Hof van Cassatie: Arrest (België). RG P.18.1264.N

Date :
26-03-2019
Language :
Dutch
Size :
2 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20190326-3
Role number :
P.18.1264.N

Summary :

Samenvatting 1

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. P.18.1264.N

G. L. D. S.,

beklaagde,

eiser,

met als raadsman mr. Koen Van Zandweghe, advocaat bij de balie West-Vlaanderen.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de correctio-nele rechtbank West-Vlaanderen, afdeling Brugge, van 23 november 2018.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

Raadsheer Erwin Francis heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

1. Het middel voert schending aan van artikel 7 EVRM, artikel 15 IVBPR, ar-tikel 14 Grondwet, artikel 2 Strafwetboek en artikel 32 Wegverkeerswet, alsme-de miskenning van het legaliteitsbeginsel: het bestreden vonnis veroordeelt de eiser wegens overtreding van artikel 32 Wegverkeerswet; dat artikel vereist dat de uitlener van het voertuig "wetens" heeft gehandeld, wat hier inhoudt dat de uitlener geen schuld mag hebben aan zijn onwetendheid over het feit dat de per-soon aan wie hij zijn voertuig toevertrouwt, niet beschikt over het vereiste rijbe-wijs voor het besturen van dat voertuig; hieruit leidt het bestreden vonnis ten on-rechte af dat de uitlener behoort te weten of die derde wel over dat rijbewijs be-schikt, zodat de uitlener wetens heeft gehandeld wanneer hij daarover niet actief informatie heeft ingewonnen; artikel 32 Wegverkeerswet schrijft echter geen ac-tieve onderzoeksplicht of plicht tot het bevragen van de derde voor; aldus voegt het bestreden vonnis aan dat artikel een strafbaarstelling toe en miskent het het legaliteitsbeginsel.

2. Artikel 32 Wegverkeerswet bestraft degene die wetens een motorvoertuig toevertrouwt aan een persoon die niet voorzien is van het rijbewijs of het als zo-danig geldend bewijs vereist voor het besturen van dit voertuig.

Wetens in de zin van die bepaling handelt ook degene die door zijn schuld niet weet of de derde aan wie hij zijn voertuig toevertrouwt, voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor het besturen ervan. Dit is het geval wanneer de uitlener niet nagaat of die derde wel beschikt over het vereiste rijbewijs voor het besturen van dat voertuig, maar enkel erop vertrouwt dat dit het geval is.

3. Het van de uitlener te verwachten nazicht kan gebeuren op enig welke wij-ze die hem de redelijke zekerheid geeft dat de derde aan wie hij zijn voertuig toevertrouwt, over het vereiste rijbewijs beschikt. De rechter oordeelt onaantast-baar op grond van de gegevens van het strafdossier of de uitlener het nodige na-zicht heeft verricht om zijn onwetendheid te rechtvaardigen.

In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.

4. Het bestreden vonnis oordeelt:

"De term "wetens" in artikel 32 Wegverkeerswet duidt niet enkel op een louter subjectieve, feitelijke kennis van de omstandigheid dat de persoon aan wie men het motorvoertuig toevertrouwt, geen houder is van een geldig rijbewijs, doch ook op de normatieve kennis van die omstandigheid, namelijk het behoren te we-ten.

Vandaar werd geoordeeld dat de eigenaar die niet heeft nagegaan of de bestuur-der aan wie hij zijn voertuig toevertrouwt, een rijbewijs heeft, geacht wordt dit wetens te hebben gedaan (...). Van een normaal, voorzichtig bestuurder mag verwacht worden dat hij de nodige inlichtingen inwint alvorens hij iemand zijn voertuig toevertrouwt; anders is de onwetendheid zijn eigen schuld (...)."

Aldus voegt het bestreden vonnis aan artikel 32 Wegverkeerswet geen strafbaar-stelling toe en miskent het niet het legaliteitsbeginsel, maar verantwoordt het de beslissing naar recht.

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

Tweede middel

5. Het middel voert schending aan van artikel 6.2 EVRM, alsmede misken-ning van het vermoeden van onschuld en de fundamentele bewijsregels in straf-zaken: het bestreden vonnis oordeelt dat de eiser zich bij M.B. niet heeft geïn-formeerd of deze laatste beschikte over een rijbewijs; uit het strafdossier blijkt niet dat aan de eiser is gevraagd of hij M.B. daarover heeft bevraagd; aangezien dit niet is onderzocht, komt het openbaar ministerie niet tegemoet aan zijn be-wijslast; het bestreden vonnis kan uit het feit dat uit het strafdossier niet blijkt dat de eiser M.B. heeft bevraagd, niet afleiden dat dit niet is gebeurd.

6. In zoverre het middel verplicht tot een onderzoek van feiten waarvoor het Hof geen bevoegdheid heeft, is het niet ontvankelijk.

7. Met van het beroepen vonnis overgenomen redenen oordeelt het bestreden vonnis dat uit de verklaring van de eiser blijkt dat hij niet eens heeft geïnfor-meerd bij M.B. of deze laatste al dan niet over een rijbewijs beschikte. Het be-streden vonnis voegt daar met eigen redenen aan toe dat nergens uit blijkt dat de eiser zich bij M.B. op enigerlei wijze heeft geïnformeerd of deze laatste over een rijbewijs beschikte. Daaruit kan het bestreden vonnis zonder miskenning van het vermoeden van onschuld afleiden dat de eiser dergelijke vraag niet aan M.B. heeft gesteld. Aldus is de beslissing naar recht verantwoord.

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

Derde middel

8. Het middel voert schending aan van artikel 6.1 EVRM, artikel 14.1 IVBPR en artikel 149 Grondwet, alsmede miskenning van het grondwettelijk vereiste om vonnissen te motiveren: het bestreden vonnis beantwoordt niet eisers ver-weer dat zijn dwaling verschoonbaar is, gelet op het Facebook-profiel van M.B. en diens leugenachtige houding.

9. Eensdeels beantwoordt het bestreden vonnis het bedoelde verweer van de eiser wel degelijk door het tegen te spreken. Anderdeels levert de onjuiste reden-geving die het middel aan het bestreden vonnis verwijt weliswaar een mogelijke schending van de wet op, maar geen motiveringsgebrek in de zin van artikel 149 Grondwet.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Ambtshalve onderzoek

10. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser tot de kosten.

Bepaalt de kosten op 64,41 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, de raadsheren Geert Jocqué, Alain Bloch, Peter Hoet en Erwin Francis, en op de openbare rechtszitting van 26 maart 2019 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal Marc Timperman, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.