Hof van Cassatie: Arrest van 22 November 1999 (België). RG S980140F
Summary :
Door de beslissing van de nationale administratieve commissie die het beroep van een werkloze gegrond verklaart, wordt de werkloosheidsduur op grond waarvan een verwittiging kan worden gegeven niet onderbroken; de langdurige werkloosheid die de nieuwe verwittiging verantwoordt waarvan kennis wordt gegeven na het verstrijken van de reglementair bepaalde termijn van twee jaar, omvat derhalve de werkloosheidsduur die de eerste verwittiging wettigde.
Arrêt :
Add the document to a folder
()
to start annotating it.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 24 juni 1998 gewezen door het Arbeidshof te Luik;
Over het middel: schending van de artikelen 81, eerste en laatste lid, 82, § 2, eerste en laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (artikel 81, eerste lid, na de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 21 december 1992; artikel 82, § 2, eerste lid, na de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 14 september 1992, en het laatste lid van voornoemd artikel, na de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 22 juni 1992), alsook van de artikelen 56, § 1, inzonderheid eerste en tweede lid, en 57 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering (artikel 56, § 1, na de wijziging ervan bij het ministerieel besluit van 23 juni 1992),
doordat de nationale administratieve commissie, bij beslissing van 15 oktober 1992, het beroep van verweerster tegen de verwittiging dat de duur van haar werkloosheid het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur overschreed, gegrond heeft verklaard, en de directeur van het werkloosheidsbureau, na een nieuwe verwittiging, verweersters recht op uitkeringen bij een beslissing van 6 april 1995 geschorst heeft wegens langdurige werkloosheid dat het bestreden arrest, met bevestiging van het beroepen vonnis, de beslissing van 6 april 1995 vernietigt, op grond dat artikel 82, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1992 houdende de werkloosheidsreglementering, bepaalt dat de artikelen 80 tot 85 van dat koninklijk besluit slechts van toepassing zijn ten vroegste twee jaar na de dag waarop de commissie het beroep gegrond heeft verklaard; dat vanaf de beslissing van die commissie moet worden nagegaan of de werkloosheidsduur abnormaal lang was; dat, volgens artikel 57 van het ministerieel besluit van 26 november 1991, verweerster, gelet op haar leeftijd, meer dan 118 maanden werkloos had moeten zijn (voordat het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur overschreden werd); dat de duur van haar werkloosheid 26 maanden bedroeg,
terwijl het bepaalde in artikel 82, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, dat de artikelen 80 en volgende van dat koninklijk besluit slechts opnieuw van toepassing zijn ten vroegste twee jaar na de dag waarop de nationale administratieve commissie het beroep van de werkloze gegrond heeft verklaard, dat gericht is tegen de verwittiging dat de duur van zijn werkloosheid het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur overschreed, alleen tot gevolg heeft dat de administratieve procedure, strekkende tot schorsing van het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid, pas na het verstrijken van de aangegeven termijn opnieuw kan worden ingesteld; uit die bepaling niet kan worden afgeleid dat er alleen rekening kan worden gehouden met de periode die verstreken is sinds de beslissing van de nationale administratieve commissie, om te bepalen of de duur van de werkloosheid het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur, bepaald in artikel 57 van het ministerieel besluit van 26 november 1991, overschrijdt; artikel 56 van dat ministerieel besluit, dat tevens tot tenuitvoerlegging van artikel 81 van het koninklijk besluit is genomen, en dat de werkloosheidsduur in maanden vaststelt op grond van het aantal, aan een volledig werkloze toegekende uitkeringen, geen enkele bepaling bevat op grond waarvan de werkloosheidsduur kan worden berekend zonder de uitkeringen in aanmerking te nemen die vóór de beslissing van de nationale administratieve commissie zijn gedaan; het bestreden arrest, bijgevolg, nu het beslist dat alleen de periode n? de beslissing van de nationale administratieve commissie in aanmerking komt om te bepalen of verweerster abnormaal lang werkloos is geweest, de in het middel aangegeven wettelijke bepalingen, meer bepaald de artikelen 82, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en 56 van het ministerieel besluit van 26 november 1991, schendt:
Overwegende dat artikel 82, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, zoals het te dezen van toepassing is, bepaalt dat de werkloze de verwittiging tot schorsing van zijn recht op werkloosheidsuitkeringen voor de nationale administratieve commissie kan betwisten, door zich te beroepen op, ofwel, uitzonderlijke en ononderbroken inspanningen die hij aantoont verricht te hebben om werk te vinden gedurende de gehele periode van zijn werkloosheid, ofwel, zijn zeer beperkte arbeidsgeschiktheid, ofwel zijn gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, gekenmerkt door een lichamelijke of mentale geschiktheid lager dan de gewoonlijke eisen van zijn beroep;
