Hof van Cassatie: Arrest van 14 December 2015 (België). RG S.13.0067.F

Date :
14-12-2015
Language :
French Dutch
Size :
8 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20151214-7
Role number :
S.13.0067.F

Summary :

Noch het karakter van openbare orde van de wet van 10 april 1971, noch de artikelen 24, 28, 28bis, 58bis, 65 en 72 van die wet, noch de andere door het middel aangevoerde bepalingen beletten dat de verzekeraar en de getroffene, nadat de consolidatiedatum werd bepaald en de jaarlijkse vergoeding werd berekend, een onderscheiden overeenkomst sluiten over de prothesen en orthopedische toestellen die door het ongeval genoodzaakt zijn, en evenmin dat het Fonds voor Arbeidsongevallen die overeenkomst goedkeurt of de arbeidsrechtbank deze beoordeelt, zelfs niet wanneer het verlies van arbeidsgeschiktheid van de getroffene geen wijzigingen ondergaat; het gezag van gewijsde van een vonnis dat uitspraak doet over de consolidatiedatum en over de jaarlijkse vergoeding belet dat evenmin (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2015, nr. ...

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Nr. S.13.0067.N

FEDERALE VERZEKERING, GEMEENSCHAPPELIJKE KAS VOOR VERZEKERING TEGEN ARBEIDSONGEVALLEN, onderlinge verzeke-ringsvereniging,

Mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen

1. H. N.,

2. FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN,

Mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Bergen van 26 juni 2012.

Advocaat-generaal Jean Marie Genicot heeft op 20 oktober 2015 een schriftelijke conclusie neergelegd.

Raadsheer Mireille Delange heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Jean Marie Genicot heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseres voert volgend middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 23 tot 28 van het Gerechtelijk Wetboek ;

- de artikelen 6, tweede lid, 28, 28bis, 58bis, 65 en 72 van de Arbeids-ongevallenwet van 10 april 1971, zoals die bepalingen, met uitzondering van artikel 6, zijn ingevoegd of gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 tot wijziging van de arbeidsongevallenwetgeving;

- de artikelen 2 tot 10 en 14 van het koninklijk besluit van 10 december 1987 houdende vaststelling van de wijze en voorwaarden van de bekrachtiging van de overeenkomsten door het Fonds voor arbeidsongevallen alsook de bij dat koninklijk besluit gevoegde modellen van overeenkomst V en VI.

Aangevochten beslissingen

Het arrest stelt vast, op grond van eigen redenen en van die van de eerste rechter die het overneemt, dat [de eerste verweerder] op 20 juni 1985 werd getroffen door een arbeidsongeval; dat de eiseres en die verweerder het eens zijn geworden over de vaststelling van de letsels maar dat de [tweede verweerder] geweigerd heeft de overeenkomst-vergoeding te bekrachtigen; dat het vonnis van 30 juni 1992, betekend op 11 augustus 1992, de gegevens betreffende de regeling van het ongeval vaststelt, namelijk de aard van de letsels, de daaruit voortvloeiende tijdelijke en blijvende ongeschiktheden, de datum van consolidatie, "de verschillende vereiste prothesen", waarbij de lijst van de prothesen die in dat vonnis zijn opgesomd, het voertuig en de aanpassing ervan niet bevat, en ten slotte het basisloon, en dat het de uitspraak over de bijkomende vergoeding voor de hulp van een derde en over de vorming van het kapitaal van de in dat vonnis vermelde prothesen aanhoudt; dat een vonnis van 18 juni 1993, betekend op 23 juli 1993, de vergoeding voor de hulp van een derde vaststelt; dat de eiseres op 25 april 1999 en [de eerste verweerder] op 1 maart 1999 een overeenkomst-vergoeding hebben ondertekend, waarin met name de waarschijnlijke kosten van de vernieuwing en het onderhoud van de niet in het vonnis van 30 juni 1992 bedoelde prothese "aanpassing van het voertuig" werden bepaald; dat die overeenkomst werd voorgelegd aan de [tweede verweerder] die ze, drie en een half jaar later, geweigerd heeft te bekrachtigen; dat [de eerste verweerder] de eiseres en de [twee-de verweerder] bij exploot van 2 mei 2007 gedagvaard heeft om voor de arbeidsrechtbank te verschijnen tot betaling van de kosten van aanpassing van het voertuig en, ten slotte, dat de [tweede verweerder], bij conclusie van 28 november 2007, een tussenvordering heeft ingesteld teneinde de eiseres te doen veroordelen tot het berekenen van het kapitaal dat nodig is om alle protheses en orthopedische toestellen te vernieuwen, met inbegrip van de aanpassing van het voertuig die niet in het vonnis van 30 juni 1992 wordt vermeld.

