Hof van Cassatie: Arrest van 14 September 2007 (België). RG F.05.0070.F
Summary :
Noch de overwegingen van het arrest dat de vereffening van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidstelling niet verantwoord is door haar financiële toestand of door een zodanig gebrek aan samenwerking tussen de vennoten dat een voortzetting van de activiteit van de vennootschap onmogelijk wordt, maar door de bedoeling om de roerende voorheffing op de verdeling van de gereserveerde winst te vermijden, noch de overwegingen betreffende de wijze waarop vereffening is gebeurd of betreffende het verzuim van de vereffenaar in dat verband, zonder dat het arrest vaststelt dat hij is tekortgeschoten in welbepaalde wettelijke verplichtingen, kunnen de beslissing naar recht verantwoorden dat die vereffening geveinsd was (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2007, nr ...
Arrêt :
Nr. F.05.0070.F
1. P. P.,
2. IMPRIMERIE PLUMHANS, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in vereffening,
Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie,
tegen
BELGISCHE STAAT, minister van Financiën.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 11 februari 2005 gewezen door het Hof van Beroep te Luik.
Afdelingsvoorzitter Claude Parmentier heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eisers voeren in hun memorie twee middelen aan waarvan het eerste als volgt is gesteld.
Eerste middel
Geschonden wettelijke bepalingen
- artikel 149 van de Grondwet;
- de artikelen 1165 en 1321 van het Burgerlijk Wetboek;
- algemeen rechtsbeginsel dat zegt dat de gevolgen van de niet-geveinsde handelingen en overeenkomsten op het vermogen van de contractanten aan derden kunnen worden tegengeworpen;
- de artikelen 2, 13ter, 13quater, § 1, 13quinquies, 178, 184, 185, 186, 188 en 194 van titel IX van boek I van het Wetboek van Koophandel, zoals die artikelen van kracht waren vóór de wet van 19 april 1995;
- de artikelen 172, 175 en 227 van het Wetboek van vennootschappen;
- de artikelen 354, 209 en 264, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstgenoemd artikel zoals het met terugwerkende kracht werd gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, vóór de wijziging ervan bij de wet van 24 december 2002.
Aangevochten beslissingen
Met verwijzing naar de kennisgeving van ambtshalve aanslag van 24 maart 1997 stelt het arrest in hoofdzaak het volgende vast: (1) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid I.P.P. (hierna: "de eiseres"), met maatschappelijke zetel in de rue des Alliés 29 tot 35, in Verviers, in een pand dat toebehoort aan haar belangrijkste vennoot, P.P., is in vereffening gesteld bij een beslissing van de buitengewone algemene vennotenvergadering van 7 december 1992 (bekendgemaakt in de bijlage bij het Belgisch Staatsblad van 29 december 1992) en P.P. werd als vereffenaar aangesteld; het kapitaal van die vennootschap was vertegenwoordigd door 2.200 aandelen die aldus waren verdeeld: P.P.: 2.188; G.P.: 6; A.P.: 6; (2) bij akte van 14 december 1992 hebben P. en G.P. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P.P. (hierna: "de Nieuwe Vennootschap") opgericht, met maatschappelijke zetel op het adres waar voorheen de maatschappelijke zetel van de eiseres was gevestigd; van de 3.700 aandelen die het kapitaal van de Nieuwe Vennootschap vertegenwoordigen, heeft P.P. op 3.695 ervan ingetekend en G.P. op 5; nog voor de oprichting van de Nieuwe Vennootschap had het ministerie van het Waalse Gewest ermee ingestemd, bij brief van 20 november 1992, dat de Nieuwe Vennootschap de steun kon blijven genieten die aan de eiseres was toegekend op voorwaarde dat 1° de oorspronkelijke activiteit zou worden stopgezet; 2° de investeringen op grond waarvan die steun was toegekend overgeheveld zouden worden naar de nieuwe rechtsconstructie; 3° het Gewest de statuten van de Nieuwe