Hof van Cassatie: Arrest van 3 Februari 2010 (België). RG P.09.1476.F

Date :
03-02-2010
Language :
French Dutch
Size :
2 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20100203-3
Role number :
P.09.1476.F

Summary :

Om te bepalen of de laster of de belediging tegen een ambtenaar of een gesteld lichaam zijn gericht, moet men zich plaatsen op het tijdstip waarop het ten laste gelegde feit is gepleegd.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Nr. P.09.1476.F

1. V. B. A.-M.,

2. V. B. M.,

3. V. B. Chr.,

Mr. Véronique Laurent, advocaat bij de balie te Brussel,

tegen

1. L. F.,

2. N. J..

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, van 9 september 2009.

De eisers voeren in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.

Afdelingsvoorzitter Jean de Codt heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Damien Vandermeersch heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

A. In zoverre de cassatieberoepen gericht zijn tegen de beslissing op de strafvordering die tegen de verweerders is ingesteld wegens gewone diefstal en lidmaatschap van een vereniging van boosdoeners (telastleggingen A en D)

De eisers voeren geen middel aan.

B. In zoverre de cassatieberoepen gericht zijn tegen de beslissing op de strafvordering die tegen de verweerders wegens laster en belediging is ingesteld (telastleggingen B en C)

Tweede middel

Het arrest stelt vast dat de eisers de strafvordering tegen de verweerders op gang hebben gebracht wegens laster en belediging, wanbedrijven die tussen 1 september en 5 december 2001 door middel van de drukpers zijn gepleegd ten nadele van een op 9 januari 2001 overleden persoon.

Het arrest oordeelt dat deze misdrijven verjaard zijn. Het past de verkorte verjaringstermijn toe die in artikel 12 van het decreet van 20 juli 1831 op de drukpers is bepaald en grondt die beslissing op de vaststelling dat de overledene minister van Staat was.

Het middel voert met name de schending aan van artikel 4 van het decreet. De eisers voeren aan dat een minister van Staat geen openbaar ambtenaar is en dat de verkorte verjaringstermijn bijgevolg niet van toepassing is.

Krachtens de artikelen 4 en 12 van het decreet op de drukpers, wordt laster of belediging jegens openbare ambtenaren, of jegens lichamen, dragers of agenten van het openbaar gezag, of jegens elk ander gesteld lichaam, op dezelfde wijze vervolgd als laster of belediging gericht tegen private personen, behoudens wat met name de verjaring betreft. Terwijl de strafvordering in het eerste geval na verloop van drie maanden verjaart, verjaart de strafvordering in het tweede geval na verloop van vijf jaar.

Om te bepalen of de laster of de belediging tegen een ambtenaar of een gesteld lichaam zijn gericht, moet men zich plaatsen op het tijdstip waarop het tenlaste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Het doet er niet toe of de ambtenaar, op het ogenblik van de laster, geen ambtenaar meer is.

In strijd met wat het bestreden arrest beslist, maakt de eretitel minister van Staat van de persoon die deze hoedanigheid bezit, geen openbaar ambtenaar in de zin van artikel 4 van het decreet.

Aangezien de ministers van Staat geen orgaan zijn van de uitvoerende macht, geen handelingen van het openbaar gezag stellen, geen verantwoordelijkheid voor de beslissingen van de Kroonraad op zich nemen, geen raadgevende bevoegdheid uitoefenen waarvan de geldigheid van een beslissing of een norm afhangt, kunnen zij niet beschouwd worden als personen die, alleen om reden van die hoedanigheid, een ambt, een mandaat of een bediening uitoefenen.

Het feit waarop de appelrechters wijzen, namelijk dat ze kunnen worden aangezocht om zich uit te spreken over vraagstukken die voor het hele land belangrijk zijn, is evenmin doorslaggevend aangezien de Koning naar believen advies inwint en ieder nuttig persoon kan raadplegen, ook al bekleedt die geen enkele openbare hoedanigheid.

De appelrechters die oordelen (bladzijde 7, tweede paragraaf) dat wie minister van Staat is, een functie uitoefent, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.

Zij verantwoorden hun beslissing evenmin naar recht wanneer zij oordelen dat de voormelde titel rechtstreeks verband houdt met de "voorheen" door de beledigde persoon beklede openbare ambten. Het arrest gaat op die manier immers niet na of het slachtoffer op de dag van de feiten die vermeld worden in het als beledigend of lasterlijk bekend staand boek, een mandaat, een ambt of een bediening vervulde waardoor hij als openbaar ambtenaar kan worden aangemerkt.

Het middel is bijgevolg gegrond.

Er is geen grond om acht te slaan op het eerste middel dat niet tot een ruimere vernietiging kan leiden.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de strafvordering die tegen de verweerders wegens laster en belediging is ingesteld (telastleggingen B en C).

Verwerpt de cassatieberoepen voor het overige.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Veroordeelt de eisers in één zesde van de kosten van de cassatieberoepen en de verweerders in één vierde van de voormelde kosten.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, anders samengesteld.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Jean de Codt, de raadsheren Benoît Dejemeppe, Pierre Cornelis, Alain Simon en Gustave Steffens, en in openbare terechtzitting van 3 februari 2010 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Jean de Codt, in aanwezigheid van advocaat-generaal Damien Vandermeersch, met bijstand van griffier Fabienne Gobert.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Edward Forrier en overgeschreven met assistentie van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.

De afgevaardigd griffier, De raadsheer,