Hof van Beroep: Arrest van 28 Oktober 2008 (Brussel). RG 2006/AR/3254

Date :
28-10-2008
Language :
Dutch
Size :
5 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20081028-7
Role number :
2006/AR/3254

Summary :

Samenvatting 1

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

ARREST

Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit :

Rep. Nr. 2008/

A.R. nr. 2007/QR/48 - 2008/AR/151

I. A.R. nr. 2007/QR/48

INZAKE VAN :

De heer J. S.,

appellant tegen een beschikking uitgesproken door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 21 mei 2007, oorspronkelijk vrijwillig tussenkomende partij,

in persoon verschijnende, bijgestaan door Meester Ronny BAUDEWYN, advocaat te 1020 BRUSSEL, Houba de Strooperlaan 748,

1ste kamer

EN II. A.R. 2008/AR/151

De heer J. S., wonende te 7863 GHOY (LESSEN), Petite Hollande 10,

appellant tegen een beschikking uitgesproken door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 21 mei 2007, oorspronkelijk vrijwillig tussenkomende partij,

in persoon verschijnende, bijgestaan door Meester Ronny BAUDEWYN, advocaat te 1020 BRUSSEL, Houba de Strooperlaan 748,

TEGEN :

De heer P. SC., in zijn hoedanigheid van Syndicus - Voorzitter van de Arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders te Brussel,

Oorspronkelijk verzoekende partij, in persoon verschijnende;

Gelet op de procedurestukken buiten deze reeds vermeld in het tussenarrest van 24 december 2007:

- het verzoekschrift in hoger beroep neergelegd ter griffie op 18 januari 2008 (A.R. nr. 2008/AR/151);

- de conclusie neergelegd voor de heer P. Sc., q.q., ter zitting van 28 april 2008;

- de synthese - en vervangende conclusie neergelegd voor de heer J. S. ter zitting van 17 juni 2008.

Gehoord de advocaten van partijen ter openbare terechtzitting van 17 juni 2008 en gelet op de stukken die zij neerlegden.

Het tussenarrest van 24 december 2007 verder uitwerkend,

In het kader van een goede rechtsbedeling behoort het de zaken sub I en II samen te voegen.

I. Beknopte recapitulatie van de voorafgaande procedure:

1.1.Op 17 januari 2007 legde de heer P. Sc., in zijn hoedanigheid van Syndicus-Voorzitter van de Arrondissementskamer van de gerechtsdeurwaarders te Brussel, ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel een verzoekschrift neer op grond van artikel 526, alinea 3 Ger. Op 4 en 16 januari 2007 had de heer S., door tussenkomst van de syndicus, bij toepassing van artikel 526, alinea 1 Ger.W., reeds een aanvraag tot vervanging ingediend bij de procureur des Konings te Brussel dat echter geweigerd werd op 12 januari 2007.

Dit verzoek beoogde de heer J. S. te horen benoemen als plaatsvervanger van gerechtsdeurwaarder X1. X2 voor 19 januari 2007, 22 januari 2007, 5 februari 2007, 9 februari 2007, 12 februari 2007, 16 februari 2007, 19 februari 2007, 23 februari 2007, 26 februari 2007 en 2 maart 2007. In deze procedure kwam de heer J. S. vrijwillig tussen.

Bij beslissing van 19 januari 2007 verzette de procureur des Konings te Brussel zich andermaal tegen de vraag tot aanstelling van de heer J. S. als plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder op grond van volgende motieven:

- vermeende organisatie van insolvabiliteit;

- het bestaan van schulden aan de belastingen en de sociale zekerheid;

- het niet naleven van de deontologische regels.

Bij beslissing van 21 mei 2007 weigerde de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel eveneens de heer J. S. te benoemen als plaatsvervangende gerechtsdeurwaarder en werd de heer J. S. veroordeeld in de kosten van zijn vrijwillige tussenkomst.

Tegen deze laatste beslissing tekende de heer J. S. hoger beroep aan (= A.R. nr. 2007/QR/48).

1.2.Bij verzoekschrift neergelegd op 18 januari 2008 werd de syndicus eveneens betrokken in deze zaak (= A.R. nr. 2008/AR/151).

