Zodra de minder-valide of zijn echtgenoot prestaties ontvangt die in artikel 8, alinéa 1, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 worden genoemd, komt een nieuwe regeling van aanvullende tegemoetkoming in de plaats van die inzake gewone tegemoetkoming, welke hierdoor zelf vanaf dat tijdstip wordt beëindigd. De gewone tegemoetkoming welke voor de berekening van het bedrag van de aanvullende tegemoetkoming moet dienen, is die waarop de minder-valide recht zou hebben indien hij, of zijn echtgenoot, geen pensioen zou genieten, met andere woorden, alsof hij nog onder de regeling van de gewone tegemoetkoming zou thuishoren, hetgeen verhindert dat dit pensioen zou worden medegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen. Er is dan ook geen reden om rekening te houden met het pensioen van de echtgenoot van de minder-valide om het theoretisch bedrag van de gewone tegemoetkoming te bepalen waarop de aanvullende tegemoetkoming wordt berekend.
Arrêt :
The full and consolidated version of this text is not available.
