Hof van Cassatie: Arrest van 21 September 1995 (België). RG C930344N
Summary :
De opdracht van de rechtbank van koophandel om ambtshalve kooplieden en handelsvennootschappen failliet te verklaren houdt in dat de rechtbank het initiatief mag nemen de betrokkenen op te roepen en zelf te onderzoeken of aan de vereisten voor een faillietverklaring is voldaan; uit de enkele omstandigheid dat de rechter, voordat hij de betrokkenen oproept, gegevens verzamelt om uit te maken of een oproeping wel nodig is, kan niet worden afgeleid dat die rechter niet de vereiste onpartijdigheid aan de dag zou leggen om over het faillissement uitspraak te doen.
Arrêt :
Add the document to a folder
()
to start annotating it.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 27 april 1993 door het Hof van Beroep te Antwerpen gewezen;
Over het middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, en 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966, goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981,
doordat het arrest beslist dat niet aangetoond is dat de ambtshalve faillietverklaring van de eiseres een inbreuk op de bepalingen van het Europees Verdrag over de rechten van de mens geweest zou zijn, en dat evenmin enige partijdigheid van de rechtbank bewezen is, op grond dat uit geen enkel gegeven is af te leiden dat de rechter die de eiseres bij brief van 31 december 1990 heeft opgeroepen, in casu effectief heeft deelgenomen aan het handelsonderzoek dat tot deze oproep aanleiding gegeven heeft; dat hij door deze oproeping te verrichten geen daad heeft gesteld die aangemerkt kan worden als een kennisname van de zaak in de zin van artikel 292 van het Gerechtelijk Wetboek,
terwijl de artikelen 6, lid 1, van het Europees Verdrag over de rechten van de mens en 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten aan eenieder het recht op de behandeling van een zaak door een onpartijdige rechterlijke instantie garanderen; het vereiste van de onpartijdigheid van de rechter onder meer inhoudt dat, afgezien van het persoonlijk gedrag van de rechter, er geen aanwijsbare feiten mogen zijn die kunnen toelaten diens onpartijdigheid in twijfel te trekken; zelfs de naar buiten verwekte schijn in dit opzicht een belang kan hebben; een rechter ten aanzien van wie er een gewettigde reden bestaat om een gebrek aan onpartijdigheid te vrezen, derhalve niet wettig van de zaak kennis kan nemen; het vonnis van ambtshalve faillietverklaring ten deze gewezen werd door een kamer voorgezeten door de rechter die de eiseres tevoren had opgeroepen om te verschijnen op een zitting, teneinde aldaar gehoord te worden omtrent haar handelsactiviteiten en de financiële toestand van haar bedrijf; die rechter, door het feit van de oproeping zelf, te kennen gegeven had dat er redenen waren om aan te nemen dat de staat van faillissement bestond; die rechter daarbij noodzakelijk steunde op inlichtingen die hij vóór de terechtzitting bekomen had, buiten de eiseres om, ongeacht of hij al dan niet effectief aan het handelsonderzoek had deelgenomen; die rechter zich aldus vooraf een zekere mening gevormd had over de financiële toestand van de eiseres of, minstens, gelet op het inquisitoir karakter van de rechtspleging, de schijn wekte dat hij zich zulke mening gevormd had; die rechter derhalve niet meer de nodige waarborgen inzake onpartijdigheid bood, waarop de eiseres voor het onderzoek van de kwestie van de ambtshalve faillietverklaring recht had;
zodat het vonnis van ambtshalve faillietverklaring, gewezen door een kamer voorgezeten door de magistraat die de eiseres voor het onderzoek van haar handelsactiviteiten en haar financiële toestand had opgeroepen, uitgesproken werd door een rechterlijke instantie die niet voldeed aan het vereiste van onpartijdigheid; dit vonnis derhalve door een nietigheidsgebrek was aangetast; het arrest, door de beslissing tot ambtshalve faillietverklaring te bevestigen en te oordelen dat het vonnis regelmatig gewezen was,
