciseren van de telastleggingen de door de eerste rechter voor de beide telastleggingen aangenomen staat van wettelijke herhaling niet overnemen; dat zij echter zeggen dat er alleen bijzondere herhaling is voor de telastlegging B; dat, anderdeels, op grond van eigen redenen die zij vermelden op de bladzijden zestien en zeventien van het arrest, waaronder de vermelde staat van bijzondere herhaling, de straf en de strafmaat die zij aan eiser opleggen, bepalen; dat zij zodoende de aangehaalde motivering van het beroepen vonnis waarbij verwezen werd naar een staat van wettelijke herhaling, niet overnemen;
Dat het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest, mitsdien feitelijke grondslag mist;
Wat het tweede onderdeel betreft:
Overwegende dat luidens artikel 10, § 2, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met antihormonale werking, in geval van herhaling binnen drie jaar na de veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in § 1, de gevangenisstraffen en de geldboeten worden verdubbeld;
Overwegende dat de strafbare herhaling het bestaan onderstelt van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling, welke aan het nieuwe misdrijf voorafgaat;
Dat de termijn van drie jaar waarbinnen het nieuwe misdrijf moet gepleegd zijn, ingaat op het tijdstip waarop de veroordeling, grond voor de herhaling, kracht van gewijsde bekomen heeft;
Dat een beslissing op de strafvordering gezag van gewijsde heeft zodra zij is gewezen, maar pas kracht van gewijsde verkrijgt wanneer zij onherroepelijk wordt;
Overwegende dat de appelrechters vaststellen dat te dezen de veroordeling die op 12 december 1991 door het Hof van Beroep te Gent werd uitgesproken slechts haar definitieve karakter heeft verworven na de verwerping van de ertegen gerichte voorziening in cassatie op 5 oktober 1993;
Dat zij mitsdien wettig vaststellen dat de feiten van de telastlegging, door hen gepreciseerd als zijnde gepleegd "tussen 15 december 1994 en 11 augustus 1995, meermaals, de laatste feiten gepleegd zijnde op niet nader bepaalde data tussen 11 juni 1995 en 11 augustus 1995", door eiser werden gepleegd in staat van bijzondere herhaling, en met de door hen gegeven motivering hun beslissing regelmatig met redenen omkleden;
Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt de voorziening;
Veroordeelt eiser in de kosten.