II. Wat de regelmatigheid betreft van het door de heer S. ingestelde rechtsmiddel:

2.1.De heer S. beroept zich op artikel 526 Ger.W. om zijn hoger beroep te staven.

Dit artikel bepaalt het volgende:

" De aanvraag om vervanging (door een kandidaat - gerechtsdeurwaarder) wordt aan de procureur des Konings gericht door tussenkomst van de syndicus van de arrondissementskamer.

...

Indien de gerechtsdeurwaarder nalaat of niet bij machte is de aanvraag om vervanging door een kandidaat - gerechtsdeurwaarder te doen of indien de procureur des Konings weigert de vervanging toe te staan, dan wordt het verzoek door de syndicus gedaan aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die beslist op de conclusie van het openbaar ministerie, de gerechtsdeurwaarder en zijn syndicus gehoord of opgeroepen ".

2.2. In principe kan hoger beroep ingesteld worden tegen ieder vonnis - bij verstek of op tegenspraak gewezen - tenzij de wet het anders bepaalt (artikel 616 Ger.W.).

Op dit beginsel bestaan enkele uitzonderingen en deze moeten strikt geïnterpreteerd worden (K. Broeckx, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg, Antwerpen, Kluwer, 1996, 121, nr. 249). Naast specifieke uitzonderingen is er op grond van de wet geen verzet of hoger beroep mogelijk tegen akkoordvonnissen (artikel 1043 Ger.W.), in geval van berusting (artikel 1044 en 1045 Ger.W.), tegen beslissingen of maatregelen van inwendige aard (artikel 1046 Ger.W.) en tegen bepaalde onderzoeksmaatregelen (artikelen 880, 2e lid Ger.W., 893 Ger.W., 996, 1e lid Ger.W., 1008 en 1013 Ger.W.).

Tenzij de wet het uitdrukkelijk anders bepaalt, is derhalve hoger beroep mogelijk tegen elke beslissing uitgaande van een jurisdictioneel orgaan die een jurisdictioneel karakter heeft. Een jurisdictionele beslissing wordt gekenmerkt door het feit dat zij gewezen wordt door een onafhankelijke en onpartijdige rechter, die daarbij een geschil beslecht of het bestaan van een beweerde aanspraak beoordeelt (K. Broeckx, o.c., p. 46, nr. 76).

De bestreden beslissing beantwoordt aan voornoemde definitie. Nergens in de wet wordt vermeld dat geen hoger beroep toegelaten is tegen beslissingen, genomen door een voorzitter van een rechtbank van eerste aanleg in uitvoering van artikel 526, laatste lid Ger.W.

2.3.Het is dan ook terecht dat de heer S. de mening is toegedaan dat huidige zaak wel degelijk beroepbaar is.

III. Wat de aanwezigheid betreft van de syndicus en het openbaar ministerie in huidige zaak:

3.1.Gevolg gevend aan de vragen gesteld in voornoemd tussenarrest heeft de heer S. de syndicus betrokken in deze zaak.

Het is overigens de syndicus die bij toepassing van artikel 526 Ger.W. gehouden is het verzoek tot vervanging door een kandidaat - gerechtsdeurwaarder in te dienen bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die beslist op de conclusie van het openbaar ministerie en na de gerechtsdeurwaarder en zijn syndicus te hebben gehoord of opgeroepen.

3.2.Wat de aanwezigheid van het openbaar ministerie betreft voorziet artikel 764, laatste lid Ger.W. dat in alle zaken, buiten deze vermeld in artikel 764, 1° t.e.m. 11°, het Openbaar Ministerie daarin zitting kan houden wA.er het zulks dienstig acht en dat een rechtbank of hof zelfs ambtshalve de mededeling van een zaak aan het Openbaar Ministerie kan bevelen.

Het Openbaar Ministerie oordeelt verder volkomen vrij of er al dan niet advies gegeven wordt (Cass., 16 oktober 1997, Arr. Cass. 1997, 984). Het element van openbare orde is daarbij niet noodzakelijk bepalend (K. Van Damme, Bestendig handboek Burgerlijk Procesrecht, Antwerpen, Kluwer, IV.5-113).

