Hof van Beroep: Arrest van 8 November 2007 (Gent). RG 2007/EV/41

Date :
08-11-2007
Language :
Dutch
Size :
5 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20071108-1
Role number :
2007/EV/41

Summary :

In geval van inbreng van een eigen goed in een toegevoegde gemeenschap zonder volledige vereffening van het huwelijksstelsel zijn de partijen niet langer verplicht de grote wijzigingsprocedure te volgen.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

2007/EV/41

in de zaak van:

1. DH, bediende,

eerste appellant,

en zijn echtgenote:

2. HD, verpleegster,

tweede appellante,

beiden verzoekers op eenzijdig verzoekschrift,

samenwonende te ........

en hebbende als raadsman mr. RAMAN Evelyn, advocaat te 9040 SINT-AMANDSBERG, Victor Brackmanlaan 239

wijst het hof het volgend arrest:

Gelet op het vorenstaand verzoekschrift;

Het hof heeft kennis genomen van het bestreden vonnis op 27 maart 2007 gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, zevende kamer, waartegen de appellanten hoger beroep hebben ingesteld.

De partijen, daartoe behoorlijk opgeroepen, werden in raadkamer gehoord ter terechtzitting van 11 oktober 2007, bijgestaan door hun raadsman.

De procedurestukken en de overgelegde stavingsstukken werden ingezien.

de relevante feiten, procedurele retroakten en de vorderingen

1.

De partijen zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te .... op ......

Uit dit huwelijk zijn twee nog minderjarige kinderen geboren.

2.

De partijen zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Luc DE QUINNEMAR te Brugge op 9 augustus 1989 (stuk gevoegd bij het gedinginleidend verzoekschrift d.d. 18 december 2006).

3.

Bij akte wijziging huwelijkscontract op 14 maart 2006 verleden voor notaris Bernard WAÛTERS te Brugge (Assebroek) werd het voormeld huwelijkscontract aangevuld met artikel 7, 8 en 9, onder meer inhoudende een toevoeging aan het bestaand stelsel van scheiding van goederen van een intern gemeenschappelijk vermogen, waarvan de samenstelling, het bestuur en de ontbinding door overlijden nader werden bepaald.

In deze akte werd gepreciseerd dat de wijziging aan het huwelijksvermogensstelsel niet leidt tot de vereffening van het vorig stelsel en geen dadelijke verandering van de samenstelling van de vermogens tot gevolg heeft.

4.

Bij akte van 14 november 2006 verleden voor notaris Bernard WAÛTERS te Brugge (Assebroek) werd door de appellant een inbreng in het toegevoegd gemeenschappelijk vermogen gedaan van een nader omschreven eigen onroerend goed.

5.

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge op 18 december 2006 vroegen de appellanten de homologatie van de voormelde op 14 november 2006 verleden akte.

6.

De eerste rechter heeft in het bestreden vonnis van 27 maart 2007 het verzoek onontvankelijk verklaard.

Naar het oordeel van de eerste rechter kan de vereenvoudigde grote wijzigingsprocedure (namelijk zonder inventaris noch regelingsakte) t.a.v. stelsels waar reeds een gemeenschappelijk vermogen bestaat, niet toegepast worden op een bestaand stelsel van zuivere scheiding van goederen.

Volgens hem hebben de appellanten hun stelsel van zuivere scheiding van goederen willen aanpassen, hadden zij formeel de bedoeling om welbepaalde goederen gemeenschappelijk te maken en kozen zij voor een trapsgewijze werkwijze die zuiver gekunsteld is en niets afdoet van de ‘eenheid van wijzigingsintentie' die daaraan ten grondslag ligt.

Hij besluit dat de grote wijzigingsprocedure moet gevolgd worden en dat het de rechtbank niet toegelaten is om gebruik te maken van de mogelijkheid om verzoekers uit te nodigen hun dossier aan te vullen met een inventaris en een regelingsakte, omdat deze mogelijkheid logischerwijze beperkt is tot de gevallen waar de vereenvoudigde grote procedure toegelaten is, quod non in casu.