Het arrest bevestigt het vonnis van de eerste rechter in zoverre het de vorderingen ontvankelijk verklaart en voor recht zegt dat de bijkomende vergoeding die overeenstemt met de waarschijnlijke kosten van vernieuwing en herstelling van de protheses, berekend moet worden door niet alleen rekening te houden met de protheses die in het vonnis van 30 juni 1992 worden vermeld, maar ook met "de protheses ‘aanpassing van het voertuig' en, mutatis mutandis, met het ‘tweede anti-decubituskussen'", om alle redenen die het arrest vermeldt en om de redenen van de eerste rechter die het overneemt, die hier als volledig weergegeven worden beschouwd, en inzonderheid om de volgende redenen:

"De wettelijke bepalingen betreffende de vergoeding van de geneeskundige verzorging en de tenlasteneming van de kosten van de prothesen en orthopedische toestellen staan vermeld in afdeling 3 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

Die bepalingen hebben geen ingrijpende wijzigingen ondergaan sinds de inwerkingtreding van de wet van 10 april 1971. De enige belangrijke wijziging werd ingevoerd bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 [...] dat artikel 28bis in die wet heeft ingevoegd, hetwelk de kosten van de geneeskundige verzorging en van de levering van de prothesen en orthopedische toestellen tussen de verzekeringsondernemingen en het Fonds voor arbeidsongevallen verdeelt, al naargelang het ongeval vóór dan wel na 1 januari 1998 [lees: 1988] is gebeurd (...).

Voor de ongevallen vanaf 1 januari 1998 [lees: 1988], vallen de kosten van de prothesen, net als die van de geneeskundige verzorging, (...) ten laste van de verzekeringsonderneming.

Voor de ongevallen die vóór die datum zijn gebeurd, moet daarentegen verwezen worden naar artikel 28bis, eerste lid, dat bepaalt wat volgt :

‘Voor de ongevallen overkomen vóór 1 januari 1988 vallen de kosten voor prothesen (...) slechts ten laste van de verzekeringsonderneming tot de datum van de homologatie of van de bekrachtiging van de overeenkomst of van de bij artikel 24 bedoelde beslissing.

Een bijkomende vergoeding, die overeenstemt met de waarschijnlijke kosten voor vernieuwing en herstelling van de toestellen, wordt vastgesteld bij de overeenkomst of de beslissing en berekend op de door de Koning bepaalde wijze.

Deze vergoeding wordt door de verzekeringsonderneming, binnen de maand na de homologatie of de bekrachtiging van de overeenkomst of de bij artikel 24 bedoelde beslissing bij het Fonds voor arbeidsongevallen gestort'.

In dit geval heeft (de eiseres) de prothese ‘aanpassing van het voertuig' in 1993 ten laste genomen: er dient dus niet meer te worden bepaald wie de kosten van die prothese ten laste moet nemen.

Dat geldt ook voor de vernieuwing of de herstelling van die prothese, aangezien (de eiseres) ook die kosten aanvaard heeft: ten aanzien van de [tweede verweerder], in haar brief van 13 januari 1995, waarin zij hem meedeelde dat zij hem de bedragen betreffende de [voor de eerste verweerder] noodzakelijke prothesen wilde storten, met inbegrip van ‘de aanpassing van het voertuig'; doordat zij op 25 februari 1999 de overeenkomst-vergoeding ondertekende, waardoor zij erkende dat de prothese ‘aanpassing van het voertuig' één van de prothesen was die de getroffene ten gevolge van het arbeidsongeval nodig had en waardoor zij aanvaardde om de vernieuwing of de herstelling van die prothese ten laste te nemen; door dat akkoord naar de [tweede verweerder] te versturen.