Vennootschap bezorgd zou krijgen; in feite is het Waalse Gewest aan de Nieuwe Vennootschap de steun blijven betalen die de eisende vennootschap genoot; het telefoon- en faxnummer van de Nieuwe Vennootschap zijn dezelfde als die van de eiseres; bij overeenkomst van 2 februari 1993 heeft de eiseres in vereffening een gedeelte van haar exploitatiematerieel verkocht aan de Nieuwe Vennootschap voor de prijs van 4.818.000 frank exclusief btw, en aldus een meerwaarde van 250.000 frank gerealiseerd; de overige materiële activa werden overgenomen door de Nieuwe Vennootschap en geboekt tegen de boekhoudkundige waarde die ze bij de eiseres hadden; de vier personeelsleden van de eiseres werden door de Nieuwe Vennootschap overgenomen vanaf 1 januari 1993 zonder opzeggingsvergoeding noch vervroegd vakantiegeld; de Nieuwe Vennootschap heeft hun verzekerd dat zij de bij de eiseres verworven anciënniteit konden behouden; de Nieuwe Vennootschap is de verzekeringscontracten die door de eiseres waren aangegaan verder blijven uitvoeren ; de Nieuwe Vennootschap is de huur van het pand waar haar maatschappelijke zetel was gevestigd, blijven betalen aan P.P., zonder dat daarvoor een schriftelijk huurcontract werd opgemaakt; de Nieuwe Vennootschap heeft de activiteit van de eisende vennootschap volledig overgenomen vanaf 1 januari 1993 zonder dat laatstgenoemde haar enige prijs heeft gevraagd voor de overname van haar immateriële activa; (3) de boekhoudkundige toestand van de eiseres werd afgesloten op 31 december 1992 en die vennootschap heeft naderhand geen enkele activiteit meer gehad; tijdens de periode van 31 december 1992 tot 24 juli 1993 heeft de vereffenaar van de eiseres het maatschappelijk vermogen, voor een bedrag van 9.206.136 frank, verdeeld onder haar aandeelhouders; die verdeling had betrekking, ten belope van 700.000 frank, op het gestorte kapitaal van de eiseres, en voor het resterende bedrag van 8.506.136 frank, op gereserveerde winst; de vereffenaar heeft de roerende voorheffing op die verdelingen niet ingehouden noch aan de verweerder gestort omdat hij van oordeel was dat zij niet verschuldigd was ingevolge de artikelen 209 en 264, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; (4) de vereffening van de eiseres werd beëindigd door een buitengewone algemene vergadering van 24 juli 1993, waarvan het proces-verbaal bij uittreksel is bekendgemaakt in de bijlage van het Staatsblad van 10 augustus 1993; (5) uit die vaststellingen heeft "een kennisgeving van ambtshalve aanslag in de roerende voorheffing" die op 24 maart 1997 gestuurd werd aan "de h. P.P., vereffenaar van de b.v.b.a. I.P.P. in vereffening" de volgende gevolgtrekkingen gemaakt: "1) de invereffeningstelling en de vereffening zijn geveinsd om de begunstigden van het verdeelde maatschappelijk vermogen de mogelijkheid te bieden de belasting te ontduiken; de juridische gevolgen van een werkelijke vereffening werden niet nageleefd; 2) bijgevolg vormt de verdeling van het maatschappelijk vermogen een uitkering van ‘gewone dividenden'; die als volgt is berekend: (a) verdeling van het maatschappelijk vermogen: 9.206.136 frank; (b) terugbetaling van het werkelijk gestorte kapitaal: 700.000 frank; (c) uitkering van gewone dividenden: 8.506.136 frank"; na die kennisgeving van ambtshalve aanslag, heeft de verweerder op 24 juni 1997 (binnen de termijn van vijf jaar die is voorgeschreven bij artikel 354, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in geval van fraude) een aanslag in de roerende voorheffing ingekohierd van 25 pct. van het brutobedrag van de reserves die vervat waren in de vereffeningsverdelingen, zijnde 25 pct. van 100/75e van 8.506.136 frank en werd die aanslag vermeerderd met een verhoging van 50 pct.; (6) het bezwaar van de vereffenaar van de eiseres tegen die heffing werd verworpen bij beslissing van de gewestelijk