Grondwettelijk Hof (Arbitragehof): Arrest van 4 Juli 1991 (België). RG 182

Date :
04-07-1991
Language :
French Dutch
Size :
1 page
Section :
Case law
Source :
Justel N-19910704-3
Role number :
182

Summary :

Het Hof, Zegt voor recht : Artikel 40bis van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, in die wet ingevoegd bij artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 30 van 30 maart 1982 tot wijziging van de wetgeving betreffende de pensioenen van de overheidssector, vastgesteld op machtiging van de wet van 2 februari 1982 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning, achtereenvolgens gewijzigd bij artikel 92 van de wet van 15 mei 1984 houdende de maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, bij artikel 22, 2°, van het koninklijk besluit van 29 januari 1985 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van sommige bepalingen van Boek I van de wet van 15 mei 1984 houdende de maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, en bij de artikelen 51 en 52 van de programmawet van 6 juli 1989, houdt geen schending in van artikel 6 van de Grondwet. (Artikel 40bis, alinéa 1, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, dat het onderwerp is van de prejudiciële vraag, luidt als volgt : "Artikel 40bis, alinéa 1. Onverminderd de latere toepassing van het in artikel 40 bedoelde absoluut maximum, mogen de in artikel 38 bedoelde overlevingspensioenen slechts gecumuleerd worden met in datzelfde artikel bedoelde rustpensioenen ten belope van 55 pct. van de maximumwedde van de weddeschaal verbonden aan de laatste graad van de overleden echtgenoot, die in aanmerking genomen wordt voor de berekening of voor de laatste herziening van het hoogste der overlevingspensioenen. Die maximumwedde wordt in voorkomend geval verhoogd met de bijkomende weddevoordelen die in aanmerking komen voor de berekening van dat overlevingspensioen, met uitsluiting van de vergoedingen en toelagen toegekend voor activiteit die de beschouwde functie aanvullen of eraan verbonden zijn. Voor de toepassing van het eerste lid worden de pensioenen, pensioenaanvullingen, renten, toelagen en andere als rustpensioen en overlevingspensioen geldende voordelen samengeteld. Naast de in artikel 38 bedoelde rustpensioenen wordt voor de toepassing van het eerste lid rekening gehouden met de ouderdomspensioenen en invaliditeitspensioenen of ieder als zodanig geldend voordeel, toegekend krachtens een Belgische of een buitenlandse wetgeving of krachtens een pensioenregeling van een volkenrechtelijke instelling. De pensioenen en renten die uitsluitend een lichamelijke schade vergoeden, komen evenwel niet in aanmerking. De toepassing van de leden 1 tot 4 mag niet tot gevolg hebben dat het geheel van de door dit artikel bedoelde rustpensioenen en overlevingspensioenen wordt teruggebracht tot een lager bedrag dan datgene dat wordt gevormd door de in artikel 38 bedoelde overlevingspensioenen alleen of tot een bedrag van minder dan 125.000 frank per jaar. Dit bedrag, dat door de Koning kan worden verhoogd, is gekoppeld aan indexcijfer 114,20 der consumptieprijzen van het Rijk en volgt de evolutie van dat indexcijfer op dezelfde wijze als de overlevingspensioenen ten laste van de Openbare Schatkist. Indien het totale maandbedrag van het geheel van de in dit artikel bedoelde rustpensioenen en overlevingspensioenen na toepassing van de leden 1 tot 5 lager ligt dan 40.000 frank, wordt de met toepassing van die leden voortkomende vermindering slechts verricht tot het beloop van 90 percent, zonder dat het aldus verkregen nieuwe totale maandbedrag evenwel 40.000 frank mag overtreffen. Het bedrag van 40.000 frank, dat door de Koning kan worden verhoogd, is gekoppeld aan het spilindexcijfer 135,30 en volgt de evolutie van dat indexcijfer op dezelfde wijze als een even hoog overlevingspensioen ten laste van de Openbare Schatkist." Het bedrag van 40.000 F is thans vastgesteld op 50.000 fr. krachtens het koninklijk besluit van 17 december 1990, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 januari 1991. Ten aanzien van alle aangevoerde discriminaties te zamen Het overlevingspensioen is in de overheidssector ingesteld om te voorkomen dat de echtgenoot van een ambtenaar na diens overlijden voor materiële moeilijkheden komt te staan. Het wordt gefinancierd door een inhouding op de wedde van de gehuwde, en