Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders: Beslissing van 4 September 1997 (België). RG 965419
- Section :
- Case law
- Source :
- Justel N-19970904-5
- Role number :
- 965419
Summary :
(Uit de stukken blijkt dat het dochtertje van verzoekers, De B., geboren op ... 1983, het slachtoffer werd van verkrachting door de genaamde D. Deze werd bij arrest van ... 1995 door het Hof van Assisen van de Provincie West-Vlaanderen veroordeeld tot twintig jaar dwangarbeid. Bij arrest van ... 1995 werd dezelfde D. veroordeeld tot het betalen aan verzoekers in eigen naam 100.000 frank morele schade en tot het betalen aan verzoekers q.q. een bedrag van 75.000 frank voor verlies aan schooljaar en 250.000 frank voor morele schade De arresten hebben kracht van gewijsde. Uit de gegevens van het dossier en meer bepaald uit de verklaring van Dokter W. blijkt dat het slachtoffer zeer ernstige letsels heeft overgehouden ingevolge de op haar gepleegde feiten. Het verzoekschrift uitgaande van verzoekers in eigen naam is niet ontvankelijk. Immers zij zijn geen rechtstreekse slachtoffers van de gewelddaden gepleegd op hun dochter zodat hun verzoek in eigen naam niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31 van de wet van 1 augustus 1985. Het verzoekschrift uitgaande van verzoekers qualitate qua als beheerders van de goederen van hun minderjarige dochter is regelmatig naar de vorm en werd tijdig neergelegd. Aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden werd voldaan. De kansen op verhaal ten overstaan van de dader zijn quasi onbestaande zoals trouwens blijkt uit het schrijven van 21 november 1995 van gerechtsdeurwaarders R. en V. Verzoekers vragen aan de Commissie een tussenkomst voor verlies aan een schooljaar van 75.000 frank en morele schadevergoeding van 250.000 frank. Rekening houdende met de aard van de opgelopen letsels, het deskundig verslag dat werd neergelegd uitgaande van Dokter W. en de zware gevolgen voor het meisje, zijn deze bedragen billijk. De verzoekers,zoals zij in de zitting van de Commissie van 24 juli 1997 waren vertegenwoordigd, bevestigden uitdrukkelijk hun akkoord dat de aan het kind toe te kennen hulp zou gestort worden op een spaarboekje, met de gebruikelijke clausule van onbeschikbaarheid. De overige posten, nl. intresten en gerechtskosten komen niet voor in de limitatieve opsomming van artikel 32 alinéa 1 van de wet en komen niet in aanmerking voor een vergoeding. OP DIE GRONDEN, De Commissie, Gelet op de artikelen 17 alinéa 1, 39 tot 42 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 tot regeling van het taalgebruik in bestuurszaken, de artikelen 31 tot 37 van de wet van 1 augustus 1985 en de artikelen 28 tot 34 van het K.B. van 18 december 1986, Verklaart het verzoek van de heer en mevrouw DE B.-H. in eigen naam ingediend tot het bekomen van een hulp niet ontvankelijk. Verklaart het verzoek van de heer en mevrouw DE B.-H. qualitate qua voor M. ontvankelijk en gegrond. Kent dienvolgens aan verzoekers qualitate qua toe de hulp van 325.000 frank - 10.000 frank (artikel 33 alinéa 2 van de wet) of 315.000 frank. Zegt dat dit bedrag zal geplaatst worden op een spaarboekje op naam van de minderjarige en dat de hoofdsom en de intresten onbeschikbaar zullen blijven tot op het ogenblik van haar meerderjarigheid of ontvoogding, behalve indien de daartoe bevoegde rechter de toelating geeft zekere sommen af te nemen ten behoeve van het kind.)
Decision :
The full and consolidated version of this text is not available.