Hof van Cassatie: Arrest van 17 November 1994 (België). RG C940004F

Date :
17-11-1994
Language :
French Dutch
Size :
3 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-19941117-1
Role number :
C940004F

Summary :

De Raad van State is niet bevoegd om kennis te nemen van een geschil over de uitvoering van een arbeidsovereenkomst. (Art. 92 en 93 Gw. (1831); art. 578 Ger.W.).

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 12 november 1993 gewezen door de Raad van State, afdeling administratie;
Over het middel : schending van de artikelen 92, 93, 107, 108 (oud) van de Grondwet, 14 van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, 11, alinéa 4, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, zoals ingevoegd door artikel 88 van de wet van 30 juni 1975 betreffende het statuut van de banken, de private spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen, 1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en 578 van het Gerechtelijk Wetboek,
doordat de Raad van State, bij het bestreden arrest de door eiseres opgeworpen exceptie afwijst en zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van het annulatieberoep van verweerster tegen de beslissing van 14 mei 1991 van de raad van beheer van eiseres om haar aanstelling te beëindigen, op grond dat "de rechtspositie van de personeelsleden van de tegenpartij, met toepassing van artikel 9 van de besluitwet van 23 december 1946 betreffende het krediet voor ambachtsmaterieel, het beroepskrediet en het krediet aan de middenstand, en houdende verandering van de Hoofdkas voor het klein Beroepskrediet in een Nationale Kas voor Beroepskrediet, en met toepassing van artikel 11 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, wordt vastgesteld bij een "personeelsstatuut" dat door de raad van beheer is vastgelegd op 16 oktober 1984 en is goedgekeurd bij ministerieel besluit van 4 januari 1985, dat het statuut, ook al gebruikt het herhaaldelijk de term "overeenkomst", door de overheid eenzijdig wordt vastgesteld, dat die overheid daarvan niet mag afwijken, maar het wel te allen tijde mag wijzigen zonder de toestemming van de betrokkenen; dat een dergelijke rechtspositie een reglementair karakter heeft; dat geen rekening hoeft te worden gehouden met artikel 1.6 van dat statuut, dat bevoegdheid toekent aan de arbeidsgerechten, aangezien die bepaling indruist tegen artikel 105 (oud) van de Grondwet volgens hetwelk de bevoegdheid van de arbeidsgerechten uitsluitend bij wet wordt bepaald; dat de Raad van State bevoegd is om kennis te nemen van het beroep",
terwijl eiseres ten tijde van de rechtshandeling die door het annulatieberoep bestreden wordt een instelling van openbaar nut was, die krachtens artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut tot categorie C behoorde; krachtens artikel 11, alinéa 4, van de wet van 16 maart 1954, het statuut en het kader van het personeel van deze organismen worden vastgesteld, niet door de Koning, maar door de beheersorganen en goedgekeurd door de Minister waaronder zij ressorteren en door de Minister die het openbaar krediet in zijn bevoegdheid heeft, die bepaling in artikel 11 van de wet van 16 maart 1954 is ingevoegd door artikel 88 van de wet van 30 juni 1975 betreffende het statuut van de banken, de private spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen; uit de parlementaire voorbereiding van laatstgenoemde wet blijkt dat onder de term "statuut" moet worden verstaan de rechtspositie van de personeelsleden, ongeacht het statutair of contractueel karakter ervan, daaruit volgt dat het beheersorgaan van eiseres niet verplicht was het personeel aan een statutaire regeling te onderwerpen maar kon kiezen voor een contractuele regeling voor haar personeel; de handeling waarbij het beheersorgaan aldus gebruik maakt van de door artikel 1, alinéa 4, van de wet van 16 maart 1954 toegekende bevoegdheid een reglementair karakter heeft; de raad van beheer van eiseres op grond van die machtiging op de zitting van 16 oktober 1984 een personeelsstatuut heeft aangenomen, dat bij ministerieel besluit van 4 januari 1985 is goedgekeurd en waarin, zoals het bestreden arrest vaststelt, ter nadere bepaling van de aard van de tussen eiseres en verweerster bestaande arbeidsverhouding, uitdrukkelijk verwezen wordt naar het woord "overeenkomst"; de omstandigheid dat de beslissing van het beheersorgaan om een aldus omschreven statuut vast te stellen eenzijdig en zonder de toestemming van de betrokkenen kon worden gewijzigd voortvloeit uit het reglementair karakter van het statuut, maar de Raad van State niet ontsloeg van de verplichting rekening te houden met de beslissing van eiseres om haar personeel aan een contractuele regeling te onderwerpen, aangezien de wet haar die keuzevrijheid verleende; het voornaamste verschil tussen een statutaire en een contractuele regeling bovendien ligt in de rechtshandeling die de arbeidsverhouding doet ontstaan; de Raad van State in casu, na te hebben vastgesteld dat verweerster was aangeworven bij een overeenkomst van 6 augustus 1986, niet nagaat welke gevolgen dat feit heeft voor de omschrijving van de juridische aard van de tussen de partijen bestaande arbeidsverhouding, het bestreden arrest bijgevolg, nu het geen acht slaat op de uitdrukkelijke verwijzing naar een contractuele regeling in het statuut van 16 oktober 1984 en op de omstandigheid dat eiseres verweerster bij overeenkomst had aangeworven, aangezien haar raad van beheer krachtens artikel 11, alinéa 4, van de wet van 16 maart 1954 het recht had om de rechtspositie van het personeel te regelen en hij binnen het raam van die wettelijke machtiging een contractuele regeling mocht kiezen, artikel 11, alinéa 4, van de wet van 16 maart 1954 en artikel 107 (oud) van de Grondwet schendt; de Raad, nu hij niet wettig beslist dat verweerster aan een statutaire regeling onderworpen was, zich bijgevolg bij het bestreden arrest niet wettig bevoegd heeft kunnen verklaren om kennis te nemen van het beroep van verweerster tegen de beslissing van de raad van beheer van eiseres om haar aanstelling te beëindigen en de artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek en 1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten schendt, op grond waarvan de geschillen inzake arbeidsovereenkomsten tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken
behoren, alsook de artikelen 92, 93, 108 (oud) van de Grondwet en 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin de onderscheiden bevoegdheden van de gewone en de administratieve rechtscolleges worden vastgesteld :
Over de door verweerster opgeworpen grond van niet-ontvankelijkheid volgens welke het middel in de opsomming van de wetsbepalingen waarvan de schending wordt aangevoerd geen gewag maakt van artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek en van het ministerieel besluit van 4 januari 1985 houdende goedkeuring van het statuut van 16 oktober 1984;
Overwegende dat het middel aanvoert dat niet de Raad van State bevoegd is maar de gewone rechtscolleges; dat de in het middel aangewezen wetsbepalingen waarvan de schending wordt aangevoerd voldoende zijn om het bestreden arrest te vernietigen;
Dat de grond van niet-ontvankelijkheid niet kan worden aangenomen;
Over het middel :
Overwegende dat uit het bestreden arrest blijkt dat de rechtspositie van de personeelsleden van eiseres "met toepassing van artikel 9 van de besluitwet van 23 december 1946 betreffende het krediet voor ambachtsmaterieel, het beroepskrediet en het krediet aan de middenstand, en houdende verandering van de Hoofdkas voor het Klein Beroepskrediet in een Nationale Kas voor Beroepskrediet, en met toepassing van artikel 11 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, wordt vastgesteld bij een 'personeelsstatuut' dat door de raad van beheer is vastgelegd op 16 oktober 1984 en is goedgekeurd bij ministerieel besluit van 4 januari 1985";
Overwegende dat artikel 11, alinéa 4, van de wet van 16 maart 1954, zoals het van toepassing was ten tijde van de feiten, bepaalt dat het kader en het statuut van het personeel van de instellingen van categorie C die een financiële activiteit uitoefenen, wat het geval is met eiseres, door de beheersorganen worden vastgesteld en goedgekeurd door de Minister waaronder zij ressorteren en door de Minister die het openbaar krediet in zijn bevoegdheid heeft;
Dat genoemd alinéa 4 in de wet van 16 maart 1954 is ingevoegd door artikel 88 van de wet van 30 juni 1975 betreffende het statuut van de banken, de private spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen; dat artikel 88 de vrucht is van een parlementair amendement dat, blijkens de toelichting bij dit artikel, het wegnemen van distorties in de concurrentievoorwaarden tussen de financiële instellingen van de overheidssector en van de private sector beoogde, meer bepaald door de eerstgenoemden de mogelijkheid te bieden "zich, voor de voorwaarden en mogelijkheden van personeelsaanwerving te inspireren op de methoden die de banken, de private spaarkassen evenals andere financiële instellingen van de publieke sector kunnen aanwenden om zonder verwijl hun technische organisatie en hun personeel aan te passen aan de behoeften van hun cliëntele"; dat het woord "statuut" in artikel 11, alinéa 4, van de wet van 16 maart 1954 derhalve in de ruime betekenis van "rechtspositie" moet worden opgevat waarbij het de beheersorganen van de betrokken instellingen niet verboden is het personeel onder een contractuele regeling te plaatsen;
Overwegende dat het statuut van het personeel van eiseres is vastgesteld bij de beslissing van 5 oktober 1984 van haar raad van beheer, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 4 januari 1985; dat luidens artikel 1.2 van dat statuut "de hoedanigheid van personeelslid wordt toegekend aan elke persoon die binnen de perken van de organieke personeelsformatie zijn diensten aan de instelling verleent in het kader van een arbeidsovereenkomst";
Overwegende dat het arrest vaststelt dat "(verweerster) op 4 augustus 1986 bij overeenkomst als technisch opsteller wordt aangeworven bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet (N.K.B.K.)";
Overwegende dat krachtens artikel 578, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de arbeidsrechtbank kennis neemt van de geschillen inzake arbeidsovereenkomsten;
Overwegende dat de Raad van State, door zich bevoegd te verklaren om kennis te nemen van het beroep tegen de beslissing van de raad van beheer van eiseres "om de aanstelling van verweerster te beëindigen met ingang van 15 mei 1991", de artikelen 92, 93 (oud) van de Grondwet, 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en 578 van het Gerechtelijk Wetboek schendt;
Dat het middel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat dit arrest zal worden overgeschreven in het register van de Raad van State en dat daarvan melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Veroordeelt verweerster in de kosten;
Verwijst de zaak naar de anders samengestelde afdeling administratie van de Raad van State voor uitspraak overeenkomstig artikel 33 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.