de nietigheid van dat vonnis overneemt; het arrest derhalve zelf nietig is (schending van de in het middel aangehaalde verdragsbepalingen) :
Overwegende dat uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat : 1. de dienstdoende voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Hasselt bij brief van 31 december 1990 eiseres heeft opgeroepen om voor de rechtbank in openbare terechtzitting te verschijnen teneinde er te worden gehoord omtrent haar handelsactiviteiten en de financiële toestand van het bedrijf; 2. de dienstdoende voorzitter in zijn brief heeft vermeld op grond van welke gegevens beslist was dat de zaak voor de rechtbank zou worden gebracht; 3. de rechtbank, voorgezeten door de bedoelde magistraat, de financiële toestand van de vennootschap heeft onderzocht op de terechtzittingen van 10 januari, 14 februari en 14 maart 1991; 4. op de zitting van 14 maart 1991, de rechtbank van koophandel, steeds door dezelfde magistraat voorgezeten, ambtshalve heeft beslist eiseres failliet te verklaren;
Overwegende dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld;
Dat aan de rechtbank van koophandel door de wet de opdracht is toevertrouwd desnoods ambtshalve kooplieden en handelsvennootschappen failliet te verklaren; dat die bevoegdheid inhoudt dat de rechtbank ook het initiatief mag nemen de betrokkenen op te roepen en zelf te onderzoeken of aan de vereisten voor een faillietverklaring is voldaan;
Dat uit de enkele omstandigheid dat de rechter, voordat hij de betrokkene oproept, gegevens verzamelt om hoofdzakelijk uit te maken of een oproeping wel nodig is, niet kan worden afgeleid dat die rechter niet de vereiste onpartijdigheid aan de dag zou leggen om over het faillissement uitspraak te doen;
Overwegende dat het arrest, dat vaststelt dat "uit geen enkel gegeven is af te leiden dat de rechter die (eiseres) bij brief dd. 31 dec. 1990 heeft opgeroepen in casu effectief heeft deelgenomen aan het handelsonderzoek dat aanleiding heeft gegeven tot deze oproeping" en oordeelt dat partijdigheid van de rechtbank te dezen niet bewezen is, de in het middel aangewezen verdragsbepalingen niet schendt;
Dat het middel niet kan worden aangenomen;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt de voorziening;
Veroordeelt eiseres in de kosten.
Gelet op het bestreden arrest, op 27 april 1993 door het Hof van Beroep te Antwerpen gewezen;
Over het middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, en 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966, goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981,
doordat het arrest beslist dat niet aangetoond is dat de ambtshalve faillietverklaring van de eiseres een inbreuk op de bepalingen van het Europees Verdrag over de rechten van de mens geweest zou zijn, en dat evenmin enige partijdigheid van de rechtbank bewezen is, op grond dat uit geen enkel gegeven is af te leiden dat de rechter die de eiseres bij brief van 31 december 1990 heeft opgeroepen, in casu effectief heeft deelgenomen aan het handelsonderzoek dat tot deze oproep aanleiding gegeven heeft; dat hij door deze oproeping te verrichten geen daad heeft gesteld die aangemerkt kan worden als een kennisname van de zaak in de zin van artikel 292 van het Gerechtelijk Wetboek,
terwijl de artikelen 6, lid 1, van het Europees Verdrag over de rechten van de mens en 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten aan eenieder het recht op de behandeling van een zaak door een onpartijdige rechterlijke instantie garanderen; het vereiste van de onpartijdigheid van de rechter onder meer inhoudt dat, afgezien van het persoonlijk gedrag van de rechter, er geen aanwijsbare feiten mogen zijn die kunnen toelaten diens onpartijdigheid in twijfel te trekken; zelfs de naar buiten verwekte schijn in dit opzicht een belang kan hebben; een rechter ten aanzien van wie er een gewettigde reden bestaat om een gebrek