directeur der directe belastingen te Luik van 19 april 2000; de vereffenaar heeft tegen die beslissing een voorziening ingesteld voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik en heeft de fiscaal adviseur van de eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Société verviétoise de fiscalité, tot gedwongen tussenkomst opgeroepen teneinde, subsidiair, te vorderen dat zij veroordeeld zou worden om hem te vrijwaren tegen alle bedragen die hij aan de verweerder zou moeten betalen naar aanleiding van de te wijzen beslissing op de voorziening in belastingzaken; bij vonnis van 25 september 2003 heeft de rechtbank de litigieuze aanslag in de roerende voorheffing vernietigd en de oproep tot gedwongen tussenkomst ontvankelijk maar niet-gegrond verklaard; (7) voor het hof van beroep heeft de vereffenaar met name het bestaan van een veinzing betwist en aangevoerd dat de litigieuze heffing vastgesteld was met schending van artikel 354 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 dat betrekking heeft op de aanslagtermijnen,
vervolgens wijzigt het arrest het beroepen vonnis op het hoger beroep van de verweerder en beslist "dat de invereffeningstelling en de vereffening geveinsd zijn om de begunstigden van het verdeelde maatschappelijk vermogen de mogelijkheid te bieden de belasting te ontduiken", dat de veinzing eveneens betrekking heeft op de oprichting van de nieuwe vennootschap, dat de artikelen 209 en 264, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 niet gelden voor de verdeling die de vereffenaar in dit geval heeft uitgevoerd, dat de litigieuze heffing rechtsgeldig is ingekohierd binnen de termijn van vijf jaar die is voorgeschreven bij artikel 354, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in geval van fraude en, bijgevolg, "voor recht zegt dat de aanslag in de roerende voorheffing ... vermeerderd met verhogingen verschuldigd is en ingevorderd mag worden".
Het arrest grondt die beslissing op de onderstaande redenen:
(1) "Opdat er sprake kan zijn van veinzing moet de administratie aantonen:
- dat de werkelijke toestand wordt verhuld door een fictieve handeling;
- dat de belasting wettelijk verschuldigd is wegens de geveinsde rechtstoestand.
Er is weliswaar geen sprake van verboden veinzing t.a.v. de fiscus en dus evenmin van belastingontduiking, als de partijen de vrijheid van overeenkomst benutten om een voordeliger belastingregeling te genieten, zonder evenwel enige wettelijke verplichting te miskennen, en daarbij handelingen verrichten waarvan zij alle gevolgen aanvaarden, ook al is de vorm die ze eraan geven niet de meest gebruikelijke ...
Er dient te worden nagegaan of de partijen alle gevolgen van hun handelingen hebben aanvaard. Volgens de gegevens van de taxatieambtenaar is dat hier niet het geval.
(2) Het Hof van Cassatie omschrijft de vereffening als ‘l'ensemble des opérations qui, à la suite de la dissolution d'une société commerciale, tendent au paiement des créanciers à l'aide de l'actif social en à la répartition du reliquat éventuel entre les associés' (Cass., 8 mei 1930, Pas., 1930, I, 202). Met de vereffening van een handelsvennootschap wil men dus wel degelijk een einde maken aan haar activiteiten en haar vermogen verdelen onder de vennoten nadat alle schulden jegens derden zijn aangezuiverd (...). De vereffenaar mag dus alle lopende verrichtingen beëindigen en, om te vereffenen, moet hij een inventaris opmaken van alle waarden, en meer bepaald van de activa, met inbegrip van de immateriële activa.
(De eiseres) bewijst geenszins dat dergelijke verplichtingen zijn nagekomen. De ware aard der dingen toont aan dat alle activa niet regelmatig te gelde zijn gemaakt door de vereffenaar, die slechts enkele activa (materiële activa) te gelde heeft gemaakt en ze heeft doorverkocht aan de vennootschap die hij als hoofdaandeelhouder controleert.