Bovendien is die tenlasteneming niet strijdig met de wet, aangezien ze voorafgaat aan de homologatie of bekrachtiging van het akkoord en geen enkele wettelijke bepaling toelaat te besluiten dat de woorden ‘overeenkomst-vergoeding' in voornoemd artikel 28bis - zoals (de eiseres) beweert - enkel verwijzen naar de overeenkomst betreffende de regeling van het ongeval.

Dat is des te meer het geval daar aangenomen wordt, zoals de [tweede verweerder] beklemtoond heeft, dat het akkoord betreffende de prothesen later kan worden ingediend om een bekrachtiging van de onbetwiste en makkelijker vast te stellen punten betreffende, met name, de tijdvakken van ongeschiktheid en de datum van consolidatie mogelijk te maken; dat is te dezen overigens ook het geval geweest" (redenen van het vonnis).

en wat volgt:

"Luidens artikel 28 van de wet van 10 april 1971 heeft de getroffene recht op de geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingszorgen en, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, op de prothesen en orthopedische toestellen die ingevolge het ongeval nodig zijn.

Koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 heeft een artikel 28bis ingevoegd dat de telastneming van de kosten van de prothesen, hun onderhoud en vernieuwing verdeelt tussen de arbeidsongevallenverzekeraar en het Fonds voor arbeidsongevallen. Voor de ongevallen overkomen vóór 1 januari 1988 vallen de kosten voor prothesen en orthopedische toestellen slechts ten laste van de verzekeraar tot de datum van de homologatie of van de bekrachtiging van de overeenkomst of van de bij artikel 24 bedoelde beslissing. Een bijkomende vergoeding, die overeenstemt met de waarschijnlijke kosten van de vernieuwing en de herstelling van de toestellen, wordt vastgesteld bij de overeenkomst of de beslissing en berekend op de door de Koning bepaalde wijze. Deze vergoeding wordt door de verzekeringsonderneming, binnen de maand na de homologatie of de bekrachtiging van de overeenkomst of de bij artikel 24 bedoelde beslissing aan het Fonds voor arbeidsongevallen gestort.

Het wettelijk stelsel maakt een onderscheid tussen, enerzijds, de toekenning van de prothesen en, anderzijds, de vernieuwing en het onderhoud van die prothesen.

In voorliggend geval heeft (de eiseres) in november 1993 de kosten van de aanpassing van het voertuig Toyota Carina, welke niet vermeld werden in het vonnis van 30 juni 1992, daadwerkelijk voor haar rekening genomen. Die tenlasteneming is verworven, zodat niet meer dient te worden bepaald, zoals de eerste rechter logischerwijs heeft geoordeeld, wie de kosten van die prothese met toepassing van artikel 28bis (tweede lid van de tekst, zoals die ten tijde van het litigieuze tijdperk van toepassing was) van de wet van 10 april 1971 ten laste moest nemen.

In dit geval heeft het litigieuze punt betrekking op de tenlasteneming van de kosten voor vernieuwing en onderhoud van die prothese. De discussie betreft niet de erkenning van het recht van [de eerste verweerder] op een nieuwe prothese, maar wel degelijk een reeds door (de eiseres) reeds toegekende prothese te vernieuwen.

(De eiseres) (heeft), ter uitvoering van artikel 28bis, derde lid, van de wet van 10 april 1971, op 1 maart 1999 met [de eerste verweerder] een overeenkomst-vergoeding gesloten die de bijkomende vergoeding vaststelt die overeenstemt met de waarschijnlijke kosten voor vernieuwing en onderhoud van prothesen en orthopedische toestellen die daarin worden opgesomd, waaronder dus ook de aanpassing van het voertuig. Artikel 3 van de overeenkomst-vergoeding bepaalt dat de kosten van de prothesen en orthopedische toestellen werden betaald. Die overeenkomst had enkel tot doel de bijkomende vergoeding vast te stellen die aan de [tweede verweerder] moest worden gestort, zodat de als noodzakelijk erkende prothesen, waaronder de aanpassingen aan het voertuig, vernieuwd en onderhouden konden worden.