Dat de redenen op grond waarvan de werkloze de verwittiging voor de nationale administratieve commissie kan betwisten, afhankelijk zijn van zijn eigen gedrag of van zijn arbeidsgeschiktheid; dat zij geen verband houden met de in artikel 82, § 1, bepaalde voorwaarden, inzonderheid die welke betrekking hebben op de werkloosheidsduur, en die tot staving van het administratief beroep van de werkloze bij de directeur kunnen worden aangevoerd;
Overwegende dat uit artikel 82, § 2, laatste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 volgt dat, indien de nationale administratieve commissie het beroep van de werkloze tegen de verwittiging gegrond verklaart, de artikelen 80 tot 85 van dat besluit, die bepalen welke procedure gevolgd moet worden in geval van langdurige werkloosheid, en die, in dergelijk geval, de schorsing van het recht op uitkeringen voorschrijven, opnieuw van toepassing zijn na een termijn van twee jaar, die ingaat op de dag waarop het beroep gegrond is verklaard of op de vervaldag van de overschrijding, als die vervaldag valt na de dag waarop het beroep gegrond is verklaard;
Dat uit die bepaling volgt dat de vervaldag van de overschrijding die, volgens artikel 81 van het koninklijk besluit, de langdurige werkloosheid bepaalt, na de beslissing van de nationale administratieve commissie kan vallen;
Overwegende dat uit het verband tussen die bepalingen blijkt dat de beslissing van de nationale administratieve commissie, die het beroep van de werkloze gegrond verklaart, de werkloosheidsduur niet onderbreekt op grond waarvan de verwittiging kan worden gegeven; dat, derhalve, de langdurige werkloosheid die de nieuwe verwittiging verantwoordt, waarvan kennis wordt gegeven na het verstrijken van de in artikel 82, § 2, laatste lid, bedoelde termijn van twee jaar, de werkloosheidsduur omvat die de eerste verwittiging wettigde;
Overwegende dat het arrest beslist dat vanaf de beslissing van de nationale administratieve commissie, die het beroep gegrond verklaart, moet worden nagegaan of de werkloosheidsduur abnormaal lang is geweest; dat het arrest, op die grond, alleen rekening houdt met de periode van werkloosheid nà de voormelde beslissing; dat het, aldus, de in het middel aangegeven wettelijke bepalingen schendt;
Dat het middel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Gelet op artikel 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, veroordeelt eiser in de kosten;
Verwijst de zaak naar het Arbeidshof te Bergen.
Gelet op het bestreden arrest, op 24 juni 1998 gewezen door het Arbeidshof te Luik;
Over het middel: schending van de artikelen 81, eerste en laatste lid, 82, § 2, eerste en laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (artikel 81, eerste lid, na de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 21 december 1992; artikel 82, § 2, eerste lid, na de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 14 september 1992, en het laatste lid van voornoemd artikel, na de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 22 juni 1992), alsook van de artikelen 56, § 1, inzonderheid eerste en tweede lid, en 57 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering (artikel 56, § 1, na de wijziging ervan bij het ministerieel besluit van 23 juni 1992),
doordat de nationale administratieve commissie, bij beslissing van 15 oktober 1992, het beroep van verweerster tegen de verwittiging dat de duur van haar werkloosheid het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur overschreed, gegrond heeft verklaard, en de directeur van het werkloosheidsbureau, na een nieuwe verwittiging, verweersters recht op uitkeringen bij een beslissing van 6 april 1995 geschorst heeft wegens langdurige werkloosheid dat het bestreden arrest, met bevestiging van het beroepen vonnis, de beslissing van 6 april 1995 vernietigt, op grond dat artikel 82, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1992 houdende de werkloosheidsreglementering, bepaalt dat de artikelen 80 tot 85 van dat koninklijk besluit slechts van toepassing zijn ten vroegste twee jaar na de dag waarop de commissie het beroep gegrond heeft verklaard; dat vanaf de beslissing van die commissie moet worden nagegaan of de werkloosheidsduur abnormaal lang was; dat, volgens artikel 57 van het ministerieel besluit van 26 november 1991, verweerster, gelet op haar leeftijd, meer dan 118 maanden werkloos had moeten zijn (voordat het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur overschreden werd); dat de duur van haar werkloosheid 26 maanden bedroeg,