De taxatieambtenaar heeft bijgevolg terecht uit die vaststellingen afgeleid dat de invereffeningstelling en de vereffening (van de eiseres) geveinsd zijn om de begunstigden van het verdeelde maatschappelijk vermogen de mogelijkheid te bieden de belasting te ontduiken.
(3) Hoewel de vereffening van een vennootschap niet als voorwaarde vereist dat het passief het actief overschrijdt, belet dat echter niet dat de invereffeningstelling van een vennootschap een uitzonderlijke gebeurtenis is in het leven ervan en zij tot doel heeft een einde te maken aan de activiteit ervan. De vereffening van een vennootschap wordt gewoonlijk overwogen om een faillissementsprocedure te vermijden wanneer haar toestand precair is, ofwel wanneer het beheer van de vennootschap moeilijk blijkt wegens een gebrek aan samenwerking tussen de vennoten waardoor de verdere activiteit van de vennootschap onmogelijk wordt ...
In deze zaak heeft (de vereffenaar) de administratie nooit enige verheldering gegeven over de redenen waarom de algemene vergadering beslist zou hebben de vennootschap te ontbinden. De financiële toestand van de vennootschap stond kennelijk niet op het spel en een gebrek aan samenwerking tussen de vennoten was moeilijk denkbaar in zoverre de twee vennoten van de vennootschap in vereffening, namelijk de hoofdaandeelhouder en een van zijn medevennoten opnieuw opduiken in het kapitaal van de naderhand opgericht vennootschap die alle instrumenten heeft overgenomen waarmee de activiteit van de vennootschap kan worden voortgezet.
(4) De vennootschaps‘overdracht' die de eiser aanvoert, gebeurde noch door een overdracht van aandelen, noch door een overdracht van de handelszaak. De enige verrichting tussen de twee vennootschappen betreft de overdracht, in februari, van een gedeelte van de materiële activa van de vennootschap. De vereffende vennootschap heeft overigens haar activiteit niet voortgezet en, zonder dat enige overdrachtsovereenkomst gesloten is tussen de twee vennootschappen, heeft [de Nieuwe Vennootschap] de facto de activiteit overgenomen van de vroegere vennootschap, die wel zonder enige activiteit bleef voortbestaan tot op de beëindiging van haar vereffening in juli 1993.
(5) (De eiseres) geeft evenmin opheldering over hetgeen gebeurd is met de overige bestanddelen van het actief en van het passief. Aldus weet het hof [van beroep] helemaal niet wat er gebeurd is met de schulden jegens de leveranciers of met de verrekening van schuldvorderingen bij klanten. De eerste bedoeling van de vereffening van de vennootschap blijft de tegeldemaking van de activa teneinde alle schulden van de vennootschap te betalen en, desgevallend, het dividend onder de vennoten te verdelen.
Tot slot blijken alle schuldvorderingen en schulden gewoonweg overgenomen te zijn, zonder overeenkomst, zonder akkoord, door de nieuw opgerichte vennootschap.
(6) Dat is ook het geval voor de immateriële activa, meer bepaald de klanten. Die blijken zelfs niet ingelicht te zijn over de vereffening van de vennootschap en over de hervatting van de activiteit door de Nieuwe Vennootschap. De bijna identieke benaming van de vennootschappen werden trouwens kennelijk verward door derden (zie onder meer de verzekeringspolis bedrijfsleider van Swiss Life waarop de vermelding besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P. al voorkomt van 1 december 1990, dus vóór de oprichting van die vennootschap in 1992). Hoewel de vereffenaar als eerste opdracht heeft alle activa te valoriseren om ze te gelde te maken, heeft hij dat niet gedaan, met name m.b.t. het klantenbestand dat evenwel terstond is overgenomen door de Nieuwe Vennootschap. Zoals Van Ryn (t. II, 1e ed., nr. 1044) erop wijst dat er bij een vereffening ‘il ne subsiste qu'une masse de biens, droits en créances, qu'il s'agit de réaliser aussi avantageusement que possible en vue de payer les créanciers sociaux en de répartir le surplus entre les anciens associés'. De zo gunstig mogelijke tegeldemaking van de activa is een van de verplichtingen voor de vereffenaar teneinde de aanzuivering van het passief te waarborgen. Indien zij niet wordt nagekomen zou de vereffenaar persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden. Hier heeft de vereffenaar geen enkele van die handelingen gesteld. De nieuw opgerichte vennootschap heeft noch het klantenbestand gevaloriseerd, noch de overige bestanddelen van de activa die deel uitmaken van het vermogen van de vennootschap in vereffening, dat gewoonweg werd overgenomen tegen zijn boekhoudkundige waarde zonder aanpassing. Slechts een gedeelte van de materiële activa werd te gelde gemaakt met een meerwaarde van 250.000 frank. Het niet valoriseren van de immateriële activa en van een gedeelte van de materiële activa toont aan dat (de eiseres) niet echt een vereffening heeft gewild zoals deze in het handelsrecht is opgevat.
