Hof van Cassatie: Arrest van 14 November 1994 (België). RG S940007F
Summary :
De gezagsverhouding, als kenmerk van de arbeidsovereenkomst, bestaat zodra iemand in feite gezag kan hebben over andermans handelingen. (Artt. 2 en 3 Arbeidsovereenkomstenwet).
Arrêt :
Add the document to a folder
()
to start annotating it.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 20 oktober 1988 door het Arbeidshof te Brussel gewezen (Het cassatieberoep is op 18 jan. 1994 ingediend);
Over het middel : schending van de artikelen 6, 1134, 1135 van het Burgerlijk Wetboek, 1, 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, 1, inzonderheid alinéa 1, 21, 22, 23, inzonderheid alinéa alinéa 1 en 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, 2, 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en 97 (oud) van de Grondwet,
doordat het arrest, na erop te hebben gewezen dat verweerder betoogde dat hij, vanaf 1 april 1984, de heer V... niet meer als loontrekkende maar als "helper van een zelfstandige" in dienst had en dat de eerste rechter zulks heeft verworpen op grond dat : "er geen enkele verandering was gekomen in de werkzaamheden van V..., tenzij de afschaffing van een vast werkrooster; - V... zich niet in het handelsregister of in de B.T.W. had ingeschreven, geen facturen had afgegeven en zich van hand tot hand liet betalen"; - uit het door (eiser) ingesteld onderzoek was gebleken ... dat er tussen de partijen een gezagsverhouding bestond en dat deze trouwens inherent was aan de arbeid (kelner) van V... in de inrichting van verweerder, de rechtsvordering van eiser tot betaling van een bedrag van 155.027 frank aan bijdragen, verhogingen en interest voor het tweede kwartaal 1984 tot het eerste kwartaal 1985 heeft afgewezen en de beslissing van de eerste rechter heeft vernietigd, op grond : "dat, hoewel die gegevens wijzen op bepaalde onregelmatigheden in de werkwijze van V..., met name de niet-afgifte van facturen met aanrekening van B.T.W., ze echter niet volstaan om het bedrieglijk karakter aan te tonen van de rechtstoestand die de partijen, appellant (thans verweerder) en V... hebben gekozen; dat de hulp die iemand in een zaak als helper van een zelfstandige kan verstrekken immers dezelfde feitelijke kenmerken heeft als de hulp van een loontrekkende; dat zowel de ene hulp als de andere noodzakelijk wordt (worden) verstrekt onder gezag van de bedrijfsleider en aanleiding geeft tot betaling van een loon; dat, nu als beginsel geldt dat partijen vrij kunnen overeenkomen over de vorm van hun rechtsbetrekkingen, de rechtbanken hun wil moeten in acht nemen, behalve als wordt aangetoond dat het gaat om simulatie; dat, zelfs als kan worden vermoed dat de door de partijen besliste wijziging hoofdzakelijk is verantwoord door het feit dat appellant (thans verweerder) de last wilde vermijden van werkgeversbijdragen die voor de omvang van zijn zaak veel te hoog waren, de werknemer zich heeft aangesloten bij de sociale zekerheidsregeling waaronder hij volgens zijn nieuwe kwalificatie viel",
terwijl, eerste onderdeel, naar luid van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, onder helper wordt verstaan ieder persoon die, gewoonlijk en gedurende tenminste 18 dagen per jaar, een zelfstandige bijstaat of vervangt "zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden"; uit de artikelen 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten blijkt dat onder arbeidsovereenkomst, zowel voor werklieden als voor bedienden, wordt verstaan de overeenkomst waarbij een werknemer "zich verbindt, tegen loon, onder gezag van een werkgever arbeid te verrichten"; dus niet als helper van een zelfstandige kan worden beschouwd degene die, tegen loon, arbeid verricht onder gezag van die persoon; een dergelijk gezag, zoals hierboven gezegd, wijst op het bestaan van een arbeidsovereenkomst, niettegenstaande de keuze door de partijen van een andere vorm van rechtsbetrekking en aanleiding geeft tot toepassing van de wettelijke bepalingen van openbare orde betreffende de sociale zekerheid van de werknemers; het arrest, dat vaststelt dat V..., na 1 april 1984, tegen loon onder gezag van verweerder is blijven werken, derhalve niet naar recht heeft kunnen beslissen, op grond dat de partijen een andere vorm van rechtsbetrekking waren overeengekomen om de last van de werkgeversbijdragen te verminderen, dat V... vanaf 1 april 1984 niet meer door een