7.

Het hoger beroep van de appellanten, ingevolge hun appèlakte neergelegd ter griffie op 30 april 2007, strekt tot het tenietdoen van het bestreden vonnis en, opnieuw wijzende, tot de homologatie van hun voorgelegde akte tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel d.d. 14 november 2006.

De appellanten vragen tevens te zeggen voor recht dat de wijziging waarvan de homologatie wordt gevraagd, geenszins afbreuk doet aan de belangen van het gezin of van de kinderen, noch aan de rechten van derden.

beoordeling

1.

Op 30 maart 2007 werd aan de appellanten, overeenkomstig art. 1030 Ger.W., een niet ondertekend afschrift van het bestreden vonnis ter kennis gebracht bij gerechtsbrief.

De akte van hoger beroep van de appellanten werd neergelegd ter griffie van het hof op 30 april 2007.

Het hoger beroep is tijdig en regelmatig naar de vorm.

2.1.

De echtgenoten kunnen tijdens het huwelijk hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen naar goeddunken en zelfs een ander stelsel aannemen (art. 1394 B.W.).

Partijen hebben in casu aan hun stelsel van zuivere scheiding een beperkt gemeenschappelijk vermogen toegevoegd, met inbreng van goederen zoals nader omschreven.

De eerste rechter is van oordeel dat een bestaand stelsel van zuivere scheiding van goederen slechts kan gewijzigd worden mits toepassing van de (meest omslachtige) grote wijzigingsprocedure.

2.2.

Voor de grote wijzigingsprocedure zijn vereist:

- een notariële akte met de beschrijving van de goederen en de schulden van de echtgenoten;

- een notariële akte met een regeling van de wederzijdse rechten;

- een homologatie door de rechtbank van de akte houdende de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel.

De notariële akten zijn bedoeld om de homologatierechter een overzicht te geven van de activa en de passiva en op deze wijze de belangen van de kinderen en de rechten van de schuldeisers beter te kunnen evalueren.

De wijzigingsakte moet bij verzoekschrift ondertekend door beide echtgenoten ter homologatie worden voorgelegd aan de rechtbank van eerste aanleg van de laatste echtelijke verblijfplaats.

2.3.

In de kleine wijzigingsprocedure is noch een boedelbeschrijving, noch een regelingsakte, noch een rechterlijke homologatie nodig.

Deze kleine wijzigingsprocedure volstaat wanneer de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet de vereffening van het vorig stelsel of een dadelijke verandering van de samenstelling van de vermogens tot gevolg heeft, of zich beperkt tot herroeping, in onderlinge overeenstemming tussen de echtgenoten, van de schenkingen die zij aan elkaar hebben gedaan of die de ene echtgenoot aan de andere heeft gedaan in het huwelijkscontract, of zich beperkt tot een regeling zoals bepaald in art. 1388, lid 2 B.W. (art. 1394, lid 4 B.W.).

2.4.

De vereenvoudigde of middelgrote procedure verloopt quasi identiek aan de grote procedure, zij het op één grote afwijking na: de voorafgaande notariële boedelbeschrijving en regelingsakte zijn niet langer verplicht, maar facultatief.

Overeenkomstig artikel 1394, lid 5 B.W. zijn de boedelbeschrijving en de regeling van wederzijdse rechten niet vereist wanneer een wijziging wordt aangebracht in het gemeenschappelijk vermogen, zonder dat voor het overige het huwelijksvermogensstelsel dermate wordt gewijzigd dat het volledig moet worden vereffend.

Op verzoek van een van de echtgenoten of van de rechtbank dient evenwel een boedelbeschrijving en een regeling van de wederzijdse rechten te worden opgemaakt.

3.1.

Over de mogelijkheid om een beperkt gemeenschappelijk vermogen toe te voegen aan een stelsel van zuivere scheiding van goederen bestaat in de rechtspraktijk grote eensgezindheid. Er is ook geen wettelijk beletsel.

