Grondwettelijk Hof (Arbitragehof): Arrest van 8 Maart 2012 (België). RG 36/2012

Date :
08-03-2012
Language :
German French Dutch
Size :
3 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20120308-3
Role number :
36/2012

Summary :

Het Hof zegt voor recht : Artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

Bij arrest nr. 212.379 van 4 april 2011 in zake Leo Haeldermans en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 april 2011, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld :

« Schendt artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat in artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek voor het bepalen van het aantal gerechtsdeurwaarders per arrondissement geen wettelijke criteria zijn voorgeschreven, terwijl in artikel 31 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt wel wettelijke criteria zijn vastgelegd om het aantal notarissen per gerechtelijk arrondissement te bepalen, zodat de wetgever openbare en ministeriële ambtenaren op ongelijke wijze heeft behandeld ? ».

(...)

III. In rechte

(...)

B.1.1. Artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wetten van 26 februari 1981 en 6 april 1992, bepaalt :

« De Koning bepaalt het aantal gerechtsdeurwaarders per arrondissement, nadat hij het advies heeft ingewonnen van de procureur-generaal bij het hof van beroep, van de procureur des Konings, van de vaste raad van de Nationale Kamer en van de raad van de arrondissementskamer van de gerechtsdeurwaarders.

In het door de Koning bepaalde aantal gerechtsdeurwaarders zijn zij die de ouderdom van 70 jaar hebben overschreden, niet inbegrepen.

Indien er meer gerechtsdeurwaarders in functie zijn dan het getal dat door de Koning is bepaald, geschiedt de vermindering tot laatstbedoeld getal slechts bij overlijden, ontslag of afzetting ».

B.1.2. Artikel 31 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals vervangen bij de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wetten van 9 april 1980 en 4 mei 1999, bepaalt :

« Het getal en de spreiding van de notariskantoren evenals de standplaatsen worden door de Koning derwijze bepaald dat er niet meer dan één notaris is :

a. per 5 000 inwoners in de gerechtelijke arrondissementen met minder dan 75 000 inwoners;

b. per 6 000 inwoners in de gerechtelijke arrondissementen met minder dan 150 000 en meer dan 75 000 inwoners;

c. per 7 000 inwoners in de gerechtelijke arrondissementen met minder dan 250 000 en meer dan 150 000 inwoners;

d. per 9 000 inwoners in de gerechtelijke arrondissementen met meer dan 250 000 inwoners.

Vermindering van het aantal plaatsen met toepassing van het voorgaande lid geschiedt naargelang van de vacatures; een plaats die openvalt in een arrondissement waar het aantal hoger is, kan evenwel niet worden opgeheven dan op eensluidend en met redenen omkleed advies van de tuchtkamer en van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Die adviezen moeten ingewonnen telkens wanneer er een plaats openvalt en binnen een termijn van één maand na de aanvraag worden uitgebracht.

Het aantal ingevulde plaatsen per gerechtelijk arrondissement kan nooit minder bedragen dan het aantal plaatsen bepaald met toepassing van het eerste lid, verminderd met één.

De geassocieerde notarissen, die geen titularis zijn, worden niet begrepen onder het aantal notarissen dat in de voorgaande leden wordt vastgesteld.

Voor de bepaling van het aantal notarissen worden de gerechtelijke arrondissementen Verviers en Eupen geacht maar één arrondissement te vormen ».

B.2. Het Hof wordt gevraagd of artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat die bepaling geen criteria bevat aan de hand waarvan de Koning het aantal gerechtsdeurwaarders per gerechtelijk arrondissement dient te bepalen, terwijl artikel 31 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt wel voorziet in criteria aan de hand waarvan de Koning het aantal notarissen per gerechtelijk arrondissement dient te bepalen.

B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad beweert, wordt het Hof niet gevraagd om de in het geding zijnde bepaling te toetsen aan de regels die de bevoegdheidsverdeling tussen de wetgevende en de uitvoerende macht beheersen, maar wel aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de in die bepaling vervatte machtiging aan de Koning anders is geformuleerd dan de in artikel 31 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt vervatte machtiging.