Hoewel de [tweede verweerder] in beginsel over een termijn van drie maanden vanaf 30 maart 1999 beschikte om een standpunt in te nemen, heeft hij zijn weigering om de overeenkomst te bekrachtigen pas op 5 december 2002 ter kennis gebracht. Met toepassing van artikel 65 van de wet van 10 april 1971 diende de meest gerede partij, hetzij [de eerste verweerder], hetzij [de eiseres], het geschil bij de arbeidsrechtbank aanhangig te maken. (De eiseres) heeft geen enkel initiatief in die zin genomen.

Artikel 65 van de wet van 10 april 1971 bepaalt de termijn niet waarbinnen het geschil voor de arbeidsrechtbank aanhangig moet worden gemaakt. De eerste rechter heeft de vordering van [de eerste verweerder] terecht ontvankelijk verklaard. Uit de stukken van het aan het [arbeids]hof voorgelegde dossier blijkt overigens niet dat de [tweede verweerder] zijn gemotiveerd standpunt ter kennis heeft gebracht [van de eerste verweerder], zoals de voormelde bepaling dat voor-schrijft.

De omstandigheid dat de overeenkomst-vergoeding van 1 maart 1999 niet door de [tweede verweerder] werd bekrachtigd, ontslaat (de eiseres) niet van de verplichting om een kapitaal te vormen met het oog op de vernieuwing en het onderhoud van de als noodzakelijk erkende prothesen, waaronder ook de aanpas-singen aan het voertuig waarvan zij de kosten, met toepassing van artikel 28bis van de wet van 10 april 1971 ten laste heeft genomen" (redenen van het arrest).

Grieven

1. Krachtens artikel 6, tweede lid, van de wet van 10 april 1971 zijn de bepalingen van die wet van openbare orde.

2. De regeling van een niet-dodelijk arbeidsongeval bevat noodzakelijkerwijs een eerste fase, die bestaat in de oorspronkelijke regeling van het ongeval, namelijk de vaststelling van de letsels, de datum waarop ze geacht worden niet meer te evolueren, namelijk de datum van consolidatie, en de rechten van de getroffene op vergoeding op basis van die letsels, met inbegrip van de door het ongeval vereiste prothesen en orthopedische toestellen waarop de getroffene krachtens artikel 28 van de wet van 10 april 1971 recht heeft.

Voor de gevallen die, zoals hier, vóór 1 januari 1988 zijn gebeurd, vallen de kosten van de prothesen krachtens artikel 28 van voornoemde wet tot het einde van de eerste fase ten laste van de verzekeraar. De waarschijnlijke kosten van het onderhoud en de vernieuwing van die prothesen maken het voorwerp uit van een bijkomende vergoeding die moet worden betaald aan het Fonds voor arbeidsongevallen dat, krachtens artikel 58bis van de wet, voor die ongevallen tot taak heeft voor het onderhoud en de herstelling van de prothesen in te staan.

Wanneer een in kracht van gewijsde gegane beslissing of een bekrachtigde overeenkomst de gegevens van de oorspronkelijke regeling van het ongeval heeft vastgesteld, waaronder de prothesen die wegens de gezondheidstoestand van de getroffene nodig blijken op het ogenblik van de uitspraak van de rechter, kan die regeling enkel worden gewijzigd door herziening, zoals bepaald bij artikel 72 van de wet, namelijk wanneer nieuwe prothesen wegens een wijziging van de gezond-heidstoestand van de getroffene nodig blijken en het bedrag van de bijkomende vergoeding moet worden herzien.

3. Krachtens artikel 65 van de wet van 10 april 1971 kunnen de partijen de gevolgen van het ongeval regelen door middel van overeenkomsten die zowel de oorspronkelijke regeling van het ongeval als de herziening van die regeling kunnen betreffen. De modaliteiten en voorwaarden voor de bekrachtiging worden bepaald door de Koning, die de modellen van overeenkomst vaststelt.