(7) Overigens staan de personeelsleden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P.P. die vermeld worden op de opgave 325.10 van het kalenderjaar 1993 eveneens vermeld op de opgave 325.10 van het kalenderjaar 1992 die is opgemaakt ten name van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid I.P.P.. Het is duidelijk dat de personeelsleden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P.P. geen enkele opzeggingsvergoeding hebben ontvangen maar enkel hun gewone bezoldiging. De onenigheid over de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32bis lijkt hier niet ter zake dienend, aangezien dat geschilpunt geen verband houdt met het behoud van de rechten van de arbeiders in geval van wijziging van onderneming en met betrekking tot de wil om de activiteit van de vennootschap in vereffening te beëindigen.
(8) Gelet op die gegevens dient aangenomen te worden dat een veinzing werd georganiseerd teneinde de betaling van de roerende voorheffing te ontwijken, omdat de vereffening van de oorspronkelijke vennootschap niet echt gewild was met alle gevolgen die zij met zich meebrengt.
Gelet op de bovenstaande overwegingen heeft de veinzing niet alleen betrekking op de vereffening van de (eiseres) maar ook op de oprichting van de nieuwe vennootschap.
(9) Uit die overwegingen volgt dat de artikelen 209 en 264, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 hier niet kunnen worden toegepast aangezien er niet echt een vereffening is geweest, noch een werkelijke verdeling van het vermogen van de vennootschap.
(De eiseres) toont niet aan dat zij zich in een toestand bevindt waarin zij zich zou kunnen beroepen op het voordeel van de aangehaalde bepalingen (...).
(10) Tot slot zijn de verhogingen volstrekt naar recht verantwoord gelet op het bestaan van de kennelijke fraude".
Grieven
Eerste onderdeel
Uit de vaststellingen van het arrest volgt beslist dat het enige doel van de invereffeningstelling van de eisende vennootschap en van de oprichting van de Nieuwe Vennootschap teneinde het personeel, de materiële activa, het klantenbestand, de lopende contracten en de activiteit van de eiseres over te nemen erin bestond de verdeling mogelijk te maken van de voorbehouden winst van de vereffende vennootschap aan haar vennoten in het kader van een verdeling van het vermogen van de maatschappij en aldus de toepassing van de roerende voorheffing te vermijden met toepassing van de artikelen 209 en 264, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Uit die vaststellingen heeft het hof van beroep evenwel niet naar recht kunnen afleiden dat de voornoemde verrichtingen een veinzing zouden hebben uitgemaakt teneinde een wettelijk verschuldigde belasting te ontwijken en, bijgevolg, fiscale fraude zouden hebben uitgemaakt zodat de verweerder het recht zou hebben te oordelen dat de eisende vennootschap niet in vereffening werd gesteld, dat er geen enkele nieuwe vennootschap werd opgericht en dat de verdeling van het vermogen van de eisende vennootschap, ten belope van het bedrag van de gereserveerde winst, een loutere uitkering van dividenden was waarop de roerende voorheffing van toepassing is.
Er is immers geen sprake van verboden veinzing t.a.v. de fiscus en dus evenmin van belastingontduiking, als de partijen de vrijheid van overeenkomst benutten om een voordeliger belastingregeling te genieten en daarbij handelingen verrichten waarvan zij alle gevolgen aanvaarden, ook al worden die enkel en alleen verricht om de belastingdruk te verminderen. Door aldus te handelen maken de partijen slechts gebruik van de vrijheid van de overeenkomsten en miskennen geen enkele door de belastingwet opgelegde verplichting.