Het Hof is bevoegd om kennis te nemen van de prejudiciële vraag.

B.4. De gerechtsdeurwaarders en de notarissen vormen te dezen voldoende vergelijkbare categorieën, vermits zij beiden ministeriële ambtenaren zijn die een vrij beroep uitoefenen en vermits de wetgever voor beide categorieën heeft voorzien in een beperking van het aantal ambtenaren per gerechtelijk arrondissement.

B.5. Met artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek machtigt de wetgever de Koning tot het bepalen van het aantal gerechtsdeurwaarders per gerechtelijk arrondissement.

Dit betreft geen aangelegenheid die door de Grondwet aan de wet is voorbehouden.

B.6.1. In aangelegenheden die niet door de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden staat het in beginsel aan de wetgever om te beslissen of hijzelf die aangelegenheid regelt, dan wel of hij het aan de uitvoerende macht overlaat om een regeling vast te stellen. Het staat in beginsel eveneens aan de wetgever om in die aangelegenheden te beoordelen of zulk een machtiging aan de uitvoerende macht al dan niet aan beperkingen dient te worden onderworpen.

B.6.2. Het Hof zou dergelijke keuzes van de wetgever in het kader van een toetsing aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet enkel kunnen afkeuren indien ze kennelijk onredelijk zouden zijn of op onevenredige wijze afbreuk zouden doen aan de rechten van de daarbij betrokken personen.

B.7. De gerechtsdeurwaarders en de notarissen oefenen wezenlijk verschillende functies uit, waarbij de eersten niet tot hoofdopdracht hebben juridische akten op te stellen die betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor de laatsten bevoegd zijn, maar wel hun medewerking te verlenen aan de uitvoering van de openbare dienst van het gerecht.

Gelet op de verschillende aard van de functies, is het niet kennelijk onredelijk dat de in artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Koning verleende machtiging niet op gelijksoortige wijze is geformuleerd als de machtiging vervat in artikel 31 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt. De wetgever vermocht te oordelen dat de uitvoering van de openbare dienst van het gerecht waaraan de gerechtsdeurwaarders deelnemen, kan afhangen van omstandigheden die meer kunnen veranderen dan die met betrekking tot het opstellen van juridische akten, hetgeen tot de bevoegdheid van de notarissen behoort, zodat het aantal van de eerstgenoemden soepeler moet kunnen worden vastgesteld dan het aantal van de laatstgenoemden. De omstandigheid dat het in beide gevallen om ministeriële ambtenaren gaat die een vrij beroep uitoefenen, vereist op zich geen gelijkwaardigheid met betrekking tot de wijze waarop de wetgever bij het regelen van de desbetreffende beroepen gebruik maakt van de hem toekomende - in B.6.1 omschreven - beoordelingsbevoegdheid.

B.8. De in het geding zijnde bepaling leidt evenmin tot een onevenredige beperking van de rechten van de gerechtsdeurwaarders. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen voor het verwijzende rechtscollege en de tussenkomende partij beweren, komt de rechtszekerheid van de gerechtsdeurwaarders op zich niet in het gedrang door een wettelijke bepaling die de Koning een discretionaire bevoegdheid verleent betreffende het bepalen van het aantal gerechtsdeurwaarders per gerechtelijk arrondissement.

In dat verband moet worden opgemerkt dat, wanneer een wetgever een machtiging verleent, aangenomen dient te worden - behoudens aanwijzingen in de tegenovergestelde zin - dat hij de gemachtigde enkel de bevoegdheid verleent om die machtiging aan te wenden in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel. Het staat aan de administratieve en aan de justitiële rechter na te gaan in welke mate de gemachtigde de hem toegekende machtiging te buiten zou zijn gegaan.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen,

het Hof

zegt voor recht :

Artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 8 maart 2012.

De griffier,

P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter,

M. Bossuyt.