IV. Wat de grond van de zaak betreft:

4.1.De eerste rechter wees het verzoek tot vervanging door kandidaat - gerechtsdeurwaarder S. af op grond van hierna volgende motieven:

" Omtrent de niet - naleving van de deontologische regels, aangehaald in het schrijven van het parket, rept Mr. J. S. geen woord in zijn verzoekschrift in vrijwillige tussenkomst.

Nochtans, uit de medegedeelde stukken blijkt dat Mr. J. S. door de Raad van de Kamer van Gerechtsdeurwaarders van het Arrondissement Nijvel op 15.03.2004 tot een tuchtstraf veroordeeld werd daar hij mede - oprichter en vennoot was van een vennootschap V. die onder andere tot maatschappelijk doel had de minnelijke invordering van schulden.

Ondanks deze beslissing en de eraan verbonden verwittiging zich in de toekomst te onthouden van dergelijke praktijken, richtte Mr. J. S. samen met Mevrouw A. X. (voorheen aandeelhouder in de vennootschap V.) op 15.01.2004 een nieuwe vennootschap Y.Z. BVBA op, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is op zijn privé-adres en als maatschappelijk doel o.a. management en tussenpersoon van handelszaken.

Artikel 518 G.W. bepaalt dat het elke gerechtsdeurwaarder verboden is van zelf of door een tussenpersoon enig ander beroep uit te oefenen.

Uit voornoemde gegevens blijkt dat Mr. J. S. deze wettelijke verplichting niet naleeft zodat huidig verzoek ongegrond dient verklaard te worden. "

4.2.In eerste aanleg was in het advies van het Openbaar Ministerie tevens sprake van het bestaan van schulden t.a.v. de ontvanger van de directe belastingen en het Sociaal Verzekeringsfonds Acerta.

Niettegenstaande de eerste rechter het verzoek tot vervanging niet weigerde op grond van dit motief dient m.b.t. deze grond onderlijnd te worden dat de heer S. inmiddels al zijn schulden vereffend heeft en dat bijgevolg de financiële situatie van betrokkene thans niet meer kan aangewend worden om hem te weigeren vervangingen te doen als kandidaat -gerechtsdeurwaarder.

4.3.In eerste aanleg was tevens sprake van " een onderzoek uit hoofde van organisatie van onvermogen " - gegeven dat evenmin in aanmerking werd genomen door de eerste rechter - doch dit onderzoek is thans nog steeds lopende en mag bijgevolg niet aangewend worden ten nadele van de heer S..

4.4.Uit de stukken blijkt verder dat de heer S. op 20 december 2004 (en niet op 15 maart 2004 zoals gesteld in de bestreden beslissing) geen disciplinaire straf opliep (de tuchtraad stelt in de beslissing duidelijk dat beslist werd geen disciplinaire straf op te leggen). De tuchtraad besliste alsdan aan betrokkene enkel een ernstige "waarschuwing" (= vrije vertaling van " admonestation ") te geven voor de toekomst.

Een " waarschuwing " is echter geen tuchtsanctie (zie artikel 531 Ger.W.). Eén en ander wordt bovendien bevestigd door de toenmalige syndicus van de gerechtsdeurwaarders voor het arrondissement Nijvel in een brief van 21 november 2007.

4.5.Wat de betrokkenheid betreft van de heer S. in de vennootschap Y.Z. blijkt uit de stukken dat hij zijn aandelen in deze vennootschap verkocht heeft op 15 januari 2004 en sedertdien geen vennoot/aandeelhouder hierin meer is. Ook de syndicus verwijst met betrekking tot zijn bewering over de betrokkenheid van S. bij de oprichting van Y.Z. naar een stuk waaruit alleen die verkoop van aandelen blijkt.

4.6. Wat de betrokkenheid betreft van de heer S. in de N.V. V. wordt geen concreet bewijs voorgelegd dat hij in deze vennootschap enige activiteit uitoefent. Dit wordt overigens ten stelligste ontkend door de heer S. zelf.

In de statuten van de N.V. V. neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel te Doornik op 15 december 2003 komt de heer S. nergens voor.

