Arbeidsrechtbank: Vonnis van 24 Juni 2003 (Oudenaarde). RG 23028V
- Section :
- Case law
- Source :
- Justel N-20030624-17
- Role number :
- 23028V
Summary :
In tegenstelling tot de regeling inzake Ziekte- en Invaliditeitsverzekering wordt niet vereist dat de gehandicapte alle werkzaamheden heeft onderbroken maar is het vergelijkingspunt enkel de algemene arbeidsmarkt en niet wat een persoon van dezelfde stand en met dezelfde opleiding kan verdienen (G. Loosveldt, Tegemoetko-mingen aan gehandicapten: wetgeving en rechtspraak, T.S.R., 2001, bijzonder nummer, 1089; vgl. Arbh. Luik, 17 oktober 1996, Soc. Kron. 1999, 325). De toetsing aan de (gemiste) opleiding of beroep van verpleegster is dan ook niet relevant nu de algemene arbeidsmarkt determinerend is.
Jugement :
Add the document to a folder
()
to start annotating it.
Eerste bladzijde. V. .
op
A.R. nr. 23.028/V. Rep. nr. .
aan
____________________________________________________________________________
C.D.
R.C. De ARBEIDSRECHTBANK te OUDENAARDE, vijfde kamer, spreekt het hieronder
R.P. volgend vonnis uit tijdens de openbare terechtzitting van dinsdag vierentwintig juni
Verminderd tweeduizend en drie
Griffierecht
IN DE ZAAK:
C.E., P., M., Th.,
wonende te ,
eisende partij, vertegenwoordigd door Mr. H. Steennot, advocaat te Aalst,
tegen
BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de heer Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Bestuur van de Maatschappelijke Integratie,
waarvan de burelen gevestigd zijn te 1000 Brussel aan de Zwarte Lieve-vrouw-straat nr. 3 C, en aldaar woonst kiezend,
verwerende partij, vertegenwoordigd door Mr. A. Wijnant, advocaat te Geraards-bergen.
De artikelen 2, 30, 34, 35, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werden nageleefd.
De vordering werd ingeleid door het verzoekschrift dat de eisende partij bij een op 14 augustus 2001 ter post aangetekende brief toestuurde aan de griffie van de Arbeids-rechtbank te Oudenaarde.
Aldus wordt beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister voor Maatschappelijke Integratie, daterend van 21 mei 2001, in zake de rechten op een tegemoetkoming als gehandicapte inge-volge de aanvraag dd.
21 augustus 2000.
Door deze beslissing werd vanaf 1 september 2000:
- de inkomensvervangende tegemoetkoming geweigerd, omdat het ver-dien-vermogen niet verminderd is tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene ar-beids-markt kan verdienen;
- de integratietegemoetkoming geweigerd, omdat de graad van zelf-red-zaamheid niet op ten minste zeven punten bepaald werd.
Bij tussenvonnis van 14 januari 2002 werd de vordering omschreven en toegela-ten, en werd als deskundige aangesteld Dr. M. Lannoo, geneesheer-specia-list te Anzegem.
Op 8 mei 2002 legde de deskundige zijn verslag neer ter griffie en besloot dat het verdien-vermogen van de eisende partij niet ver-minderd is tot één derde van wat een valide per-soon door één of ander beroep op de algemene ar-beids-markt kan ver-dienen
en dat de eisende partij een graad van zelf-redzaamheid heeft ten bedrage van zes punten, zodat zij niet gerechtigd is een inkomensvervangende noch op een integratietegemoetkoming.
De rechtbank heeft de beide partijen gehoord; de stukken van het dossier werden ingezien.
De heer Michiel Dhaene, substituut-arbeidsauditeur, wordt gehoord tijdens de openbare terechtzit-ting van 27 mei 2003 en legt een schrifte-lijk advies over.
De eisende partij wenst geen repliek te geven.
De verwerende partij heeft, bij conclusie neergelegd ter griffie op 11 juni 2003, schriftelijk gerepliceerd op het advies van het O.M.
Standpunt van partijen
De eisende partij is niet akkoord met de bevindingen van de deskundige.
De eisende partij wijst vooreerst op de blijvende klachten na het zware ongeval van 31 oktober 1994.
