Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders: Beslissing van 17 Januari 2017 (België). RG M13-9-0625

Date :
17-01-2017
Language :
Dutch
Size :
3 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20170117-1
Role number :
M13-9-0625

Summary :

Gelet op: Verklaart het verzoek ontvankelijk en kent verzoeker een hulp toe van euro 500.

Decision :

Add the document to a folder () to start annotating it.

(...)

I. Feiten

Op 5 juni 2007 werd de echtgenote van verzoeker op brutale wijze verwond door de genaamde Mohamed Z., die enkele rake klappen in het aangezicht toebracht en schoppen ter hoogte van de rug en het bekken. Ten gevolge hiervan is zijn echtgenote blijvend arbeidsongeschikt.

II. Vervolging

Bij vonnis dd. 22 april 2008 van de jeugdrechtbank te ... werd de minderjarige Mohamed Z. berispt voor de volgende bewezen geachte tenlastelegging:

"Te ... op 05.06.2007:

Opzettelijke verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan X. Christine, slagen of verwondingen die een ziekte of een ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge hadden".

Op burgerlijk gebied werden Z. en zijn ouders bij zelfde vonnis in solidum veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een provisionele schadevergoeding van 1 euro meer de vergoedende intresten vanaf 5 juni 2007 tot heden en vanaf heden meer de gerechtelijke intresten telkens aan de wettelijke intrestvoet.

Verzoeker en zijn echtgenote stelden hoger beroep in.

Bij tussenarrest dd. 22 februari 2010 duidde het Hof van Beroep te ... dr. M. L. aan als gerechtsgeneesheer.

Bij eindarrest 12 september 2012 deed het Hof van Beroep te ... het vonnis van de jeugdrechtbank teniet op burgerrechtelijk gebied en veroordeelde Mohamed Z. en zijn ouders tot betaling in solidum aan verzoeker de som van euro 2.500 voor morele schade meer de intresten.

Tegen dit arrest werd geen rechtsmiddel aangewend.

III. Mogelijkheden tot schadeloosstelling

Volgens het arrest dd. 12/09/2012, f° 10: "Sabah B. [moeder van de dader] is toegelaten tot de kosteloze rechtsbijstand. Haar zoon pleegde de feiten als minderjarige en de financiële toestand van Abdelmajid Z. [vader] is evenmin rooskleurig".

Met een ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling waarbij verzoeker zou moeten verzaken aan de intresten en gerechtskosten en met een bijkomende opname van schuldvordering in de

aanzuiveringsregeling dat de schuldvordering minder dan 10% van de aanvaarde

schuldenlast zou belopen, kon hij zich niet akkoord verklaren.

IV. Begroting van de gevraagde hulp

Verzoeker vraagt om de toekenning van een hulp van euro 2.500 voor morele schade meer de intresten

V. Beoordeling door de Commissie

V-1. Ontvankelijkheid

De wetgeving betreffende de hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden verleent aan de slachtoffers geen subjectief recht op "schadeloosstelling", maar wel op het eventueel bekomen van een "hulp", gesteund op het principe van de collectieve solidariteit. Uit de aard zelf van de hulp volgt dat de "volledige vergoeding" van het door de slachtoffers geleden nadeel niet wordt gewaarborgd. Bij het beoordelen van een hulp dienen de voorschriften van de artikelen 31, 31bis, 32, 33 en 33bis van de wet van 1 augustus 1985 nageleefd te worden.

In zijn verslag van 6 april 2016 had de verslaggever de partijen uitgenodigd om standpunt in te nemen nopens de volgende, opgeworpen ontvankelijkheidsproblematiek:

Overeenkomstig artikel 31 van de wet van 1 augustus 1985 kan de Commissie een financiële hulp toewijzen aan:

"1° personen die ernstige lichamelijke of psychische schade ondervinden als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad;

2° erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een persoon die overleden is als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met de overledene;

3° ouders van een slachtoffer dat minderjarig is op het ogenblik van een opzettelijke gewelddaad en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 31,1°, of personen die op dat ogenblik voorzagen in het onderhoud van de minderjarige;

4° erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een persoon die sinds meer dan een jaar vermist is indien deze vermissing naar alle waarschijnlijkheid te wijten is aan een opzettelijke gewelddaad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met de vermiste persoon;

5° hen die vrijwillig hulp bieden aan slachtoffers, niet in het kader van de uitoefening van een beroepsactiviteit in verband met de veiligheid en niet in het kader van een deelname aan eender welke gestructureerde vereniging teneinde hulp en bijstand te verlenen aan derden, en die « occasionele redders » genoemd worden of, in geval van overlijden, van de occasionele redder, zijn erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad of personen die in duurzaam gezinsverband met hem samenleefden."

Verzoeker was zelf niet aanwezig op de plaats en het ogenblik van de feiten en dus geen getuige. Bijgevolg is hij niet in persoon bedreigd geweest. Hij lijkt dus moeilijk te kunnen worden ondergebracht onder één van de vermelde categorieën.

De partijen worden uitgenodigd om standpunt in te nemen nopens de opgeworpen ontvankelijkheidsproblematiek.

