Hof van Cassatie: Arrest van 25 Juni 2003 (België)

Date :
25-06-2003
Language :
French Dutch
Size :
2 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20030625-9
Role number :

Summary :

Aangezien de kamer van inbeschuldigingstelling in de loop van een onderzoek uitspraak doet op grond van de combinatie van de artt. 136, eerste lid, en 136bis Sv., kan ze de onderzoeksrechter horen buiten de aanwezigheid van de partijen en overeenkomstig art. 235bis van dat wetboek uitspraak doen of de bij die bepaling voorgeschreven maatregelen treffen (1). (1) Zie Cass., 25 sept. 2002, AR P.02.0954.F, nr 479, met concl. adv.-gen. Spreutels.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.
Nr. P.03.0851.F.-
R. D.., inverdenkinggestelde, gedetineerd,
Mr. Joëlle Vossen, advocaat bij de balie te Brussel.
I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 6 juni 2003 gewezen door het Hof van Beroep te Bergen, kamer van inbeschuldigingstelling.
II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Benoît Dejemeppe heeft verslag uitgebracht.
Advocaat generaal Raymond Loop heeft geconcludeerd.
III. Cassatiemiddelen
Eiser voert drie middelen aan in een memorie, waarvan een eensluidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht.
IV. Beslissing van het Hof
A. In zoverre het cassatieberoep gericht is tegen de beslissing over het toezicht op het onderzoek en de regelmatigheid van de rechtspleging :
Over het eerste middel :
Wat het eerste onderdeel betreft :
Overwegende dat uit het arrest volgt dat de kamer van inbeschuldigingstelling, met toepassing van artikel 136, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, beslist de onderzoeksrechter ambtshalve te verhoren en dat de procureur generaal vorderingen heeft genomen op grond van artikel 136bis van dat wetboek ;
Dat, aangezien de kamer van inbeschuldigingstelling in de loop van een onderzoek uitspraak doet op grond van de combinatie van beide voornoemde bepalingen, ze buiten de aanwezigheid van de partijen en overeenkomstig artikel 235bis van dat wetboek uitspraak kan doen of de bij die bepaling voorgeschreven maatregelen treffen ;
Dat het onderdeel faalt naar recht ;
Wat het tweede onderdeel betreft :
Overwegende dat het verhoor van de onderzoeksrechter is opgenomen in een proces verbaal, dat bij het dossier van de rechtspleging is gevoegd en waarvan eiser inzage heeft gekregen ; dat deze tijdens een daaropvolgende terechtzitting vrij tegenspraak heeft kunnen voeren, zowel over de bewijswaarde van de betwiste getuigenis als over de pertinentie ervan ten aanzien van alle gegevens die, in die stand van de rechtspleging, aan het onderzoeksgerecht zijn voorgelegd ;
Dat het middel, dat de miskenning van het algemeen beginsel van het recht van verdediging aanvoert, niet kan worden aangenomen ;
Over het tweede middel :
Overwegende dat het middel betoogt dat de techniek die de onderzoekers hebben aangewend om de gesprekken tussen eiser en andere verdachten af te luisteren, een schending van de woonplaats vormen ;
Overwegende dat schending van de woonplaats door een agent van het openbaar gezag veronderstelt dat deze in de woning is binnengedrongen ;
Overwegende dat het arrest vermeldt dat "de onderzoekers, door een insnijding te maken in de door mevrouw de onderzoeksrechter Desneux gepreciseerde omstandigheden, de woonplaats van eiser niet tegen zijn wil zijn binnengedrongen (...) ; dat ze evenmin een braak van stadsafsluiting hebben gepleegd, aangezien ze niets, geheel dan wel gedeeltelijk, vernield hebben (...) ; dat ze zich zelfs niet schuldig hebben gemaakt aan de overtreding van beschadiging van afsluiting, aangezien de muur, in de omstandigheden eigen aan de zaak, noch is aangetast noch beschadigd (cfr. de verduidelijkingen van mevrouw de onderzoeksrechter Desneux : 'wat is gedaan, is overigens niet met het blote oog zichtbaar').
Dat de kamer van inbeschuldigingstelling, door die redenen, zijn beslissing naar recht verantwoordt dat er geen sprake was van schending van woonplaats ;
Dat het middel niet kan worden aangenomen ;
Over het derde middel :
Wat beide onderdelen samen betreft :
Overwegende dat het arrest, tegenover eisers conclusie betreffende de vraag in welke omstandigheden de onderzoekers in het pand zijn binnengedrongen, stelt "dat er evenmin grond bestaat om uit te weiden over de omstandigheden waarin de onderzoekers het gebouw hebben kunnen binnendringen waarin het appartement van een mede inverdenkinggestelde gelegen was, aangezien dergelijke inlichtingen burgers die geen uitstaans hebben met de aan de inverdenkinggestelde verweten feiten ernstig in gevaar zouden kunnen brengen" ;
Dat, aldus, de appèlrechters hun beslissing regelmatig met redenen omkleden ;
Overwegende dat, ten slotte, uit de hierboven weergegeven vermeldingen van het arrest niet kan worden afgeleid dat de appèlrechters het algemeen rechtsbeginsel betreffende de loyaliteit van de bewijsvoering hebben miskend ;
Dat het middel niet kan worden aangenomen ;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen ;
B. In zoverre het cassatieberoep gericht is tegen de beslissing over de voorlopige hechtenis :
Overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF
Verwerpt het cassatieberoep ;
Veroordeelt eiser in de kosten.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Marc Lahousse, de raadsheren Francis Fischer, Jean de Codt, Frédéric Close en Benoît Dejemeppe, en in openbare terechtzitting van vijfentwintig juni tweeduizend en drie uitgesproken door afdelingsvoorzitter Marc Lahousse, in aanwezigheid van advocaat-generaal Raymond Loop, met bijstand van griffier Jacqueline Pigeolet.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Benoît Dejemeppe en overgeschreven met assistentie van eerstaanwezend adjunct-griffier Paul Van den Abbeel.
De eerstaanwezend adjunct-griffier, De raadsheer,