aan onpartijdigheid te vrezen, derhalve niet wettig van de zaak kennis kan nemen; het vonnis van ambtshalve faillietverklaring ten deze gewezen werd door een kamer voorgezeten door de rechter die de eiseres tevoren had opgeroepen om te verschijnen op een zitting, teneinde aldaar gehoord te worden omtrent haar handelsactiviteiten en de financiële toestand van haar bedrijf; die rechter, door het feit van de oproeping zelf, te kennen gegeven had dat er redenen waren om aan te nemen dat de staat van faillissement bestond; die rechter daarbij noodzakelijk steunde op inlichtingen die hij vóór de terechtzitting bekomen had, buiten de eiseres om, ongeacht of hij al dan niet effectief aan het handelsonderzoek had deelgenomen; die rechter zich aldus vooraf een zekere mening gevormd had over de financiële toestand van de eiseres of, minstens, gelet op het inquisitoir karakter van de rechtspleging, de schijn wekte dat hij zich zulke mening gevormd had; die rechter derhalve niet meer de nodige waarborgen inzake onpartijdigheid bood, waarop de eiseres voor het onderzoek van de kwestie van de ambtshalve faillietverklaring recht had;
zodat het vonnis van ambtshalve faillietverklaring, gewezen door een kamer voorgezeten door de magistraat die de eiseres voor het onderzoek van haar handelsactiviteiten en haar financiële toestand had opgeroepen, uitgesproken werd door een rechterlijke instantie die niet voldeed aan het vereiste van onpartijdigheid; dit vonnis derhalve door een nietigheidsgebrek was aangetast; het arrest, door de beslissing tot ambtshalve faillietverklaring te bevestigen en te oordelen dat het vonnis regelmatig gewezen was,
de nietigheid van dat vonnis overneemt; het arrest derhalve zelf nietig is (schending van de in het middel aangehaalde verdragsbepalingen) :
Overwegende dat uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat : 1. de dienstdoende voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Hasselt bij brief van 31 december 1990 eiseres heeft opgeroepen om voor de rechtbank in openbare terechtzitting te verschijnen teneinde er te worden gehoord omtrent haar handelsactiviteiten en de financiële toestand van het bedrijf; 2. de dienstdoende voorzitter in zijn brief heeft vermeld op grond van welke gegevens beslist was dat de zaak voor de rechtbank zou worden gebracht; 3. de rechtbank, voorgezeten door de bedoelde magistraat, de financiële toestand van de vennootschap heeft onderzocht op de terechtzittingen van 10 januari, 14 februari en 14 maart 1991; 4. op de zitting van 14 maart 1991, de rechtbank van koophandel, steeds door dezelfde magistraat voorgezeten, ambtshalve heeft beslist eiseres failliet te verklaren;
Overwegende dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld;
Dat aan de rechtbank van koophandel door de wet de opdracht is toevertrouwd desnoods ambtshalve kooplieden en handelsvennootschappen failliet te verklaren; dat die bevoegdheid inhoudt dat de rechtbank ook het initiatief mag nemen de betrokkenen op te roepen en zelf te onderzoeken of aan de vereisten voor een faillietverklaring is voldaan;
Dat uit de enkele omstandigheid dat de rechter, voordat hij de betrokkene oproept, gegevens verzamelt om hoofdzakelijk uit te maken of een oproeping wel nodig is, niet kan worden afgeleid dat die rechter niet de vereiste onpartijdigheid aan de dag zou leggen om over het faillissement uitspraak te doen;
Overwegende dat het arrest, dat vaststelt dat "uit geen enkel gegeven is af te leiden dat de rechter die (eiseres) bij brief dd. 31 dec. 1990 heeft opgeroepen in casu effectief heeft deelgenomen aan het handelsonderzoek dat aanleiding heeft gegeven tot deze oproeping" en oordeelt dat partijdigheid van de rechtbank te dezen niet bewezen is, de in het middel aangewezen verdragsbepalingen niet schendt;
Dat het middel niet kan worden aangenomen;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt de voorziening;
Veroordeelt eiseres in de kosten.