Inzake haar verdienvermogen wijst de eisende partij erop dat zij haar studies als verpleegkundige heeft moeten staken door het gevolgen van het ongeval.
De eisende partij benadrukt dat zij thans weliswaar werkt bij het Ministerie van Financiën doch dit enkel te danken is aan haar positieve ingesteldheid en doorgedreven wilskracht en zij hiervoor niet mag worden gestraft.
De eisende partij wijst ook op haar erkenning door het Vlaams Fonds als gehandicapte.
Inzake de zelfredzaamheid is de eisende partij van oordeel dat zij, in afwijking van de quoteringen van de deskundige, gerechtigd is op twee punten voor de rubrieken verplaatsingen, hygiëne van de woonst en toezicht en één punt voor de rubriek persoonlijke hygiëne.
De verwerende partij betoogt dat de bestreden beslissing gegrond werd getroffen en verwijst naar het deskundigenonderzoek, waaruit blijkt dat het verdienvermogen van de eisende partij niet verminderd is tot één derde.
In de repliek op het advies van de heer Arbeidsauditeur benadrukt de verwerende partij dat ten onrechte een toetsing werd gedaan aan het beroep van verpleegster.
Inzake de graad van zelfredzaamheid wijst de verwerende partij erop dat de geneesheer-inspecteur slechts kwam tot vier punten (één punt voor verplaatsing en onderhoud van de woning en twee punten voor sociale contacten).
De verwerende partij is verwonderd dat in het advies ook vier punten meer worden toegekend dan door de deskundige en is van oordeel dat, bij een dergelijke afwijking, eerder een aanvullende onderzoek of een nieuw deskundig onderzoek aangewezen is.
Beoordeling
1. Nopens de inkomensvervangende tegemoetkoming
1.1. Artikel 2 ,§ 1 van de Wet van 27 februari 1987 vereist voor de inkomensvervangende tegemoetkoming dat het verdienvermogen door de lichamelijke of psychische toestand is verminderd tot één derde van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen.
In tegenstelling tot de regeling inzake Ziekte- en Invaliditeitsverzekering wordt niet vereist dat de gehandicapte alle werkzaamheden heeft onderbroken maar is het vergelijkingspunt enkel de algemene arbeidsmarkt en niet wat een persoon van dezelfde stand en met dezelfde opleiding kan verdienen (G. Loosveldt, Tegemoetkomingen aan gehandicapten: wetgeving en rechtspraak, T.S.R., 2001, bijzonder nummer, 1089; vgl. Arbh. Luik, 17 oktober 1996, Soc. Kron. 1999, 325).
De toetsing aan de (gemiste) opleiding of beroep van verpleegster is dan ook niet relevant nu de algemene arbeidsmarkt determinerend is.
De blijvende gevolgen van het zeer ernstig ongeval worden door de heer Arbeidsauditeur omschreven in 21 punten.
Een aantal van deze punten hebben geen weerslag bij de beoordeling van het verdienvermogen (bv. niet met de oogleden kunnen knipperen, de afstand tussen de vingers en de voeten moeilijk kunnen inschatten, een naald draden ...) of zijn vaak identieke omschrijvingen van een zelfde letsel (niet meer op één been staan en wankelende monopodale stand; onzekere gang met verbreed steunvlak en onmogelijke lijngang).
De blijvende letsels van de eisende partij hebben hoofdzakelijk betrekking op ernstige visusproblemen, een gemis aan reuk, een licht gestoord evenwicht, vluggere vermoeidheid en concentratiestoornissen.
Ten onrechte stelt de eisende partij dat de deskundige het verminderd verdienvermogen heeft onderschat omdat ze nog werkzaam is dankzij haar buitengewone inspanningen.
De kern van de zaak is evenwel dat de eisende partij in gebreke blijft aan te tonen dat haar verdienvermogen, getoetst aan de algemene arbeidsmarkt, verminderd is tot een derde.
Het deskundig verslag wijst op het tegendeel zonder dat hiermee is gezegd dat de eisende partij geen vermindering zou hebben van het verdienvermogen en zonder dat niet zou worden erkend dat haar inzet bijdraagt tot haar tewerkstelling.