Voor het opstellen van de voormelde wijzigingsakte van 14 maart 2006  waarbij een intern gemeenschappelijk vermogen werd toegevoegd aan het stelsel van scheiding van goederen  werd naar het oordeel van het hof terecht de kleine wijzigingsprocedure gevolgd.

Er vindt immers geen vereffening plaats van het bestaand stelsel van scheiding van goederen, noch heeft de wijziging een dadelijke verandering van de samenstelling van de vermogens tot gevolg.

Al maakt de wetgever in art. 1467 B.W. gewag van de ontbinding van een stelsel van scheiding van goederen, nergens is er sprake van een specifieke vereffening-verdeling na ontbinding van dit stelsel. De echtgenoten kunnen te allen tijde de verdeling van onverdeelde goederen vorderen.

De eigen goederen van de echtgenoten en hun beider aandeel in onverdeelde goederen blijven persoonlijk omdat de wijziging slechts gevolgen heeft vanaf de wijzigingsakte.

3.2.

De toevoeging in de akte d.d. 14 maart 2006 van een beperkt gemeenschappelijk vermogen impliceert een omschrijving in het wijzigend huwelijkscontract van de omvang van dit vermogen naar zijn (toekomstige) actieve en passieve samenstelling, van het principe van de zaakvervanging binnen dat vermogen, van de toepasselijke bestuursregeling en van de verdelingsregeling na de ontbinding. Hieraan werd voldaan.

In de akte d.d. 14 maart 2006 werd een vooralsnog leeg gemeenschappelijk vermogen gecreëerd. Hierin wordt niets vereffend, het werkt niet retroactief en krijgt enkel uitwerking naar de toekomst toe.

Het gaat aldus om een in art. 1394, voorlaatste lid B.W. bedoelde wijziging van het huwelijksvermogensstelsel zonder dat er vereffening plaats grijpt van het vorig stelsel (van zuivere scheiding) en zonder dat er dadelijk verandering van de samenstelling van de vermogens optreedt.

4.

Op de toevoeging van een beperkt gemeenschappelijk vermogen volgt de inbreng van een of meerdere eigen goederen in dat vermogen. Deze rechtshandeling geschiedt al dan niet gelijktijdig met de creatie van het gemeenschappelijk vermogen (in dezelfde akte, doch als een onderscheiden rechtshandeling), dan wel later (in een aparte akte).

De inbreng van eigen goederen in de beperkte gemeenschap is te dezen gebeurd in de latere wijzigingsakte van 14 november 2006, die ter homologatie voorligt. De inbreng beperkte zich tot een nader omschreven eigen onroerend goed van de appellant.

De hamvraag is of voor desbetreffende laatste wijzigingsakte wel de vereenvoudigde procedure mocht worden gevolgd. De eerste rechter oordeelde dat (voor het geheel) de grote procedure had moeten gevolgd worden.

5.1.

Er bestond geruime tijd een controverse over de toepasselijke wijzigingsprocedure ingeval van een combinatie van bedingen die het ene een kleine en het andere een middelgrote wijziging omvatten (in één dan wel in elkaar opvolgende wijzigingsakten, zoals ter zake).

Het oude bij wet van 9 juli 1998 gewijzigde artikel 1394, lid 5 B.W., op basis waarvan de discussie was ontstaan, bepaalde in de eerste zinsnede:

‘De boedelbeschrijving en de regeling van de wederzijdse rechten zijn evenmin vereist wanneer een wijziging wordt aangebracht in het gemeenschappelijk vermogen, zonder dat voor het overige het huwelijksvermogensstelsel wordt gewijzigd'..

De vraag rees of deze zinsnede het bestaan van een gemeenschappelijk vermogen vooronderstelde en hoe groot een wijziging kon of mocht zijn.

5.2.

