Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders: Beslissing van 5 Juni 1997 (België). RG 1092471
- Section :
- Case law
- Source :
- Justel N-19970605-5
- Role number :
- 1092471
Summary :
(Uit de stukken blijkt - dat verzoeker op 12 april 1994 het slachtoffer werd van een aanrijding door de genaamde C.; - dat verzoeker zich burgerlijke partij heeft gesteld in handen van mevrouw VAN B., Onderzoeksrechter te Mechelen, op 13 juli 1994; - dat C. vervolgd werd voor de Correctionele Rechtbank te Mechelen wegens poging tot doodslag, opzettelijk, met het oogmerk om te doden. Uit de laatste memorie van antwoord van verzoeker is verder gebleken - dat in feite de zaak nog steeds hangende is voor de Correctionele Rechtbank; - dat immers na het horen van getuigen voor de Procureur des Konings een onderzoek werd gestart wegens meineed en de zaak sine die werd verdaagd; - dat volgens dezelfde memorie ook is gebleken dat er op heden nopens het onderzoek van de meineed geen beslissing is getroffen en dat de zaak nog steeds niet is behandeld. Dat tevens uit deze memorie blijkt dat er hier betwisting bestaat nopens het feit of verzoeker het slachtoffer werd van opzettelijke slagen en verwondingen, ofwel onopzettelijke slagen en verwondingen. Dat zolang over deze aangelegenheid geen definitieve beslissing is komen vast te staan, verzoeker niet voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarde om een hulp of een voorschot te vragen aan de Commissie. Dat immers de Commissie enkel kan gevat worden in het kader van de hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. OP DIE GRONDEN, De Commissie, Gelet op de artikelen 17 alinéa 1, 39 tot 42 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 tot regeling van het taalgebruik in bestuurszaken, de artikelen 31 tot 37 van de wet van 1 augustus 1985 en de artikelen 28 tot 34 van het K.B. van 18 december 1986, Verklaart het verzoek hic et nunc niet ontvankelijk.)
Decision :
The full and consolidated version of this text is not available.