De verwijzing naar het verslag van Dr. R. D., als deskundige aangesteld in het kader van de behandeling voor de Politierechtbank, kan niet overtuigen, niet alleen omdat de grens van één derde ook al niet wordt bereikt (vijfenzestig percent) maar vooral om dat de raming hoofdzakelijk gebeurde op basis van de (militair geïnspireerde) Officiële Belgische Schaal voor de Invaliditeit (waarbij het strikte oogletsel alleen al werd bepaald op negenendertig percent).
Evenmin kan een eventuele erkenning door het Vlaams Fonds een voldoende indicatie zijn voor de vereiste vermindering van het verdienvermogen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eisende partij niet voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van een inkomensvervangende tegemoetkoming.
2. Inzake de integratietegemoetkoming
De deskundige heeft ook op dit vlak zijn opdracht op een oordeelkundige en gemotiveerde wijze uitgevoerd.
De opmerkingen op het verslag in prelectuur werden beknopt doch voldoende en pertinent beantwoord.
Inzake de zelfredzaamheid is er discussie (in de zin dat de eisende partij telkens een punt meer vraagt) voor de rubrieken verplaatsingen, hygiëne van de woonst, persoonlijke hygiëne en toezicht.
2.1. Inzake de rubriek verplaatsingen dient met de deskundige te worden vastgesteld dat de eisende partij binnenshuis geen noemenswaardige problemen heeft en zij zich ook buitenshuis te voet onbeperkt kan verplaatsen.
Zij kan zich verplaatsen met een auto (waarvan een servostuur en een automatische versnellingsbank bezwaarlijk kunnen worden aangezien als echte aanpassingen) en met het openbaar vervoer.
Bij het autorijden en het nemen van het openbaar vervoer ondervindt de eisende partij kleine moeilijkheden en samen met het feit dat zij niet mag fietsen, wordt dit voldoende ingeschat met één punt.
Misschien zou een tussenquotering met halve punten meer de realiteit benaderen doch dit kan niet wettelijk en geenszins kan worden aanvaard dat de eisende partij ernstige moeilijkheden ondervindt of een grote bijkomende inspanning moet doen inzake verplaatsingen.
2.2. Inzake persoonlijke hygiëne vraagt de eisende partij de toekenning van één punt louter en alleen omdat ze hulp nodig heeft bij het knippen van de teennagels.
De vermindering van de zelfredzaamheid moet met gezond verstand worden benaderd en er kan geen sprake zijn van een aantasting van de zelfredzaamheid wanneer men "de perfectie" als standaard neemt en elke afwijking ervan gaat aanzien als een vermindering van de zelfredzaamheid.
2.3. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de hygiëne van de woonst, waarbij de eisende partij alle huishoudelijke taken kan uitvoeren (behalve op ladders staan en behoudens de zeer fijne taken waarvoor een ongestoord dieptezicht noodzakelijk is).
Ook hier volgt de rechtbank het oordeel van de deskundige dat er geen sprake is van grote moeilijkheden.
2.4. Inzake het toezicht kent de eisende partij geen specifieke problemen op psychisch vlak en haar verstandelijke vermogens zijn hoog zodat zij gevaren kan vermijden.
Administratieve en financiële zaken worden door haar zelf gedaan zonder hulp.
Door haar zeer beperkte evenwichtsstoornissen en visusproblematiek kan wel aanvaard worden dat de eisende partij kleine moeilijkheden ondervindt.
Op grond van het deskundig verslag neemt de recht-bank aldus aan dat de eisende partij vanaf 1 september 2000 een graad van zelf-redzaam-heid heeft ten bedrage van zes punten, graad geëvalu-eerd op basis van de handlei-ding, bepaald door het Mini-sterieel Besluit van 30 juli 1987, zodat de eisende partij niet gerechtigd is op een integratietegemoetkoming.
OP DEZE GRONDEN:
de rechtbank,
rechtsprekend op tegenspraak,
gelet op het schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie,
- verklaart de vordering ongegrond;
- bepaalt het bedrag van de tot op heden te vereffenen kosten van de eisende partij op 156,18 euro;
- stelt vast dat bij ontstentenis van een omstandige opgave het be-drag van de tot op heden te vereffenen kosten van de verwerende partij niet kan bepaald worden;
- verwijst met toepassing van artikel 1.017 tweede lid van het Ge-rech-telijk Wetboek de verwerende partij in de kosten van het ge-ding.
