Art. 48 EEG-Verdrag heeft rechtstreekse werking in de rechtsorden van de Lid-Staten en doet voor particulieren rechten ontstaan, welke de nationale rechter dient te handhaven. Art. 3, lid 1, van richtlijn nr. 64/221 van de Raad van 25 februari 1964 voor de coordinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, doet voor particulieren rechten ontstaan, welke zij in een Lid-Staat in rechte geldend kunnen maken en welke de nationale rechter dient te handhaven. Art. 48 EEG-Verdrag en art. 3, lid 1, van richtlijn nr. 64/221 dienen aldus te worden verstaan dat een Lid-Staat, met een beroep op de beperkingen die door de openbare orde zijn gerechtvaardigd, als persoonlijk gedrag van de betrokkene in aanmerking mag nemen dat deze is aangesloten bij een groep of organisatie, wier activiteiten door de Lid-Staat als een gevaar voor de maatschappij worden beschouwd zonder evenwel te zijn verboden, en zulks zelfs wanneer geen beperkingen worden opgelegd aan onderdanen van die Staat, die bij diezelfde groepen of organisaties een soortgelijke dienstbetrekking wensen te aanvaarden als de onderdaan van een andere Lid-Staat.
The full and consolidated version of this text is not available.
Already registered? Login now