arbeidsovereenkomst was gebonden maar als helper van een zelfstandige heeft gewerkt; het arrest aldus een schending inhoudt van de wettelijke bepalingen waarin respectievelijk de helper en de arbeidsovereenkomst worden omschreven (schending van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 en van de artikelen 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978) alsmede van de wettelijke bepalingen van openbare orde betreffende de toepassing van de sociale zekerheid van de werknemers (schending van de artikelen 1, alinéa 1, 21, 22, 23, inzonderheid alinéa alinéa 1 en 2, van voormelde wet van 27 juni 1969); het bovendien een onwettige toepassing maakt van het beginsel dat overeenkomsten tot wet strekken (schending van de artikelen 6, 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek);
Wat het eerste onderdeel betreft :
Overwegende dat, krachtens artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, onder helper wordt verstaan ieder persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden;
Dat uit die omschrijving blijkt dat een helper zijn arbeid niet verricht onder de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst; dat hij, met name, niet valt onder de gezagsverhouding die kenmerkend is voor die overeenkomst en bestaat zodra iemand in feite gezag kan uitoefenen over andermans handelingen;
Overwegende dat het arrest beslist dat eiser niet bewijst dat verweerder tijdens de bedoelde periode een werknemer in dienst had, op grond dat die werknemer als helper was aangesloten bij de sociale zekerheid van de zelfstandigen en dat, zo zijn arbeid werd verricht onder gezag van verweerder, "de hulp die iemand in een zaak als helper van een zelfstandige kan verstrekken immers dezelfde feitelijke kenmerken heeft als de hulp van een loontrekkende; dat zowel de ene hulp als de andere noodzakelijk wordt verstrekt onder gezag van de bedrijfsleider en aanleiding geeft tot betaling van een loon";
Dat die overwegingen de beslissing niet naar recht verantwoorden;
Dat het onderdeel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
zonder dat er grond bestaat tot onderzoek van het tweede onderdeel van het middel dat niet tot ruimere cassatie kan leiden,
Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zover dit het hoger beroep ontvankelijk verklaart;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Bergen.
Gelet op het bestreden arrest, op 20 oktober 1988 door het Arbeidshof te Brussel gewezen (Het cassatieberoep is op 18 jan. 1994 ingediend);
Over het middel : schending van de artikelen 6, 1134, 1135 van het Burgerlijk Wetboek, 1, 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, 1, inzonderheid alinéa 1, 21, 22, 23, inzonderheid alinéa alinéa 1 en 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, 2, 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en 97 (oud) van de Grondwet,
doordat het arrest, na erop te hebben gewezen dat verweerder betoogde dat hij, vanaf 1 april 1984, de heer V... niet meer als loontrekkende maar als "helper van een zelfstandige" in dienst had en dat de eerste rechter zulks heeft verworpen op grond dat : "er geen enkele verandering was gekomen in de werkzaamheden van V..., tenzij de afschaffing van een vast werkrooster; - V... zich niet in het handelsregister of in de B.T.W. had ingeschreven, geen facturen had afgegeven en zich van hand tot hand liet betalen"; - uit het door (eiser) ingesteld onderzoek was gebleken ... dat er tussen de partijen een gezagsverhouding bestond en dat deze trouwens inherent was aan de arbeid (kelner) van V... in de inrichting van verweerder, de rechtsvordering van eiser tot betaling van een bedrag van 155.027 frank aan bijdragen, verhogingen en interest voor het tweede kwartaal 1984 tot het eerste kwartaal 1985 heeft afgewezen en de beslissing van de eerste rechter heeft vernietigd, op grond : "dat, hoewel die gegevens wijzen op bepaalde onregelmatigheden in de werkwijze van V..., met name de niet-afgifte van facturen met aanrekening van B.T.W., ze echter niet volstaan om het bedrieglijk karakter aan te tonen van de rechtstoestand die de partijen, appellant (thans verweerder) en V... hebben gekozen; dat de hulp die iemand in een zaak als helper van een zelfstandige kan verstrekken immers dezelfde feitelijke kenmerken heeft als de hulp van een loontrekkende; dat zowel de ene hulp als de andere noodzakelijk wordt (worden) verstrekt