Aanwezig :
Luc HOEDAERT, voorzitter van de Arbeidsrechtbank, voor-zit-ter van de kamer;
Martin TANT, rechter in sociale zaken, benoemd als zelfstan-dige;
Guy SANSPEUR, rechter in sociale zaken, benoemd als werknemer-arbeider;
Myriam DE BOCK, griffier.
Sanspeur Tant
De Bock Hoedaert
op
A.R. nr. 23.028/V. Rep. nr. .
aan
____________________________________________________________________________
C.D.
R.C. De ARBEIDSRECHTBANK te OUDENAARDE, vijfde kamer, spreekt het hieronder
R.P. volgend vonnis uit tijdens de openbare terechtzitting van dinsdag vierentwintig juni
Verminderd tweeduizend en drie
Griffierecht
IN DE ZAAK:
C.E., P., M., Th.,
wonende te ,
eisende partij, vertegenwoordigd door Mr. H. Steennot, advocaat te Aalst,
tegen
BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de heer Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Bestuur van de Maatschappelijke Integratie,
waarvan de burelen gevestigd zijn te 1000 Brussel aan de Zwarte Lieve-vrouw-straat nr. 3 C, en aldaar woonst kiezend,
verwerende partij, vertegenwoordigd door Mr. A. Wijnant, advocaat te Geraards-bergen.
De artikelen 2, 30, 34, 35, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werden nageleefd.
De vordering werd ingeleid door het verzoekschrift dat de eisende partij bij een op 14 augustus 2001 ter post aangetekende brief toestuurde aan de griffie van de Arbeids-rechtbank te Oudenaarde.
Aldus wordt beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister voor Maatschappelijke Integratie, daterend van 21 mei 2001, in zake de rechten op een tegemoetkoming als gehandicapte inge-volge de aanvraag dd.
21 augustus 2000.
Door deze beslissing werd vanaf 1 september 2000:
- de inkomensvervangende tegemoetkoming geweigerd, omdat het ver-dien-vermogen niet verminderd is tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene ar-beids-markt kan verdienen;
- de integratietegemoetkoming geweigerd, omdat de graad van zelf-red-zaamheid niet op ten minste zeven punten bepaald werd.
Bij tussenvonnis van 14 januari 2002 werd de vordering omschreven en toegela-ten, en werd als deskundige aangesteld Dr. M. Lannoo, geneesheer-specia-list te Anzegem.
Op 8 mei 2002 legde de deskundige zijn verslag neer ter griffie en besloot dat het verdien-vermogen van de eisende partij niet ver-minderd is tot één derde van wat een valide per-soon door één of ander beroep op de algemene ar-beids-markt kan ver-dienen
en dat de eisende partij een graad van zelf-redzaamheid heeft ten bedrage van zes punten, zodat zij niet gerechtigd is een inkomensvervangende noch op een integratietegemoetkoming.
De rechtbank heeft de beide partijen gehoord; de stukken van het dossier werden ingezien.
De heer Michiel Dhaene, substituut-arbeidsauditeur, wordt gehoord tijdens de openbare terechtzit-ting van 27 mei 2003 en legt een schrifte-lijk advies over.
De eisende partij wenst geen repliek te geven.
De verwerende partij heeft, bij conclusie neergelegd ter griffie op 11 juni 2003, schriftelijk gerepliceerd op het advies van het O.M.
Standpunt van partijen
De eisende partij is niet akkoord met de bevindingen van de deskundige.
De eisende partij wijst vooreerst op de blijvende klachten na het zware ongeval van 31 oktober 1994.
Inzake haar verdienvermogen wijst de eisende partij erop dat zij haar studies als verpleegkundige heeft moeten staken door het gevolgen van het ongeval.
De eisende partij benadrukt dat zij thans weliswaar werkt bij het Ministerie van Financiën doch dit enkel te danken is aan haar positieve ingesteldheid en doorgedreven wilskracht en zij hiervoor niet mag worden gestraft.
De eisende partij wijst ook op haar erkenning door het Vlaams Fonds als gehandicapte.
