Arbeidsrechtbank: Vonnis van 7 April 1978 (Hasselt)
- Section :
- Case law
- Source :
- Justel N-19780407-2
- Role number :
Summary :
Bij beslissing van 10 februari 1977 werd door het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de minder-validen aan eiser voor de duur van drie jaar een tegemoetkoming voor de aankoop van spuiten en naalden beloofd. Bij beslissing van 24 november 1977 weigerde het fonds voor de toekomst nog enige tegemoetkoming te verstrekken. Op beroep van eiser wordt deze laatste beslissing, op andersluidend advies van het openbaar ministerie, vernietigd. _ Het komt de rechtbank bovendien voor, dat de bestreden beslissing een beslissing van opheffing uitmaakt. Als dusdanig beschouwt de rechtbank iedere uitdrukkelijke of stilzwijgende rechtshandeling, waarbij een administratieve overheid een door haar genomen beslissing te niet doet, voor de toekomst (ex nunc). In de bestreden beslissing immers is er geen sprake van het met terugwerkende kracht (ex tunc) te niet doen van de op 10 februari 1977 betekende eerste beslissing, doch enkel van het tenietdoen voor de toekomst (ex nunc) van laatstgenoemde beslissing. Terwijl men in de eerste veronderstelling had kunnen spreken van een intrekking, kan men in de laatste veronderstelling enkel gewag maken van een opheffing. _ Rijst thans de vraag, of een individuele beslissing van opheffing, zoals de bestreden beslissing er een is, als rechtsgeldig kan beschouwd worden. De rechtbank stelt vast dat de op 10 februari 1977 betekende beslissing, welke verwerende partij door middel van de bestreden beslissing heeft willen opheffen, een beslissing is die rechten toekent. Tevens dat zij regelmatig is. Als beslissing die rechten toekent en bovendien regelmatig is kan zij aldus de rechtbank, niet worden opgeheven. Het tegenovergestelde aanvaarden zou, zo meent de rechtbank, in strijd zijn met de rechtszekerheid. Zelfs indien de op 10 februari 1977 betekende beslissing niet regelmatig zou zijn _ hetgeen in de loop van het geding geenszins werd aangetoond _ dan nog zou de opheffing ervan slechts kunnen gebeuren binnen de termijn bepaald voor het instellen van een beroep tot vernietiging voor de Raad van State of, ingeval een beroep is ingesteld, tot de sluiting van de debatten. Daarna zou intrekking of opheffing volgens de rechtbank slechts geldig kunnen geschieden, wanneer de rechtshandeling die er het voorwerp van uitmaakt door een zodanige onregelmatigheid is aangetast, dat ze voor onbestaande moet worden gehouden, of wanneer de handeling door bedrog uitgelokt is of wanneer een uitdrukkelijke wetsbepaling de intrekking of opheffing toelaat. In feite werd de bestreden beslissing van opheffing niet getroffen tijdens de termijn voor het instellen van een beroep, waarvan boven sprake, noch voor het sluiten van de debatten als bovenbedoeld. Evenmin is er sprake van zodanige onregelmatigheid dat de op 10 februari 1977 betekende beslissing voor onbestaande zou moeten worden gehouden, noch van bedrog, noch van een uitdrukkelijke wetsbepaling die opheffing toelaat. Zie wat de rechtsleer aangaat betreffende de opheffing van een administratieve rechtshandeling (*). "Op grond van het voorgaande, beschouwt de rechtbank de bestreden beslissing, beslissing die de opheffing beoogt van een vorige beslissing, als niet rechtsgeldig. "Derhalve is de vordering gegrond."
Jugement :
The full and consolidated version of this text is not available.