onder gezag van de bedrijfsleider en aanleiding geeft tot betaling van een loon; dat, nu als beginsel geldt dat partijen vrij kunnen overeenkomen over de vorm van hun rechtsbetrekkingen, de rechtbanken hun wil moeten in acht nemen, behalve als wordt aangetoond dat het gaat om simulatie; dat, zelfs als kan worden vermoed dat de door de partijen besliste wijziging hoofdzakelijk is verantwoord door het feit dat appellant (thans verweerder) de last wilde vermijden van werkgeversbijdragen die voor de omvang van zijn zaak veel te hoog waren, de werknemer zich heeft aangesloten bij de sociale zekerheidsregeling waaronder hij volgens zijn nieuwe kwalificatie viel",
terwijl, eerste onderdeel, naar luid van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, onder helper wordt verstaan ieder persoon die, gewoonlijk en gedurende tenminste 18 dagen per jaar, een zelfstandige bijstaat of vervangt "zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden"; uit de artikelen 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten blijkt dat onder arbeidsovereenkomst, zowel voor werklieden als voor bedienden, wordt verstaan de overeenkomst waarbij een werknemer "zich verbindt, tegen loon, onder gezag van een werkgever arbeid te verrichten"; dus niet als helper van een zelfstandige kan worden beschouwd degene die, tegen loon, arbeid verricht onder gezag van die persoon; een dergelijk gezag, zoals hierboven gezegd, wijst op het bestaan van een arbeidsovereenkomst, niettegenstaande de keuze door de partijen van een andere vorm van rechtsbetrekking en aanleiding geeft tot toepassing van de wettelijke bepalingen van openbare orde betreffende de sociale zekerheid van de werknemers; het arrest, dat vaststelt dat V..., na 1 april 1984, tegen loon onder gezag van verweerder is blijven werken, derhalve niet naar recht heeft kunnen beslissen, op grond dat de partijen een andere vorm van rechtsbetrekking waren overeengekomen om de last van de werkgeversbijdragen te verminderen, dat V... vanaf 1 april 1984 niet meer door een arbeidsovereenkomst was gebonden maar als helper van een zelfstandige heeft gewerkt; het arrest aldus een schending inhoudt van de wettelijke bepalingen waarin respectievelijk de helper en de arbeidsovereenkomst worden omschreven (schending van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 en van de artikelen 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978) alsmede van de wettelijke bepalingen van openbare orde betreffende de toepassing van de sociale zekerheid van de werknemers (schending van de artikelen 1, alinéa 1, 21, 22, 23, inzonderheid alinéa alinéa 1 en 2, van voormelde wet van 27 juni 1969); het bovendien een onwettige toepassing maakt van het beginsel dat overeenkomsten tot wet strekken (schending van de artikelen 6, 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek);
Wat het eerste onderdeel betreft :
Overwegende dat, krachtens artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, onder helper wordt verstaan ieder persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden;
Dat uit die omschrijving blijkt dat een helper zijn arbeid niet verricht onder de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst; dat hij, met name, niet valt onder de gezagsverhouding die kenmerkend is voor die overeenkomst en bestaat zodra iemand in feite gezag kan uitoefenen over andermans handelingen;
Overwegende dat het arrest beslist dat eiser niet bewijst dat verweerder tijdens de bedoelde periode een werknemer in dienst had, op grond dat die werknemer als helper was aangesloten bij de sociale zekerheid van de zelfstandigen en dat, zo zijn arbeid werd verricht onder gezag van verweerder, "de hulp die iemand in een zaak als helper van een zelfstandige kan verstrekken immers dezelfde feitelijke kenmerken heeft als de hulp van een loontrekkende; dat zowel de ene hulp als de andere noodzakelijk wordt verstrekt onder gezag van de bedrijfsleider en aanleiding geeft tot betaling van een loon";
Dat die overwegingen de beslissing niet naar recht verantwoorden;
Dat het onderdeel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
zonder dat er grond bestaat tot onderzoek van het tweede onderdeel van het middel dat niet tot ruimere cassatie kan leiden,
Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zover dit het hoger beroep ontvankelijk verklaart;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Bergen.