Het onderscheid tussen de oorspronkelijke regeling van de vergoeding van het ongeval en de herziening ervan wordt bevestigd door het in het middel bedoelde koninklijk besluit van 10 december 1987, dat het volgende regelt: 1. in de artikelen 2 tot 9, de oorspronkelijke overeenkomst ; die bepalingen vereisen met name dat er een consolidatieverslag wordt opgemaakt zodat alle gegevens voor de regeling van het ongeval, met inbegrip van de prothesen, kunnen worden vastgesteld, en dat de geneesheer van de getroffene die gegevens goedkeurt (artikelen 3 en 4) en 2. in artikel 10, de overeenkomst tot herziening van de vergoedingen in de loop van de in artikel 72 van de wet bedoelde termijn bij wijziging van de gezondheidstoestand van de getroffene.

De modellen van overeenkomst die, overeenkomstig artikel 14 van dat koninklijk besluit, als bijlage bij dat besluit zijn gevoegd, bevestigen dat onderscheid tussen de overeenkomst-vergoeding en de overeenkomst-herziening. Zo vereist artikel 9 van bijlage V bij het koninklijk besluit, voor de ongevallen gebeurd vóór 1 januari 1988, dat de arbeidsongevallenverzekeraar en de getroffene een bijkomende vergoeding overeenkomen waarvan het bedrag moet worden vastgesteld en dat overeenkomt met de waarschijnlijke kosten van de vernieuwing en het onderhoud van de prothesen en orthopedische toestellen, die in die overeenkomst moeten worden opgesomd. Artikel 4 van het model van overeenkomst-herziening, vastgelegd in bijlage VI, vereist dat de arbeidsongevallenverzekeraar en de getroffene een bijkomende vergoeding overeenkomen voor de vernieuwing en het onderhoud van de bijkomende prothesen die de getroffene wegens de evolutie van zijn letsels nodig heeft en die in die overeenkomst moeten worden vastgesteld.

4. Indien het Fonds voor arbeidsongevallen de overeenkomst betreffende de regeling van het ongeval niet bekrachtigt, stelt de arbeidsrechtbank krachtens artikel 65 van de wet van 10 april 1971 alle gegevens vast van de aan de getroffene verschuldigde vergoeding, met inbegrip van de prothesen die wegens zijn gezondheidstoestand nodig blijken. De rechterlijke beslissing heeft, in de zin van de artikelen 23 tot 28 van het Gerechtelijk Wetboek, gezag van gewijsde één maand na haar betekening. De termijn van herziening, bedoeld in artikel 72 van die wet, gaat op dat ogenblik in.

5. De omstandigheid dat het Fonds voor arbeidsongevallen aanvaardt dat de waarschijnlijke kosten van het onderhoud en de vernieuwing van de prothesen afgesplitst worden van de oorspronkelijke regeling van het ongeval, zoals dat hier is gebeurd, is niet van belang voor het onderzoek van de datum waarop de rechten van de getroffene en derhalve het beginpunt van de termijn van herziening, definitief zijn bepaald.

6. Wanneer de oorspronkelijke regeling van het ongeval is vastgesteld door een gerechtelijke beslissing die alle nodige gegevens voor de vergoeding van de getroffene bevat en die in kracht van gewijsde is gegaan, impliceert elke daaropvolgende rechtsvordering van de getroffene noodzakelijkerwijs dat de rechter de ontvankelijkheid erkent van een vordering tot herziening in de zin van artikel 72 van de wet, krachtens hetwelk die vordering moet worden ingesteld binnen een vaste termijn van drie jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de beslissing die de gegevens van de vergoeding vaststelt in kracht van gewijsde is gegaan.

Hoewel artikel 65 van de wet van 10 april 1971 de termijn niet vermeldt waarbinnen de rechtsvordering moet worden ingesteld ingeval het Fonds voor ar-beidsongevallen weigert de overeenkomst te bekrachtigen, wijkt die bepaling niet af van de algemene regels van de wet die het instellen van gelijk welke rechtsvordering betreffen; wanneer, met name, alle gegevens voor de door de arbeidsongevallenverzekeraar aan de getroffene verschuldigde vergoeding, met inbegrip van de prothesen, door de rechter zijn vastgesteld, wijkt voornoemd artikel 65 niet af van de in artikel 72 van die wet bepaalde termijn.