In deze zaak kon het hof van beroep uit de vaststellingen van het arrest niet opmaken dat de vennoten van de eisende vennootschap en de stichters van de Nieuwe Vennootschap de gevolgen van hun handelingen niet zouden hebben aanvaard.
Integendeel, de invereffeningstelling van de eisende vennootschap was op juridisch vlak onontbeerlijk om de vereffenaar in staat te stellen om niet alleen de beschikbare reserves, maar ook het volledige kapitaal onder haar vennoten te verdelen aangezien de vennootschapswet een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid verbiedt vóór de vereffening haar kapitaal tot onder het minimumkapitaal te verminderen (artikelen 120, 3°, en 122, laatste lid, van titel IX van boek 1 van het Wetboek van Koophandel).
Uit de vaststellingen van het arrest blijkt niet dat de eisende vennootschap,na de verdelingen onder haar vennoten, enig bestanddeel van het actief zou hebben overgehouden of dat bepaalde schulden niet door de Nieuwe Vennootschap zouden zijn overgenomen: het arrest stelt daarentegen vast dat "de schuldvorderingen en schulden overgenomen blijken te zijn, zonder (schriftelijke) overeenkomst, zonder akkoord (van de schuldeisers) door de nieuw opgerichte vennootschap; dat zulks ook het geval is voor het immaterieel actief, inzonderheid voor het klantenbestand"; dat de Nieuwe Vennootschap "de overige bestanddelen van het actief dat deel uitmaakte van het vermogen" van de eiseres heeft overgenomen "tegen hun boekhoudkundige waarde zonder aanpassing".
Indien het hof van beroep, aan de hand van een feitelijke beoordeling, de modaliteiten van de vereffening die het omschrijft, zoals de overdracht van bepaalde bestanddelen van de activa, en meer bepaald van het klantenbestand, naar de Nieuwe Vennootschap zonder schriftelijke overeenkomst en zonder tegenprestatie, of het gebrek aan informatie aan de schuldeisers over de overname van de verbintenissen van de vennootschap in vereffening door de Nieuwe Vennootschap, als abnormaal had kunnen aanmerken, dan hadden die feiten eventueel de aansprakelijkheid van de vereffenaar in het gedrang kunnen brengen, en, op fiscaal vlak , verantwoorden dat de vennootschap in vereffening, krachtens artikel 26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 op een abnormaal voordeel werd belast maar niet naar recht kunnen verantwoorden dat de vereffening van de eisende vennootschap geveinsd of fictief verklaard moet worden.
In zoverre het arrest het geveinsde of fictieve karakter van de vereffening grondt op de overweging dat zij niet gerechtvaardigd was door de financiële toestand van de vennootschap of door een onenigheid tussen de vennoten (zie bovenstaande redenen, 3), beperkt het arrest op onwettige wijze de bepalingen van de vennootschapswet betreffende de vereffening van de vennootschappen (schending van de in het aanhef van het middel aangewezen bepalingen van titel IX van boek 1 van het Wetboek van Koophandel met uitzondering van artikel 2).
In zoverre het arrest het fictieve karakter van de vereffening grondt op de overweging dat met die vereffening geen einde werd gemaakt aan de activiteit die het voorwerp van de eiseres uitmaakte omdat die activiteit werd voorgezet door de Nieuwe Vennootschap die was opgericht door de hoofdaandeelhouders van de eiseres onder een vergelijkbare benaming, met haar exploitatiezetel op hetzelfde adres, die het personeel, de exploitatiemiddelen, de lopende contracten en het klantenbestand van de eiseres heeft overgenomen, miskent het arrest dat de Nieuwe Vennootschap een van de eiseres onderscheiden rechtspersoon is (schending van artikel 2, tweede lid, van titel IX van boek 1 van het Wetboek van Koophandel).