Na dit verslag onderging voormeld artikel 31 van de wet van 1 augustus 1985 evenwel een wijziging bij wet van 31 mei 2016 als volgt:

" De commissie kan een financiële hulp toekennen aan :

3° erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een niet overleden slachtoffer dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 31,1° alsook aanverwanten tot en met dezelfde graad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met dit slachtoffer "

Deze wetswijziging voorziet geen overgangsbepalingen en is dus meteen van toepassing op de verzoeken die hangende zijn bij de Commissie op datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad op 17 juni 2016. Bijgevolg komt de Commissie tijdens haar rechtszitting van 29 september 2016 tot de vaststelling dat de casus van de heer Patrick Y. (echtgenoot van het rechtstreeks slachtoffer) aan de (nieuwe) wettelijke bepalingen beantwoordt.

Het verzoekschrift aan de Commissie is dus regelmatig naar de vorm en het werd tijdig neergelegd.

V-2. Boordeling ten gronde

De Commissie verzekert geen integrale schadeloosstelling. Ze kan, naar billijkheid, een financiële hulp toekennen voor de schadeposten die limitatief zijn opgesomd in artikel 32, § 3, van de wet van 1 augustus 1985:

"Voor de toekenning van een hulp aan de personen als bedoeld in artikel 31, 3° en 4°, steunt de commissie uitsluitend op de volgende bestanddelen van de geleden schade :

1° de morele schade;

2° de medische kosten en de ziekenhuiskosten;

3° de procedurekosten met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding."

‘Intresten' zijn daarbij niet opgenomen en komen dus niet in aanmerking voor een financiële hulp. Het principe dat de bijzaak de hoofdzaak volgt is hier niet van toepassing; immers de schuldenaar van de toegekende hulp, zijnde de Belgische Staat, is niet de veroorzaker van de schade. De zienswijze van de Commissie ten aanzien van de intresten werd bevestigd bij arrest nr. 165.787 van de Raad van State d.d. 12 december 2006.

Uit artikel 33, § 1 van de wet blijkt dat het bedrag van de hulp naar billijkheid wordt bepaald. Volgens de voorbereidende werken is die beoordeling naar billijkheid zelfs het basisbeginsel van het stelsel (Parl.St., Senaat 1984-85 nr. 873/2/1°,8). Dit uitgangspunt verleent aan de Commissie een appreciatiebevoegdheid, zowel inzake de opportuniteit van de toekenning van een financiële hulp als inzake de bepaling van de omvang van het hulpbedrag. Het voorgaande impliceert dat de Commissie voor bepaalde schadeposten andere tarieven kan (mag) hanteren dan die waarvan de correctionele rechter zich bedient. Hierdoor kan de door de Commissie toegekende hulp in meerdere of mindere mate afwijken van de in gemeenrecht toegewezen schadevergoeding.

Zo baseert de Commissie zich onder meer bij het toekennen van een hulpbedrag voor de post ‘morele schade' op haar rechtspraak in gelijkaardige dossiers.

Welnu, bij de beoordeling van de hulpaanvraag van verzoeker tot het bekomen van het bedrag van

euro 2.500 voor ‘morele schade' heeft de Commissie de afweging gemaakt of de ernst van de voorgebrachte schade kan evenaren met de ernst van de schade vastgesteld in eerdere gelijkaardige casussen waarin de Commissie hulpbedragen toewees (PS Bedoeld wordt de verzoekschriften van ouders van minderjarige slachtoffers beoordeeld op basis van de voor 17 juni 2016 vigerende wetgeving ). Dit blijkt evenwel duidelijk niet het geval te zijn (zonder daarmee de ernst van het leed van verzoeker te willen minimaliseren).

Inspiratie zoekend in schadegevallen die als analoog kunnen worden beschouwd aan deze van verzoeker, komt het de Commissie redelijk en billijk voor om zich in het voorliggend dossier te laten leiden door haar precedente rechtspraak en aan verzoeker niet het gevraagde hulpbedrag toe te wijzen maar wel een deel ervan, zijnde euro 500.

In deze context wenst de Commissie nog te benadrukken dat, naar haar oordeel, moreel leed, zoals pijn of smart, niet louter door een geldelijke tegemoetkoming kan gelenigd worden. Hooguit is de financiële hulp een erkenning van dit leed, een vorm van troost, een middel om het leed draaglijker te maken. Dienvolgens kan het toegekend bedrag slechts een abstracte begroting zijn.

*

* *

OP DIE GRONDEN,

De Commissie,

Gelet op:

- de artikelen 17 § 1, 39 tot 42 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 tot regeling van het taalgebruik in bestuurszaken;

- de artikelen 28 tot 41 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, laatst gewijzigd bij wet van 31 mei 2016;

- het koninklijk besluit van 18 december 1986 betreffende de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 7 december 2006,

Verklaart het verzoek ontvankelijk en kent verzoeker een hulp toe van euro 500.

Aldus uitgesproken te Brussel, in openbare zitting en in de Nederlandse taal op 17 januari 2017.

De plv. secretaris, De voorzitter,

B. VAN BEURDEN P. DE SMET