7. Wanneer het plechtige contract van overeenkomst niet de bekrachtiging van het Fonds voor arbeidsongevallen heeft verkregen, welke vereist is om de voormelde overeenkomst uitwerking te verlenen, ontstaat er krachtens voornoemd artikel 65 tussen de partijen een rechtsgeschil, waarbij laatstgenoemden niet door de bewoordingen van de overeenkomst gebonden zijn, en de rechter hun gezamenlijke wil enkel kan vaststellen indien deze gedurende het gehele verloop van de gerechtelijke procedure blijft bestaan. De rechter moet bijgevolg nagaan of de wetsbepalingen van openbare orde zijn nageleefd, en moet dus ook onderzoeken of de rechtsvordering werd ingesteld binnen de vaste termijn van drie jaar - waarbij de partijen niet aan die voorwaarde kunnen voorbijgaan.

8. Het feit dat de wet van openbare orde is, impliceert ten slotte dat een vrijwillige betaling door de arbeidsongevallenverzekeraar van een prothese die niet als noodzakelijk werd erkend in het kader van een gerechtelijke procedure die de gegevens voor de vergoeding vaststelt, de termijn van herziening, zoals vastgesteld in de bepaling van openbare orde van artikel 72 van de wet, niet beïnvloedt. Die vrijwillige betaling ontzegt de arbeidsongevallenverzekeraar dus niet het recht om, in het kader van de bij artikel 65 van de wet bepaalde rechtsvordering, te betwisten dat hij een bijkomende vergoeding dient te betalen voor de kosten van de vernieuwing en het onderhoud van een prothese die niet als noodzakelijk werd erkend in het kader van de oorspronkelijke regeling van het ongeval, wanneer die rechtsvordering niet werd ingesteld binnen de vaste termijn van artikel 72.

9. Het arrest stelt op grond van eigen redenen en van die van de eerste rechter die het overneemt, vast dat, enerzijds, het vonnis van 30 juni 1992, betekend op 11 augustus 1992, de gegevens betreffende de regeling van het ongeval vaststelt, namelijk de aard van de letsels, de daaruit voortvloeiende tijdelijke en blijvende ongeschiktheden, de consolidatiedatum, de door het ongeval vereiste prothesen, waarbij het voertuig en de aanpassing ervan niet in de lijst van de in dat vonnis opgesomde prothesen voorkomen, en, ten slotte, het basisloon, en de uitspraak over de bijkomende vergoeding voor de hulp van een derde en over de vorming van het kapitaal van de in dat vonnis vermelde prothesen aanhoudt, en dat, anderzijds, een vonnis van 18 juni 1993, betekend op 23 juli 1993, de vergoeding voor de hulp van een derde in onderlinge overeenstemming vaststelt.

Het arrest dat de rechtsvordering ontvankelijk verklaart die [de eerste verweerder] heeft ingesteld bij dagvaardingsexploot van 2 mei 2007, dus buiten de vaste termijn van herziening, voor recht zegt dat de eiseres de vernieuwing en de herstelling van de niet in het vonnis van 20 juni 1987 [lees: 30 juni 1992] opgesomde prothesen ten laste moet nemen en dat de bijkomende vergoeding die overeenstemt met de waarschijnlijke kosten van de vernieuwing en herstelling van de prothesen berekend moet worden door rekening te houden met de niet in het vonnis van 30 juni 1992 vermelde prothesen "aanpassing van het voertuig" en "tweede anti-decubituskussen", schendt alle in het middel bedoelde wettelijke bepalingen.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Krachtens artikel 28 Arbeidsongevallenwet heeft de getroffene recht, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, op de prothesen en orthopedische toestel-len die ten gevolge van het ongeval nodig zijn.