terwijl het bepaalde in artikel 82, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, dat de artikelen 80 en volgende van dat koninklijk besluit slechts opnieuw van toepassing zijn ten vroegste twee jaar na de dag waarop de nationale administratieve commissie het beroep van de werkloze gegrond heeft verklaard, dat gericht is tegen de verwittiging dat de duur van zijn werkloosheid het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur overschreed, alleen tot gevolg heeft dat de administratieve procedure, strekkende tot schorsing van het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid, pas na het verstrijken van de aangegeven termijn opnieuw kan worden ingesteld; uit die bepaling niet kan worden afgeleid dat er alleen rekening kan worden gehouden met de periode die verstreken is sinds de beslissing van de nationale administratieve commissie, om te bepalen of de duur van de werkloosheid het dubbele van de gemiddelde gewestelijke werkloosheidsduur, bepaald in artikel 57 van het ministerieel besluit van 26 november 1991, overschrijdt; artikel 56 van dat ministerieel besluit, dat tevens tot tenuitvoerlegging van artikel 81 van het koninklijk besluit is genomen, en dat de werkloosheidsduur in maanden vaststelt op grond van het aantal, aan een volledig werkloze toegekende uitkeringen, geen enkele bepaling bevat op grond waarvan de werkloosheidsduur kan worden berekend zonder de uitkeringen in aanmerking te nemen die vóór de beslissing van de nationale administratieve commissie zijn gedaan; het bestreden arrest, bijgevolg, nu het beslist dat alleen de periode n? de beslissing van de nationale administratieve commissie in aanmerking komt om te bepalen of verweerster abnormaal lang werkloos is geweest, de in het middel aangegeven wettelijke bepalingen, meer bepaald de artikelen 82, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en 56 van het ministerieel besluit van 26 november 1991, schendt:
Overwegende dat artikel 82, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, zoals het te dezen van toepassing is, bepaalt dat de werkloze de verwittiging tot schorsing van zijn recht op werkloosheidsuitkeringen voor de nationale administratieve commissie kan betwisten, door zich te beroepen op, ofwel, uitzonderlijke en ononderbroken inspanningen die hij aantoont verricht te hebben om werk te vinden gedurende de gehele periode van zijn werkloosheid, ofwel, zijn zeer beperkte arbeidsgeschiktheid, ofwel zijn gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, gekenmerkt door een lichamelijke of mentale geschiktheid lager dan de gewoonlijke eisen van zijn beroep;
Dat de redenen op grond waarvan de werkloze de verwittiging voor de nationale administratieve commissie kan betwisten, afhankelijk zijn van zijn eigen gedrag of van zijn arbeidsgeschiktheid; dat zij geen verband houden met de in artikel 82, § 1, bepaalde voorwaarden, inzonderheid die welke betrekking hebben op de werkloosheidsduur, en die tot staving van het administratief beroep van de werkloze bij de directeur kunnen worden aangevoerd;
Overwegende dat uit artikel 82, § 2, laatste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 volgt dat, indien de nationale administratieve commissie het beroep van de werkloze tegen de verwittiging gegrond verklaart, de artikelen 80 tot 85 van dat besluit, die bepalen welke procedure gevolgd moet worden in geval van langdurige werkloosheid, en die, in dergelijk geval, de schorsing van het recht op uitkeringen voorschrijven, opnieuw van toepassing zijn na een termijn van twee jaar, die ingaat op de dag waarop het beroep gegrond is verklaard of op de vervaldag van de overschrijding, als die vervaldag valt na de dag waarop het beroep gegrond is verklaard;
Dat uit die bepaling volgt dat de vervaldag van de overschrijding die, volgens artikel 81 van het koninklijk besluit, de langdurige werkloosheid bepaalt, na de beslissing van de nationale administratieve commissie kan vallen;
Overwegende dat uit het verband tussen die bepalingen blijkt dat de beslissing van de nationale administratieve commissie, die het beroep van de werkloze gegrond verklaart, de werkloosheidsduur niet onderbreekt op grond waarvan de verwittiging kan worden gegeven; dat, derhalve, de langdurige werkloosheid die de nieuwe verwittiging verantwoordt, waarvan kennis wordt gegeven na het verstrijken van de in artikel 82, § 2, laatste lid, bedoelde termijn van twee jaar, de werkloosheidsduur omvat die de eerste verwittiging wettigde;
Overwegende dat het arrest beslist dat vanaf de beslissing van de nationale administratieve commissie, die het beroep gegrond verklaart, moet worden nagegaan of de werkloosheidsduur abnormaal lang is geweest; dat het arrest, op die grond, alleen rekening houdt met de periode van werkloosheid nà de voormelde beslissing; dat het, aldus, de in het middel aangegeven wettelijke bepalingen schendt;
Dat het middel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Gelet op artikel 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, veroordeelt eiser in de kosten;
Verwijst de zaak naar het Arbeidshof te Bergen.