Doordat het arrest de voornoemde verrichting als geveinsd beschouwt op grond van de overwegingen en van de redenen die hierboven zijn vermeld, miskent het arrest bijgevolg het wettelijk begrip veinzing (schending van artikel 1321 van het Burgerlijk Wetboek) en het algemeen rechtsbeginsel dat selon lequel les effets que les actes en conventions non simulés ont sur le patrimoine de leurs auteurs sont opposables aux tiers,welk beginsel afgeleid is uit artikel 1165 van het Burgerlijk Wetboek (miskenning van dat beginsel en schending van dat artikel).
Doordat het arrest oordeelt dat de litigieuze roerende voorheffing kon worden ingekohierd binnen de termijn van vijf jaar die is voorgeschreven door artikel 354, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in geval van inbreuk op de bepalingen van dat wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, schendt het bijgevolg dat artikel, en, door te oordelen dat de roerende voorheffing verschuldigd was op de uitkeringen die hadden plaatsgevonden in het raam van de verdeling van het maatschappelijk vermogen van de eiseres, schendt het arrest de artikelen 209 en 264, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
(...)
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
Eerste onderdeel
Er is geen sprake van verboden veinzing t.a.v. de fiscus en dus evenmin van belastingontduiking, als de partijen de vrijheid van overeenkomst benutten om een voordeliger belastingregeling te genieten, zonder evenwel enige wettelijke verplichting te miskennen, en daarbij handelingen verrichten waarvan zij alle gevolgen aanvaarden, ook al worden die enkel en alleen verricht om de belastingdruk te verminderen.
Het arrest stelt vast dat de eiseres op 7 december 1992 in vereffening is gesteld, dat "haar boekhouding [...] op 31 december 1992 werd afgesloten en dat de vennootschap nadien geen enkele activiteit meer heeft gehad", dat de eiser, de vereffenaar van de vennootschap, alle beschikbare reserves en het volledige kapitaal van de vennootschap onder de vennoten heeft verdeeld en dat, in december 1992, een nieuwe vennootschap werd opgericht onder de benaming P.P..
Het wijst erop "dat de schuldvorderingen en de schulden blijkbaar gewoonweg opnieuw werden overgenomen [...] door de nieuw opgerichte vennootschap, dat zulks ook het geval is voor het immaterieel actief, inzonderheid voor het klantenbestand", dat de nieuwe vennootschap "de overige bestanddelen heeft overgenomen van het actief dat deel uitmaakte van het vermogen van de vennootschap in vereffening [...] tegen hun boekhoudkundige waarde zonder aanpassing" en stelt "de hervatting van de activiteit van de nieuwe vennootschap" vast.
Noch de overwegingen dat de invereffeningstelling van de eiseres niet verantwoord was door haar financiële toestand of door een zodanig gebrek aan samenwerking tussen de vennoten dat een voortzetting van de activiteit van de vennootschap onmogelijk werd, maar door de bedoeling om de roerende voorheffing op de verdeling van de gereserveerde winst te vermijden, noch de overwegingen betreffende de wijze waarop vereffening is gebeurd of betreffende het verzuim van de eiser in dat verband, zonder dat het arrest vaststelt dat hij is tekortgeschoten in welbepaalde wettelijke verplichtingen, zijn van dien aard dat ze de beslissing van het arrest naar recht kunnen verantwoorden dat de vereffening van de eiseres geveinsd was en dat, bijgevolg, de litigieuze roerende voorheffing vermeerderd met verhogingen verschuldigd was op de uitkeringen die hadden plaatsgevonden bij de verdeling van het maatschappelijk vermogen van de eiseres.
Het onderdeel is gegrond.
(...)
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest behalve in zoverre dit het hoger beroep van de verweerder ontvankelijk verklaart en de voeging van de zaken beveelt.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.
Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Bergen.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Didier Batselé, Albert Fettweis, Daniel Plas en Martine Regout, en in openbare terechtzitting van veertien september tweeduizend en zeven uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Henkes, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Edward Forrier en overgeschreven met assistentie van griffier Frank Adriaensen.
De griffier, De afdelingsvoorzitter,