Hof van Cassatie: Arrest van 10 December 1997 (België). RG P970729F

Date :
10-12-1997
Language :
French Dutch
Size :
2 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-19971210-3
Role number :
P970729F

Summary :

Wanneer het Hof noch aan de hand van de vaststellingen van de bestreden beslissing noch aan de hand van de gedingstukken waarop het Hof vermag acht te slaan, kan nagaan of de strafvordering al dan niet verjaard was, wordt de veroordelende beslissing vernietigd met verwijzing.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.
HET HOF,
Gelet op de bestreden beschikking van 27 december 1995 van de raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik en het bestreden arrest van 22 april 1997 van het Hof van Beroep te Luik;
I. Op de voorziening van eiser tegen de verwijzingsbeschikking van 27 december 1995 van de raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik :
Overwegende dat de beslissing uitspraak doet over de regeling van de rechtspleging;
Overwegende dat de wettelijke vereisten voor de formele geldigheid van de akten waarbij de zaak bij het vonnisgerecht aanhangig werd gemaakt en de regels betreffende de bevoegdheid van dat gerecht inachtgenomen zijn;
II. Op de voorziening van eiser tegen het arrest van 22 april 1997 van het Hof van Beroep te Luik :
A. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissing op de strafvordering
1. waarbij eiser wordt vrijgesproken van de tenlastelegging 5 :
Overwegende dat de voorziening bij gebrek aan belang niet ontvankelijk is;
2. waarbij eiser wordt veroordeeld wegens de overige tenlasteleggingen :
Over het middel : schending van de artikelen 149 van de Grondwet, 21, 21bis, 22 en 23 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering,
doordat het arrest het bestreden vonnis bevestigt, in zoverre het eiser wegens de tenlasteleggingen A1, B2, C3, D4 en E6 had veroordeeld tot één enkele gevangenisstraf van vijf jaar en hem voor een termijn van vijf jaar had ontzet van de in artikel 31, 1$ , 3$ , 4$ en 5$ van het Strafwetboek opgesomde rechten,
terwijl eiser werd vervolgd wegens verkrachting, poging tot verkrachting en aanranding van de eerbaarheid, welke feiten hij respectievelijk heeft gepleegd tussen 17 oktober 1992 en 25 september 1994 (tenlasteleggingen B2 en E6), tussen 17 oktober 1990 en 18 oktober 1992 (tenlastelegging A1), tussen 27 juli 1989 en 18 oktober 1990 (tenlastelegging C3) en tussen 17 oktober 1985 en 18 oktober 1992 (tenlastelegging D4); het arrest, noch op eigen gronden noch door overneming van de gronden van de eerste rechter, de datum preciseert van de feiten die hij bewezen verklaart; uit die beslissing of uit enig stuk waarop het Hof vermag acht te slaan, evenmin blijkt dat er tussen de feiten waarop de tenlasteleggingen B2 en E6 betrekking hebben en die waarop de overige tenlasteleggingen betrekking hebben, geen langere termijn verlopen is dan de verjaringstermijn inzake wanbedrijven of dat een verjaringstuitende daad is verricht of nog dat de verjaring van de strafvordering is geschorst; een dergelijk gevolg niet kan worden verbonden aan de wet van 13 april 1995, die op 5 mei 1995 in werking is getreden en in de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering een artikel 21bis heeft ingevoerd, luidens hetwelk de verjaringstermijn van de strafvordering in de in de artikelen 372, 373, 375, 379, 380 en 380bis van het Strafwetboek bepaalde gevallen pas begint te lopen vanaf de dag waarop het slachtoffer de leeftijd van achttien jaar bereikt; de nieuwe wetten betreffende de verjaring, behalve wanneer de wetgever anders bepaalt, wat te dezen niet het geval is, geen uitwerking hebben op de verjaringen die reeds zijn verkregen op de dag van hun inwerkingtreding; (het) Hof bijgevolg in de onmogelijkheid verkeert om na te gaan of de strafvordering betreffende de feiten waarop de tenlasteleggingen A1, C3 en D4 betrekking hebben, al dan niet verjaard was op de dag van de uitspraak van het arrest; uit het voorgaande volgt dat het arrest, nu het één enkele straf uitspreekt voor alle, aan eiser ten laste gelegde feiten en er uitdrukkelijk op wijst dat het bij de vaststelling van de strafmaat rekening houdt met "het groot aantal feiten" en de intrekking van het uitstel dat de eerste rech
ter had verleend grondt op "de ernst van de feiten (zie de tenlasteleggingen zoals ze door het hof in aanmerking zijn genomen)", zijn beslissing niet naar recht verantwoordt (schending van het geheel van de in het middel aangegeven grondwettelijke en wettelijke bepalingen) :
Overwegende dat eiser is veroordeeld tot één enkele gevangenisstraf van vijf jaar en voor een termijn van vijf jaar is ontzet van de in artikel 31, 1° , 3° , 4° en 5° van het Strafwetboek opgesomde rechten wegens verkrachting, poging tot verkrachting en aanranding van de eerbaarheid, welke feiten respectievelijk gepleegd zijn tussen 17 oktober 1992 en 25 september 1994 (tenlasteleggingen B2 en E6), tussen 17 oktober 1990 en 18 oktober 1992 (tenlastelegging A1), tussen 27 juli 1989 en 18 oktober 1990 (tenlastelegging C3) en tussen 17 oktober 1985 en 18 oktober 1992 (tenlastelegging D4);
Overwegende dat, nu het arrest op geen enkel andere wijze de datum preciseert van de feiten die het bewezen verklaart, het Hof in de onmogelijkheid verkeert om na te gaan of, op de dag van de uitspraak van het arrest, bepaalde feiten die het hof van beroep in aanmerking heeft genomen om de strafmaat te bepalen, al dan niet verjaard waren;
Overwegende, bijgevolg, dat het arrest, nu het één enkele straf uitspreekt voor het geheel van de aan eiser ten laste gelegde feiten en erop wijst dat het bij de vaststelling van de strafmaat rekening houdt met het groot aantal feiten, zijn beslissing niet naar recht verantwoordt;
Dat het middel gegrond is;
B. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering :
Overwegende dat de vernietiging van de beslissing op de tegen eiser ingestelde strafvordering de vernietiging meebrengt van de niet definitieve beslissing op de door verweerster tegen hem ingestelde burgerlijke rechtsvordering, die voortvloeit uit de eerstgenoemde beslissing;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt de voorziening tegen de beschikking van 27 december 1995 van de raadkamer te Luik;
Veroordeelt eiser in de kosten van die voorziening;
Vernietigt het arrest van 22 april 1997, in zoverre het jegens eiser uitspraak doet over de tenlasteleggingen A1, B2, C3, D4 en E6;
Verwerpt de voorziening voor het overige;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Veroordeelt eiser in een zesde van de kosten;
Laat de overige kosten ten laste van de Staat;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.