4.7.De syndicus verwijst tenslotte in zijn conclusie naar controles uitgevoerd in het kantoor van gerechtsdeurwaarder Ch. Van Fleteren die verweten wordt op een onregelmatige wijze te hebben samengewerkt met de N.V. V..

Het feit alleen dat de heer S. als plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder gewerkt heeft voor het kantoor Van Fleteren - die verdacht wordt van malversaties - en enkel plaatsvervangingen zou gedaan hebben in kantoren die voor de N.V. V. werken - waarvan enig concreet bewijs ontbreekt - is onvoldoende om te stellen dat betrokkene de deontologische regels niet zou naleven.

De syndicus stelt in diezelfde conclusie overigens dat V. en Y.Z. vennootschappen zijn die zeer dicht in de buurt komen van op dit ogenblik niet toegelaten vormen van invordering van schulden via de gerechtelijke weg waarbij aan de optredende gerechtsdeurwaarder de facto een " no cure no pay " regime wordt opgelegd.

"Zeer dicht in de buurt komen van" is geen bewijs dat deze vennootschappen zelf een niet toelaatbare activiteit uitoefenen.

4.8.Gelet op al deze gegevens staat onvoldoende vast, op dit ogenblik, dat de heer S. de deontologische regels niet zou naleven en is er zodoende geen geldige grond voorhanden om hem te weigeren de plaatsvervangingen te doen zoals gevraagd in zijn verzoekschrift neergelegd op 17 januari 2007.

V. Wat de gerechtskosten (rechtsplegingsvergoeding) betreft

5.1. De wet van 21 april 2007 bepaalt dat de kosten van de rechtspleging ten laste dienen gelegd te worden van de in het ongelijk gestelde partij. In deze zaak wordt de heer S. in het gelijk gesteld.

Niettegenstaande de syndicus in het petitum van zijn conclusie "zich schikt naar de wijsheid van het hof " stelt hij in het motiverend gedeelte dat "de beslissingen van de procureur des Konings en van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg dan ook mogen aan(ge)zien worden als terecht " en dat bijgevolg "de Raad van de Arrondissementele Kamer van de Gerechtsdeurwaarders te Brussel het standpunt steunt van de procureur des Konings te Brussel".

Er dient bijgevolg besloten te worden dat de syndicus de in het ongelijk gestelde partij is die gehouden is tot de rechtsplegingsvergoeding.

5.2 Beide partijen hebben ter zitting om de toepassing gevraagd van het basistarief.

Gezien het in casu een geschil betreft die betrekking heeft op niet in geld waardeerbare vorderingen bedraagt het basisbedrag, bij toepassing van artikel 3 van het K.B. van 26 oktober 2007, 1.200 euro .

OM DEZE REDENEN :

HET HOF,

Rechtdoende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Het tussenarrest van 24 december 2007 verder uitwerkend,

Gelet op het advies van het Openbaar Ministerie zoals neergelegd ter griffie van het hof op 21 april 2008,

Ontvangt de hogere beroepen.

Voegt de zaken, ingeschreven onder de nummers 2007/QR/48 en 2008/AR/151, samen.

Hervormt de bestreden beslissing en opnieuw recht doende,

Benoemt de heer J. S. als plaatsvervanger van Meester X1. X2 voor 19 januari 2007, 22 januari 2007, 5 februari 2007, 9 februari 2007, 12 februari 2007, 16 februari 2007, 19 februari 2007, 23 februari 2007, 26 februari 2007 en 2 maart 2007.

Veroordeelt de heer P. Sc., in zijn hoedanigheid van syndicus van de arrondissementskamer, in de kosten van beide aanleggen, deze van het hoger beroep begroot in hoofde van S. op 1.442 euro (56 rolrecht 2007/QR/48 + 186 rolrecht 2008/AR/151 + 1.200 rechtsplegingsvergoeding).

Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke eerste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 24/06/08

waar aanwezig waren en zitting hielden :

A. DE PREESTER, Raadsheer dd. Voorzitter,

E. JANSSENS DE BISTHOVEN, Raadsheer,

M. DEBAERE, Raadsheer,

V. DE VIS, Griffier.

V. DE VIS M. DEBAERE

E. JANSSENS DE BISTHOVEN A. DE PREESTER