Hof van Cassatie: Arrest van 21 Juni 2000 (België). RG P000446Fv

Date :
21-06-2000
Language :
French Dutch
Size :
1 page
Section :
Case law
Source :
Justel N-20000621-26
Role number :
P000446Fv

Summary :

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, aangenomen op 10 december 1948 door de algemene vergadering van de Verenigde Naties, is niet ingevoerd in het Belgische recht en is geen wet in de zin van art. 608 GerW. (1).

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.
Nr. P.00.0446.F.
d M P P H, beklaagde.
HET HOF,
Gehoord het verslag van raadsheer Fischer en op de conclusie van advocaat-generaal Loop;
Gelet op het bestreden vonnis, op 31 januari 2000 in hoger beroep gewezen door de Correctionele Rechtbank te Brussel;
Over het tweede, vierde en vijfde middel :
Overwegende dat de middelen niet ontvankelijk zijn, in zoverre zij voor het onderzoek ervan een onderzoek vereisen van feitelijke gegevens, waarvoor het Hof niet bevoegd is, en in zoverre eiser de schending aanvoert van de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 10 december 1948 goedgekeurde Universele verklaring van de rechten van de mens, die niet is ingevoerd in de Belgische wetgeving en geen wet is in de zin van artikel 608 van het Gerechtelijk Wetboek, waarvan de schending aanleiding kan geven tot cassatieberoep;
Overwegende dat de appèlrechters, voor het overige, bevoegd en verplicht zijn om aan de bij hen aanhangig gemaakte feiten hun juiste kwalificatie te geven, mits zij het recht van verdediging eerbiedigen en vaststellen dat de opnieuw gekwalificeerde feiten dezelfde zijn als die waarop de vervolging is gegrond, of daarin zijn vervat;
Overwegende dat, enerzijds, uit de rechtspleging blijkt dat eiser, op de terechtzitting van 3 januari 2000 van de rechtbank in hoger beroep, werd verzocht zich te verdedigen en dat hij zich ook heeft verdedigd over de herkwalificatie van de hem ten laste gelegde overtreding van artikel 25.1.10x° van het Wegverkeersreglement in de overtreding van artikel 24, eerste lid, 4° en 7°, van dat reglement; dat, anderzijds, uit het arrest blijkt dat de in die laatste kwalificatie bedoelde feiten dezelfde zijn als die waarop de oorspronkelijke kwalificatie was gegrond;
Overwegende dat de appèlrechters aldus wettig beslissen om aan de feiten, waarop de vervolging is gegrond, de nieuwe kwalificatie van overtreding van artikel 24, eerste lid, 7°, van dat reglement te geven;
Dat de middelen niet kunnen worden aangenomen;
Over het zesde middel :
Overwegende dat krachtens artikel 187, laatste lid, van het Wetboek van Strafvordering, de door het verzet veroorzaakte kosten, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van betekening van het vonnis, ten laste van de eiser in verzet blijven, indien het verstek aan hem te wijten is;
Overwegende dat het bestreden vonnis, bij de uitspraak over eisers verzet tegen het door de correctionele rechtbank op 4 oktober 1999 bij verstek te zijnen laste uitgesproken vonnis, hem veroordeelt in de kosten, voor een totaal bedrag van 5.704 frank, waarin, inzonderheid, de kosten begrepen zijn van de uitgifte van het vonnis, dat op 4 oktober 1999, met het oog op de betekening ervan, is overhandigd, alsook de kosten van het verzet, maar niet preciseert dat het verstek aan eiser te wijten is;
Dat het middel gegrond is in zoverre het opkomt tegen de beslissing waarbij de kosten van het verzet, met inbegrip van de kosten van de hierboven vermelde uitgifte en betekening, ten laste van eiser worden gelegd;
Overwegende, voor het overige, dat de strafrechtelijke veroordeling van eiser, met toepassing van de artikelen 162, 194 en 211 van voornoemd wetboek, zijn veroordeling in de andere kosten meebrengt;
Dat het middel, wat dat betreft, faalt naar recht;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden vonnis, in zoverre het de kosten van het verzet, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van betekening van het vonnis, ten laste van eiser legt;
Verwerpt de voorziening voor het overige;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde vonnis;
Veroordeelt eiser in drie vierde van de kosten van de voorziening en laat het overige vierde ten laste van de Staat;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar de Correctionele Rechtbank te Nijvel, zitting houdende in hoger beroep.
Aldus door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, in openbare terechtzitting van eenentwintig juni tweeduizend uitgesproken.