Hof van Cassatie: Arrest van 2 Oktober 1995 (België). RG C940475F
Summary :
Onder gerechtelijke interest, in de zin van artt. 557 en 618 Ger.W., wordt zowel de compensatoire interest als de moratoire interest, na de inleidende akte, bedoeld.
Arrêt :
Add the document to a folder
()
to start annotating it.
HET HOF,
Gelet op het bestreden vonnis, op 10 mei 1994 door de Vrederechter van het kanton Fontaine-l'Evêque gewezen;
Gelet op de beschikking van 22 juni 1995 van de Eerste Voorzitter, waarbij de zaak naar de derde kamer wordt verwezen;
Over de grond van niet-ontvankelijkheid ambtshalve door het openbaar ministerie tegen de voorziening opgeworpen en waarvan overeenkomstig artikel 1097 van het Gerechtelijk Wetboek kennis is gegeven : het bestreden vonnis is in eerste aanleg gewezen :
Overwegende dat artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat wanneer het bedrag van de vordering de volstrekte bevoegdheid bepaalt, er onder wordt verstaan de som die in de inleidende akte wordt geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke interest en van alle gerechtskosten alsook van de dwangsommen; dat ingevolge artikel 618 van hetzelfde wetboek, dat artikel 557 van toepassing is voor het bepalen van de aanleg;
Overwegende dat de uitdrukking "gerechtelijke interest" zowel de compensatoire als de moratoire interest bedoelt;
Dat de grond van niet-ontvankelijkheid, die hierop steunt dat ten deze het bedrag van de laatste aanleg is overschreden op grond dat de vervallen compensatoire interest bij het in hoofdsom gevorderde bedrag moet worden gevoegd, niet kan worden aangenomen;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden vonnis;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de zaak naar de Vrederechter van het kanton Gosselies, zitting houdende in laatste aanleg.
Gelet op het bestreden vonnis, op 10 mei 1994 door de Vrederechter van het kanton Fontaine-l'Evêque gewezen;
Gelet op de beschikking van 22 juni 1995 van de Eerste Voorzitter, waarbij de zaak naar de derde kamer wordt verwezen;
Over de grond van niet-ontvankelijkheid ambtshalve door het openbaar ministerie tegen de voorziening opgeworpen en waarvan overeenkomstig artikel 1097 van het Gerechtelijk Wetboek kennis is gegeven : het bestreden vonnis is in eerste aanleg gewezen :
Overwegende dat artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat wanneer het bedrag van de vordering de volstrekte bevoegdheid bepaalt, er onder wordt verstaan de som die in de inleidende akte wordt geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke interest en van alle gerechtskosten alsook van de dwangsommen; dat ingevolge artikel 618 van hetzelfde wetboek, dat artikel 557 van toepassing is voor het bepalen van de aanleg;
Overwegende dat de uitdrukking "gerechtelijke interest" zowel de compensatoire als de moratoire interest bedoelt;
Dat de grond van niet-ontvankelijkheid, die hierop steunt dat ten deze het bedrag van de laatste aanleg is overschreden op grond dat de vervallen compensatoire interest bij het in hoofdsom gevorderde bedrag moet worden gevoegd, niet kan worden aangenomen;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden vonnis;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de zaak naar de Vrederechter van het kanton Gosselies, zitting houdende in laatste aanleg.