Inzake de zelfredzaamheid is de eisende partij van oordeel dat zij, in afwijking van de quoteringen van de deskundige, gerechtigd is op twee punten voor de rubrieken verplaatsingen, hygiëne van de woonst en toezicht en één punt voor de rubriek persoonlijke hygiëne.
De verwerende partij betoogt dat de bestreden beslissing gegrond werd getroffen en verwijst naar het deskundigenonderzoek, waaruit blijkt dat het verdienvermogen van de eisende partij niet verminderd is tot één derde.
In de repliek op het advies van de heer Arbeidsauditeur benadrukt de verwerende partij dat ten onrechte een toetsing werd gedaan aan het beroep van verpleegster.
Inzake de graad van zelfredzaamheid wijst de verwerende partij erop dat de geneesheer-inspecteur slechts kwam tot vier punten (één punt voor verplaatsing en onderhoud van de woning en twee punten voor sociale contacten).
De verwerende partij is verwonderd dat in het advies ook vier punten meer worden toegekend dan door de deskundige en is van oordeel dat, bij een dergelijke afwijking, eerder een aanvullende onderzoek of een nieuw deskundig onderzoek aangewezen is.
Beoordeling
1. Nopens de inkomensvervangende tegemoetkoming
1.1. Artikel 2 ,§ 1 van de Wet van 27 februari 1987 vereist voor de inkomensvervangende tegemoetkoming dat het verdienvermogen door de lichamelijke of psychische toestand is verminderd tot één derde van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen.
In tegenstelling tot de regeling inzake Ziekte- en Invaliditeitsverzekering wordt niet vereist dat de gehandicapte alle werkzaamheden heeft onderbroken maar is het vergelijkingspunt enkel de algemene arbeidsmarkt en niet wat een persoon van dezelfde stand en met dezelfde opleiding kan verdienen (G. Loosveldt, Tegemoetkomingen aan gehandicapten: wetgeving en rechtspraak, T.S.R., 2001, bijzonder nummer, 1089; vgl. Arbh. Luik, 17 oktober 1996, Soc. Kron. 1999, 325).
De toetsing aan de (gemiste) opleiding of beroep van verpleegster is dan ook niet relevant nu de algemene arbeidsmarkt determinerend is.
De blijvende gevolgen van het zeer ernstig ongeval worden door de heer Arbeidsauditeur omschreven in 21 punten.
Een aantal van deze punten hebben geen weerslag bij de beoordeling van het verdienvermogen (bv. niet met de oogleden kunnen knipperen, de afstand tussen de vingers en de voeten moeilijk kunnen inschatten, een naald draden ...) of zijn vaak identieke omschrijvingen van een zelfde letsel (niet meer op één been staan en wankelende monopodale stand; onzekere gang met verbreed steunvlak en onmogelijke lijngang).
De blijvende letsels van de eisende partij hebben hoofdzakelijk betrekking op ernstige visusproblemen, een gemis aan reuk, een licht gestoord evenwicht, vluggere vermoeidheid en concentratiestoornissen.
Ten onrechte stelt de eisende partij dat de deskundige het verminderd verdienvermogen heeft onderschat omdat ze nog werkzaam is dankzij haar buitengewone inspanningen.
De kern van de zaak is evenwel dat de eisende partij in gebreke blijft aan te tonen dat haar verdienvermogen, getoetst aan de algemene arbeidsmarkt, verminderd is tot een derde.
Het deskundig verslag wijst op het tegendeel zonder dat hiermee is gezegd dat de eisende partij geen vermindering zou hebben van het verdienvermogen en zonder dat niet zou worden erkend dat haar inzet bijdraagt tot haar tewerkstelling.
De verwijzing naar het verslag van Dr. R. D., als deskundige aangesteld in het kader van de behandeling voor de Politierechtbank, kan niet overtuigen, niet alleen omdat de grens van één derde ook al niet wordt bereikt (vijfenzestig percent) maar vooral om dat de raming hoofdzakelijk gebeurde op basis van de (militair geïnspireerde) Officiële Belgische Schaal voor de Invaliditeit (waarbij het strikte oogletsel alleen al werd bepaald op negenendertig percent).