Sinds de wet van 22 april 2003 bepaalt het artikel 1394, lid 5 B.W. evenwel:

‘De boedelbeschrijving en de regeling van wederzijdse rechten zijn evenmin vereist wanneer een wijziging wordt aangebracht in het gemeenschappelijk vermogen, zonder dat voor het overige het huwelijksvermogensstelsel dermate wordt gewijzigd dat het volledig moet worden vereffend'..

Op basis van deze vigerende tekst is het alvast duidelijk dat in geval van inbreng van een eigen goed in een toegevoegde gemeenschap zonder volledige vereffening van het huwelijksstelsel, de partijen niet langer verplicht zijn de grote wijzigingsprocedure te volgen. Anders oordelen is contra legem.

In rechte volstaan twee onderscheiden rechtshandelingen, te weten de toevoeging van een beperkt gemeenschappelijk vermogen, en vervolgens de inbreng van een eigen goed, zonder dat een wachttermijn tussen beide is bepaald. Het ‘geruime tijd vooraf bestaan' van een gemeenschappelijk vermogen is een vereiste die niet in de wet of een andere reglementaire bepaling staat. De argumentatie over een eventuele wetsontduiking is niet langer zinvol.

Aldus kan aan deze virtuele parameter geen bestaansrecht noch waarde worden toegekend. De vigerende procedure voor deze wijziging is de vereenvoudigde grote procedure, zonder inventaris en zonder verdeling.

6.

Volgend besluit dringt zich derhalve op.

In casu bestaat een (beperkt) gemeenschappelijk vermogen. Het werd aan het stelsel van scheiding van goederen toegevoegd bij notariële akte van 14 maart 2006 (kleine procedure). Daarna werd een (beperkte) inbreng gedaan bij notariële akte van 14 november 2006 (middelgrote procedure) van een eigen onroerend goed van de appellant.

Er is geen dermate wijziging dat het gewijzigd stelsel volledig moet worden vereffend.

Deze inbreng is geen door de wet verboden resultaat dat partijen door een wetsontduiking en een ongeoorloofde procedure zouden trachten te bereiken.

De wettelijke pleegvormen zijn voorts nageleefd.

Het hof heeft zich vergewist van de volgehouden toestemming van de echtgenoten. Geen der echtgenoten vraagt facultatief een boedelbeschrijving noch regelingsakte.

De tussen de appellanten overeengekomen wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel gaat niet in tegen dwingende wetsbepalingen, noch tegen de belangen van het gezin of hun kinderen, noch tegen de rechten van derden.

De eerste rechter heeft het verzoek tot homologatie van de akte tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel in de gegeven omstandigheden dan ook ten onrechte afgewezen.

7. In gelijkaardige zaken, gekend onder 2005/EV/0004 (arrest van de 11de kamer van het hof d.d. 2 februari 2006), 2007/EV/0003 (arrest van de 11de bis kamer van het hof d.d. 15 maart 2007) en 2006/EV/0050 (arrest van de 11de kamer van het hof d.d. 22 maart 2007) heeft het hof ook al in dezelfde zin beslist.

OP DIE GRONDEN,

HET HOF,

recht doende op tegenspraak,

gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep toelaatbaar en gegrond.

Homologeert de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel op 14 november 2006 verleden voor notaris Bernard WAÛTERS te Brugge (Assebroek), tussen de echtgenoten:

DH CE, geboren te ..... op ......,

en

HD LM, geboren te .... op ..... ,

gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te .... op .....

Verstaat dat de griffier zal handelen overeenkomstig art. 1395, par. 2 en 3 B.W..

Laat de gedingkosten van beide instanties ten laste van de appellanten.

Verstaat dat deze niet nader te begroten zijn.

Aldus gewezen door de ELFDE KAMER van het hof van beroep te Gent, zetelende in burgerlijke zaken, samengesteld uit:

S. DE BAUW, raadsheer-wnd. voorzitter,

A. DEENE, raadsheer,

K. BROECKX, raadsheer,

en uitgesproken door de raadsheer-wnd. voorzitter van de kamer in raadkamer op ACHT NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ZEVEN,

bijgestaan door D. VAN DEN DRIESSCHE, griffier.