Voor de ongevallen vóór 1 januari 1988 bepaalt artikel 28bis, tweede lid, van die wet dat de kosten voor prothesen en orthopedische toestellen ten laste van de ver-zekeringsonderneming vallen tot de datum van de homologatie of van de bekrach-tiging van de overeenkomst of van de bij artikel 24 bedoelde beslissing en artikel 58bis, § 1, 1°, belast het Fonds voor arbeidsongevallen met het onderhoud en de vernieuwing van de prothesen en orthopedische toestellen, onder de door de Ko-ning bepaalde voorwaarden.

Volgens het eerste tot het zesde en het achtste lid van artikel 65 Arbeidsongeval-lenwet zijn de partijen verplicht de overeenkomsten betreffende de voor het ar-beidsongeval verschuldigde vergoedingen ter bekrachtiging aan het Fonds voor arbeidsongevallen voor te leggen, op de wijze en onder de voorwaarden bepaald door de Koning; de overeenkomst heeft slechts uitwerking na bekrachtiging door het Fonds voor arbeidsongevallen; die overeenkomsten vermelden, op straffe van nietigheid, het basisloon, de aard van de letsels, de graad van arbeidsongeschikt-heid en de datum van consolidatie; de Koning stelt een model van overeenkomst vast; de verzekeraars leggen aan het Fonds alle gegevens betreffende de regeling van het ongeval over; het Fonds voor arbeidsongevallen gaat slechts tot bekrach-tiging van het akkoord over nadat het heeft vastgesteld dat het ongeval overeen-komstig de bepalingen van de wet geregeld werd; indien het Fonds van oordeel is dat een van de in de overgelegde overeenkomst opgenomen elementen niet over-eenkomstig de wet werd vastgesteld, weigert het de overeenkomst te bekrachtigen en in dat geval maakt de meest gerede partij het geschil aanhangig bij de arbeids-rechtbank.

Artikel 72, eerste lid, van de wet bepaalt dat de eis tot herziening van de vergoe-dingen, gegrond op een wijziging van het verlies van arbeidsgeschiktheid van de getroffene, kan worden ingesteld binnen de drie jaar die volgen op de datum van homologatie of de bekrachtiging van de overeenkomst tussen de partijen of van de in artikel 24 bedoelde beslissing of kennisgeving.

Zoals blijkt uit het tweede lid is de datum van de in artikel 24 bedoelde beslissing, die waarop het vonnis dat de datum vaststelt waarop de arbeidsongeschiktheid blijvend is geworden en de jaarlijkse vergoeding die de dagelijkse vergoeding vervangt, berekent op grond van het basisloon en van de graad van ongeschikt-heid, in kracht van gewijsde is gegaan.

Het karakter van openbare orde van de Arbeidsongevallenwet, noch de voormelde bepalingen, noch de andere in het middel aangevoerde bepalingen, beletten dat de verzekeraar en de getroffene een onderscheiden overeenkomst over de door het ongeval vereiste prothesen en orthopedische toestellen sluiten nadat de datum van consolidatie werd bepaald en de jaarlijkse vergoeding werd berekend, en evenmin dat die overeenkomst door het Fonds wordt goedgekeurd of door de arbeidsrechtbank wordt beoordeeld, zelfs niet wanneer het verlies van arbeidsongeschiktheid van de getroffene geen wijzigingen ondergaat.

Het gezag van gewijsde van het vonnis dat uitspraak doet over de datum van con-solidatie en over de jaarlijkse vergoeding belet dit al evenmin.

Het middel dat geheel uitgaat van de opvatting dat de partijen slechts een onder-scheiden akkoord over die toestellen kunnen sluiten onder de in artikel 72, eerste lid, Arbeidsongevallenwet bepaalde voorwaarden voor de herziening van de ver-goedingen, faalt naar recht.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseres tot de kosten.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afde-lingsvoorzitter Christian Storck, de raadsheren Didier Batselé, Koen Mestdagh, Mireille Delange en Antoine Lievens, en in openbare terechtzitting van 14 de-cember 2015 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Christian Storck, in aanwe-zigheid van advocaat-generaal Jean Marie Genicot, met bijstand van griffier Lutgarde Body.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Koen Mestdagh en overge-schreven met assistentie van griffier - hoofd van dienst Karin Merckx.

De griffier - hoofd van dienst, De raadsheer,