Evenmin kan een eventuele erkenning door het Vlaams Fonds een voldoende indicatie zijn voor de vereiste vermindering van het verdienvermogen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eisende partij niet voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van een inkomensvervangende tegemoetkoming.
2. Inzake de integratietegemoetkoming
De deskundige heeft ook op dit vlak zijn opdracht op een oordeelkundige en gemotiveerde wijze uitgevoerd.
De opmerkingen op het verslag in prelectuur werden beknopt doch voldoende en pertinent beantwoord.
Inzake de zelfredzaamheid is er discussie (in de zin dat de eisende partij telkens een punt meer vraagt) voor de rubrieken verplaatsingen, hygiëne van de woonst, persoonlijke hygiëne en toezicht.
2.1. Inzake de rubriek verplaatsingen dient met de deskundige te worden vastgesteld dat de eisende partij binnenshuis geen noemenswaardige problemen heeft en zij zich ook buitenshuis te voet onbeperkt kan verplaatsen.
Zij kan zich verplaatsen met een auto (waarvan een servostuur en een automatische versnellingsbank bezwaarlijk kunnen worden aangezien als echte aanpassingen) en met het openbaar vervoer.
Bij het autorijden en het nemen van het openbaar vervoer ondervindt de eisende partij kleine moeilijkheden en samen met het feit dat zij niet mag fietsen, wordt dit voldoende ingeschat met één punt.
Misschien zou een tussenquotering met halve punten meer de realiteit benaderen doch dit kan niet wettelijk en geenszins kan worden aanvaard dat de eisende partij ernstige moeilijkheden ondervindt of een grote bijkomende inspanning moet doen inzake verplaatsingen.
2.2. Inzake persoonlijke hygiëne vraagt de eisende partij de toekenning van één punt louter en alleen omdat ze hulp nodig heeft bij het knippen van de teennagels.
De vermindering van de zelfredzaamheid moet met gezond verstand worden benaderd en er kan geen sprake zijn van een aantasting van de zelfredzaamheid wanneer men "de perfectie" als standaard neemt en elke afwijking ervan gaat aanzien als een vermindering van de zelfredzaamheid.
2.3. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de hygiëne van de woonst, waarbij de eisende partij alle huishoudelijke taken kan uitvoeren (behalve op ladders staan en behoudens de zeer fijne taken waarvoor een ongestoord dieptezicht noodzakelijk is).
Ook hier volgt de rechtbank het oordeel van de deskundige dat er geen sprake is van grote moeilijkheden.
2.4. Inzake het toezicht kent de eisende partij geen specifieke problemen op psychisch vlak en haar verstandelijke vermogens zijn hoog zodat zij gevaren kan vermijden.
Administratieve en financiële zaken worden door haar zelf gedaan zonder hulp.
Door haar zeer beperkte evenwichtsstoornissen en visusproblematiek kan wel aanvaard worden dat de eisende partij kleine moeilijkheden ondervindt.
Op grond van het deskundig verslag neemt de recht-bank aldus aan dat de eisende partij vanaf 1 september 2000 een graad van zelf-redzaam-heid heeft ten bedrage van zes punten, graad geëvalu-eerd op basis van de handlei-ding, bepaald door het Mini-sterieel Besluit van 30 juli 1987, zodat de eisende partij niet gerechtigd is op een integratietegemoetkoming.
OP DEZE GRONDEN:
de rechtbank,
rechtsprekend op tegenspraak,
gelet op het schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie,
- verklaart de vordering ongegrond;
- bepaalt het bedrag van de tot op heden te vereffenen kosten van de eisende partij op 156,18 euro;
- stelt vast dat bij ontstentenis van een omstandige opgave het be-drag van de tot op heden te vereffenen kosten van de verwerende partij niet kan bepaald worden;
- verwijst met toepassing van artikel 1.017 tweede lid van het Ge-rech-telijk Wetboek de verwerende partij in de kosten van het ge-ding.
Aanwezig :
Luc HOEDAERT, voorzitter van de Arbeidsrechtbank, voor-zit-ter van de kamer;
Martin TANT, rechter in sociale zaken, benoemd als zelfstan-dige;
Guy SANSPEUR, rechter in sociale zaken, benoemd als werknemer-arbeider;
Myriam DE BOCK, griffier.
Sanspeur Tant
De Bock Hoedaert