ongehuwde ambtenaren, en binnen de door de wet vastgestelde grenzen toegekend aan degene die op de datum van het overlijden van zijn echtgenoot sinds ten minste één jaar gehuwd is. Gebaseerd als het is op het solidariteitsstreven, is het niet verwant met een verzekeringsovereenkomst, noch met een uitgestelde wedde : door de inhoudingen op zijn wedde verzekert de ambtenaar van een overlevingspensioen niet zijn echtgenoot, maar alle weduwen en weduwnaars van ambtenaren die, bij ontstentenis van zulk een pensioen, gevaar zouden lopen zonder middelen van bestaan te vallen. Het rustpensioen is bestemd om de werknemer na het beëindigen van zijn functie een inkomen te verzekeren. Het wordt met name berekend op basis van de loopbaan van de werknemer en van de in de loop van die loopbaan verdiende bezoldigingen. In de openbare sector staat het gelijk met een uitgestelde wedde; het wordt niet gefinancieerd door inhoudingen op de wedde van de ambtenaar. In de particuliere sector wordt het met name gefinancierd uit door de werkgevers en de werknemers afgedragen bijdragen. Door het overlevingspensioen van weduwen en weduwnaars die bovendien een rustpensioen genieten te verminderen, heeft de wetgever aan de hand van een objectief criterium een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van pensioengerechtigden : enerzijds degenen die door hun eigen arbeid het recht hebben verworden op een rustpensioen; anderzijds zij die, omdat zij geen bezoldigde arbeid hebben verricht, geen recht hebben op zulk een pensioen. Die categorieën worden vastgesteld volgens een aan het nagestreefde doel, zoals beschreven in B.2.1., aangepast criterium. De vergelijking met degene die verscheidene rustpensioenen cumuleert is niet pertinent omdat de twee types van pensioen verschillen naar doelstelling, financieringswijze en toekenningsvoorwaarden. De vergelijking met degene die een overlevingspensioen en een rustpensioen cumuleert waarvan één ten laste valt van de particuliere sector wijst geen discriminatie aan. Immers, artikel 40bis van de wet van 5 augustus 1978 is krachtens het derde lid van de eerste paragraaf van toepassing op de cumulatie van een overlevingspensioen met een rustpensioen, ongeacht of dit laatste ten laste van de schatkist dan wel van een particulier fonds komt. Anderzijds voorzien de bepalingen die gelden voor de pensioenen van zowel de loontrekkenden als van de zelfstandigen in vergelijkbare cumulatiebeperkingen als artikel 40bis van de wet van 5 augustus 1978. Het artikel heeft trouwens tot doel de op de pensioenen van de overheidssector toepasselijke regels te harmoniseren met die welke in de particuliere sector van kracht zijn. Weliswaar had de bestreden bepaling in 1982 enkel betrekking op weduwen en treft ze ook thans nog wat haar gevolgen betreft een groter aantal vrouwen dan mannen. Toch blijkt daaruit geen discriminatie op grond van het geslacht. Het (...) in herinnering gebrachte solidariteitsstreven getrouw, heeft de wetgever er rekening mee gehouden dat, wanneer de weduwe van een ambtenaar zelf een winstgevende bezigheid heeft uitgeoefend, zij door de dood van haar echtgenoot niet alle middelen van bestaan verliest. De wetgever heeft door het beperken van de cumulatie van overlevingspensioen en rustpensioen geen discriminatie in het leven geroepen ten nadele van de weduwen, maar heeft een instituut gewijzigd dat hij eerder uitsluitend in hun voordeel had ingesteld en waardoor vooral zij in feite begunstigd blijven hoewel, sedert de inwerkingtreding van de wet van 15 mei 1984, het overlevingspensioen ook aan weduwnaars wordt toegekend. Tenslotte heeft de wetgever, door de cumulatie binnen de in artikel 40bis, alinéa 1, eerste lid, vastgestelde grenzen toe te staan en in het vijfde lid van dezelfde paragraaf een minimumbedrag vast te leggen, een mogelijk onevenredig effect van een onvoorwaardelijk cumulatieverbod kunnen voorkomen. De wetgever heeft de cumulatie van een overlevings- en rustpensioen beperkt en hiermee een maatregel genomen die op een objectief en redelijk criterium berust, die verband houdt met het nagestreefde doel, niet onevenredig is met dat doel en losstaat van enige discriminatie naar kunne, ongeacht het aantal mannen of vrouwen waarop die maatregel op een bepaald moment betrekking heeft.)

Arrêt :

The full and consolidated version of this text is not available.