De vergoeding die krachtens artikel 20 van de wetten betreffende het bediendencontract moet worden betaald door de partij die de overeenkomst zonder dringende reden of zonder inachtneming van de opzeggingstermijn beëindigt, omvat naast de wedde de verdiensten verworven krachtens de overeenkomst, inzonderheid het bijkomend vakantiegeld, bepaald bij artikel 38, 2°, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967, gewijzigd bij artikel 31 van het koninklijk besluit van 2 april 1970.
Arrêt :
The full and consolidated version of this text is not available.