Hof van Cassatie: Arrest van 8 Maart 1991 (België). RG 7396

Date :
08-03-1991
Language :
French Dutch
Size :
2 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-19910308-8
Role number :
7396

Summary :

Uitvoerend beslag kan niet worden gelegd voor periodieke inkomsten die op het ogenblik van het beslag nog niet vervallen zijn. ( Art. 1494 Gerechtelijk Wetboek en art. 1186 Burgerlijk Wetboek. )

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 21 mei 1990 door het Hof van Beroep te Antwerpen gewezen;
Over het middel, gesteld als volgt : "schending van de artikelen 1415, tweede lid, 1494, 1542 van het Gerechtelijk Wetboek en 1186 van het Burgerlijk Wetboek,
doordat het Hof van Beroep eiser veroordeelt tot gewoon schuldenaar voor de oorzaken van het derdenbeslag d.d. 22 december 1986 ten bedrage van 1.951.668 frank, de gerechtelijke intrest en de kosten, waarbij de maandelijkse onderhoudsgelden per 1 mei 1989 61.920 frank bedragen, aangepast aan de index per 1/10 van elk jaar, onder meer op grond : "... dat (eiser) ten onrechte inroept dat hij slechts gehouden is tot de vervallen onderhoudsgelden; dat immers (eiser) tot dezelfde schuld en op dezelfde wijze is gehouden als tweede (verweerder); dat er geen reden tot beperking van de schuld in hoofde van (eiser) bestaat; dat het beslag onder derden in werking mag worden gesteld om periodiek te vervallen schuldvorderingen te bekomen en het beslag niet telkens opnieuw op elke vervaldag van een onderhoudsgeld moet vernieuwd worden",
terwijl inzake uitvoerend beslag, overeenkomstig de artikelen 1494 van het Gerechtelijk Wetboek en 1186 van het Burgerlijk Wetboek, de schuldvordering van de beslaglegger niet enkel vaststaande en zeker, maar ook opeisbaar moet zijn; een zaak slechts opeisbaar is, wanneer de schuldeiser er onmiddellijk betaling kan van eisen van de schuldenaar en deze toepassingsvoorwaarde strikt dient te worden beoordeeld, in tegenstelling tot het bewarend beslag dat, krachtens de uitdrukkelijke bewoordingen van artikel 1415, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ook kan geschieden tot zekerheid van een schuldvordering inzake "te vervallen periodieke inkomsten", wanneer de vereffening daarvan gevaar loopt; deze uitdrukkelijk door de wetgever ingevoerde uitzondering op het opeisbaarheidsvereiste inzake beslag evenwel geenszins bij analogie kan worden uitgebreid tot het uitvoerend beslag, inzonderheid het uitvoerend derdenbeslag; dit beslag dus niet kan worden toegestaan voor toekomstige "periodiek te vervallen schuldvorderingen" die niet vaststaan noch opeisbaar zijn, doch integendeel, zoals eiser in conclusie had aangevoerd, slechts voor de op het ogenblik van het uitvoerend beslag vervallen onderhoudsgelden en de wetgever, indien hij had willen afwijken - inzake uitvoerend (derden)beslag - van de vereiste opeisbare en vaststaande aard van de schuldvordering, zonder twijfel een met artikel 1415, tweede lid, vergelijkbare bepaling zou hebben ingelast, quod non, zodat het hof van beroep niet wettig beslist dat eiser ten onrechte inroept" dat hij slechts gehouden is tot de vervallen onderhoudsgelden" en "dat het beslag onder derden in werking mag worden gesteld om periodiek te vervallen schuldvorderingen te bekomen en het beslag niet telkens opnieuw op elke vervaldag van een onderhoudsgeld moet vernieuwd worden" (schending van alle in het middel aangeduide wetsbepalingen)" :
Overwegende dat het arrest, zonder deswege te worden bekritiseerd, vaststelt dat verweerder bij beschikking van 16 oktober 1981 veroordeeld werd om een geïndexeerd onderhoudsgeld van 60.000 frank per maand te betalen met ingang van 1 september 1986, dat op 22 december 1986 ten laste van verweerder in handen van eiser uitvoerend beslag onder derden werd gelegd en dat eiser op verzoek van verweerster werd gedagvaard "om zich gewoon schuldenaar te zien en horen verklaren voor de oorzaken van het beslag"; dat het arrest eiser voor het geheel van de oorzaken en het beslag alsmede ook de kosten daarvan tot schuldenaar verklaart en beslist dat er geen reden is om de schuld waartoe eiser op dezelfde wijze is gehouden als verweerder, te beperken tot de reeds vervallen onderhoudsgelden;
Overwegende dat, luidens artikel 1494 van het Gerechtelijk Wetboek, geen uitvoerend beslag op roerende en onroerende goederen mag worden gelegd dan krachtens een uitvoerbare titel en wegens vaststaande en zekere zaken;
Overwegende dat, krachtens artikel 1186 van het Burgerlijk Wetboek, hetgeen slechts met tijdsbepaling verschuldigd is, niet kan worden geëist voordat de vervaltijd verschenen is;
Overwegende dat uit de samenhang van beide bepalingen voortvloeit dat een uitvoerend beslag in de regel slechts mag worden gelegd voor een opeisbare vordering; dat, als de titel krachtens welke een uitvoerend beslag wordt gelegd, mede betrekking heeft op te vervallen periodieke inkomsten, geen uitvoerend beslag kan worden gelegd voor het ogenblik van het uitvoerend beslag nog niet vervallen bedragen;
Dat het arrest, door te beslissen dat er geen reden is tot beperking van de schuld in de persoon van eiser, de artikelen 1494 van het Gerechtelijk Wetboek en 1186 van het Burgerlijk Wetboek schendt;
Dat het middel in zoverre gegrond is;
Om die redenen, vernietigt het bestreden arrest in zoverre het eiser schuldenaar verklaart van nog niet vervallen bedragen en uitspraak doet over de kosten; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest; houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.