Hof van Cassatie: Arrest van 19 Maart 1991 (België). RG 5417

Date :
19-03-1991
Language :
French Dutch
Size :
2 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-19910319-9
Role number :
5417

Summary :

De regelmatigheid van het bevel tot aanhouding kan voor de raadkamer worden betwist, wanneer zij geroepen wordt om uitspraak te doen over de handhaving van de voorlopige hechtenis binnen vijf dagen te rekenen van de tenuitvoerlegging van het bevel tot aanhouding; die betwisting is niet mogelijk wanneer de raadkamer geroepen wordt om van maand tot maand uitspraak te doen over de handhaving van de hechtenis. ( Artt. 21, alinéa 4, en 22, vijfde lid, Wet Voorlopige Hechtenis van 20 juli 1990. )

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 1 maart 1991 gewezen door het Hof van Beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling;
Over het middel : schending van e artikelen 31, 40 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en 332 van het Wetboek van Strafvordering,
doordat het Hof van Beroep te gent, kamer van inbeschuldigingstelling, in de bestreden beschikking met betrekking tot de tussenkomst van de tolk ter zitting van 15 februari 1991 van de raadkamer bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent oordeelt dat "de tolk voor de raadkamer de eed heeft afgelegd zoals voorgeschreven door artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 31 Taalwet, en derhalve een beëdigd vertaler was (en) de rechten van de verdediging dus niet werden gekrenkt" en vaststelt dat "de tolk niet kan worden gewraakt zonder opgave van redenen en dat blijkens het zittingsblad geen redenen van wraking werden ingeroepen",
terwijl overeenkomstig artikel 31 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, inzonderheid het tweede lid, wanneer de agenten die met het vooronderzoek belast zijn of het parket of de onderzoeksrechter of de onderzoeks- of vonnisgerechten de taal niet kennen door de verdachte gebruikt, zij beroep moeten doen op de medewerking van een beëdigd vertaler; deze regel krachtens artikel 40 van dezelfde wet geldt op straffe van nietigheid; overeenkomstig artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering ingeval de beschuldigde, de getuigen of één van hen niet dezelfde taal spreken of hetzelfde idioom, de voorzitter ambtshalve en op straffe van nietigheid een tolk dient te benoemen ten minste 21 jaar oud, en hem de eed dient te laten afleggen dat hij trouw het gezegde zal vertalen, dat moet worden overgebracht aan degenen die een verschillende taal spreken; de beklaagde de tolk kan wraken op voorwaarde dat de reden van de wraking wordt opgegeven; deze regels, voorgeschreven inzake assisen, tevens gelden voor alle vonnisgerechten of onderzoeksgerechten; eiser in zijn conclusies voor de raadkamer en later in conclusie voor de kamer van inbeschuldigingstelling aanvoerde dat de benoeming als tolk van een persoon die niet de hoedanigheid van beëdigd vertaler geniet, dat wil zeggen die toegevoegd is aan een rechtbank, die de eed aflegde bij zijn benoeming en over wiens benoeming wordt beslist door de verenigde kamers van de rechtbank die hem haar geschikt dienen te bevinden na afweging van de moraliteit en bekwaamheid, de belangen van de verdachte ernstig in het gedrang kunnen brengen; eiser aldus het motief opgaf waarom elke tolk, die niet de hoedanigheid van beëdigd vertaler bezit, kan worden gewraakt; de enkele omstandigheid dat de aangestelde tolk voor of naar aanleiding van zijn tussenkomst de eed aflegt, niet voldoet om als beëdigd vertaler te kunnen worden opgevat, en niet volstaat om aan de verdachte de waarborgen te bieden dat deze persoon over de kwaliteiten en bekwaamheden beschikt om degelijk en precies de vertaling te verzorgen van de hem voorgedragen gezegdes, zodat de kamer van inbeschuldigingstelling in de bestreden beslissing, spijts de vaststelling dat het proces-verbaal van terechtzitting van 25 februari 1991 geen reden van wraking van de aangestelde tolk vermeldt, en spijts de vaststelling dat de tolk de wettelijke eed aflegde, niet wettig kon oordelen dat eiser op de zitting van 15 februari 1991 op regelmatige wijze werd bijgestaan door een beëdigd tolk (schending van de in de aanhef van het middel vermelde wetsbepalingen) :
Overwegende dat de appelrechters te dezen enkel dienden te oordelen over de beroepen beslissing van 15 februari 1991 van de raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent; dat de regelmatigheid van het bevel tot aanhouding enkel bij de beoordeling van de eerste handhaving van de voorlopige hechtenis kon worden betwist;
Overwegende dat de door eiser in zijn appelconclusie vermelde redenen van wraking van tolken niet specifiek tegen de op 15 februari 1991 in de raadkamer optredende tolk zijn gericht, maar wel tegen "de in het arrondissement "Gent" aangewende methode om tolken aan te duiden";
Overwegende dat krachtens het ook te dezen toepasselijke artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering de rechter verplicht is, ter vrijwaring van het recht van verdediging van de verdachte, wanneer hij vaststelt dat die verdachte de taal van de voor het (onderzoeks)gerecht gevolgde rechtspleging niet machtig is, ambtshalve en op straffe van nietigheid een tolk te benoemen die hij eveneens op straffe van nietigheid de eed doet afleggen dat hij trouw het gezegde zal vertalen dat moet worden overgebracht aan degenen die een verschillende taal spraken; dat door de naleving van dit voorschrift wordt voldaan aan het voorschrift van artikel 31 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
Overwegende dat, wat de op 15 februari 1991 voor de raadkamer optredende tolk, zijnde Ayden Dalkiran, betreft, het proces-verbaal van de terechtzitting van de raadkamer vaststelt : "M. Van Steenbrugge (Gent) verklaart dat hij over het verslag van de onderzoeksrechter geen opmerkingen heeft betreffende de vertalingen door voornoemde tolk. Hij heeft er geen bezwaar tegen dat de onderzoeksrechter verder verslag uitbrengt. Geen enkele van de aanwezige advocaten formuleert thans bezwaren dat de onderzoeksrechter zijn verslag verder geeft";
Overwegende dat de appelrechters, in het licht van die gegevens, waaronder de draagwijdte van de appelconclusie van eiser, hun beslissing dat eiser tegen de aanwezige tolk Dalkiran geen reden van wraking aanvoerde en dat eisers recht van verdediging niet werd miskend, naar recht verantwoorden;
Dat het middel niet kan worden aangenomen;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen;
Om die redenen, verwerpt de voorziening; veroordeelt eiser in de kosten.