Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 15.05.2002

Date :
15-05-2002
Language :
French Dutch
Size :
3 pages
Section :
Regulation
Type :
Belgian justice
Sub-domain :
Fiscal Discipline

Summary :

Ontheffing van ambtswege,Nieuwe stukken of feiten,Gerechtelijke uitspraak,Vermindering onderhoudsgelden

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 15.05.2002
Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 15.05.2002
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 15.05.2002
Tax year : 2005
Document date : 15/05/2002
Document language : NL
Modification date : 12/12/2006 08:31:54
Name : G 02/5
Version : 1
Court : appeal

ARREST G 02/5


Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 15.05.2002



FJF 2003/114

Ontheffing van ambtswege - Nieuwe stukken of feiten - Gerechtelijke uitspraak - Vermindering onderhoudsgelden

Nieuwe bescheiden of feiten in de zin van artikel 376, § 1 van het WIB 1992 zijn deze die van aard zijn dat ze het bewijs van een overbelasting uitmaken, dat niet vroeger kon worden geleverd en dat de belastingplichtige niet in staat was te leveren voor het verstrijken van de termijnen van bezwaar of beroep.
Wanneer door de eiseres een arrest wordt overgelegd van het hof van beroep waarbij voor het aanslagjaar 1990 de onderhoudsgelden van de vader voor zijn drie kinderen werden verlaagd ten aanzien van hetgeen was aangegeven en belast, maakt dit ongetwijfeld een nieuw afdoend bescheid uit dat de belastingplichtige niet in staat was te leveren voor het verstrijken van de termijnen van bezwaar of hoger beroep. De aanslag moet bijgevolg ontheven worden in de mate dat een hoger bedrag aan onderhoudsgelden werd belast dan waartoe de vader uiteindelijk werd veroordeeld.





Raadsheer, waarnemend kamervoorzitter : M. De Meue
Plaatsvervangende raadsheren : M. Cornut, M. Blomme
Advocaten : Mr. Gheysen, Mr. Decordier

V.H.M.L.
tegen
de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën

velt het Hof het volgend arrest :

Overwegende dat de eiseres tijdig en regelmatig een voorziening heeft ingediend van de beslissing van 18 december 1995 van de ambtenaar gedelegeerd door de Gewestelijke directeur van de directe belastingen te Gent waarbij haar bezwaarschrift tegen de op haar naam gevestigde aanslag in de personen- en aanvullende gemeentebelasting voor het aanslagjaar 1990 (kohierartikel 2728225) niet ontvankelijk werd verklaard wegens laattijdigheid in het kader van art. 272 van het WIB 1964, niet ontvankelijk in het kader van art. 277, § 3 van het WIB 1964 en afgewezen werd in het kader van art. 277, § 1 van het WIB 1964;

Overwegende dat door de eiseres ter openbare terechtzitting van 3 april 2002 aanvullende stukken werden neergelegd; dat niettegenstaande deze stukken laattijdig werden neergelegd deze stukken ter zake dienend kunnen zijn zodat het Hof de neerlegging ervan beveelt op grond van artikel 877 Ger.W.;

Overwegende dat de eiseres een aangifte deed waarbij zij ontvangen onderhoudsuitkeringen had aangegeven t.b.v. 5.288,39 EUR (= 213.333 BEF) dewelke zij ontvangen had van haar vader M.V.H.;

Overwegende dat aan de eiseres op 4 mei 1992 een bericht van wijziging van aangifte werd overgemaakt waarbij de aangegeven onderhoudsuitkeringen werden verhoogd van 5.288,39 EUR (= 213.333 BEF) tot 7.483,26 EUR (= 301.874 BEF);

Overwegende dat de eiseres zich dienaangaande akkoord verklaarde;

Overwegende dat de supplementaire aanslag dan ook werd gevestigd zoals aangekondigd op 3 september 1992 en verstuurd volgens de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet op 4 september 1992 (kohierartikel 2728225);

Overwegende dat door de eiseres bezwaar werd ingediend bij bezwaarschrift gedateerd op 22 april 1993 en ontvangen door de administratie op 3 mei 1993; dat zij liet gelden dat een deel van de door haar vader betaalde onderhoudsgelden niet aanvaard werden door de directe belastingen als ontvangen uitkeringen maar als liberaliteiten werden beschouwd; dat zij bezwaar indient op het deel van de door haar aangegeven ontvangen onderhoudsgelden voorzover zij in hoofde van haar vader niet als aftrekbare onderhoudsgelden zouden worden aanzien;

Overwegende dat zij verder liet gelden dat minstens de beginselen van behoorlijk bestuur werden geschonden;

Overwegende dat de directoriale beslissing het bezwaar afwees wegens laattijdigheid op grond van art. 272 van het WIB 1964 daar het bezwaar niet werd ingediend binnen de op straffe van verval gestelde termijn die uiterlijk op 30 april 1993 verstreek; dat het eveneens niet ontvankelijk werd verklaard in het kader van art. 277, § 3 van het WIB 1964 doch ontvankelijk maar niet gegrond in het kader van art. 277, § 1 van het WIB 1964, daar er volgens de directeur geen sprake was van materiële vergissingen, dubbele belasting of nieuwe feiten;

Overwegende dat door de eiseres een voorziening werd ingediend daar volgens haar het bezwaar ten onrechte onontvankelijk werd verklaard, zeker op basis van art. 376, § 1 van het WIB 1992 daar een eventueel laattijdig bezwaarschrift kan gelden als tijdige vraag tot ambtshalve ontheffing in dergelijke casuïstiek;

Overwegende dat krachtens het te dezen toepasselijke artikel 371 van het WIB 1992 de bezwaarschriften op straffe van verval moeten worden ingediend uiterlijk op 30 april van het jaar nadat waarin de belasting is gevestigd zonder dat de termijn evenwel minder dan zes maanden mag bedragen vanaf de datum van het aanslagbiljet of van de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier;

Overwegende dat een bezwaar slechts als ingediend kan worden beschouwd wanneer de gewestelijke directeur er kennis kan van nemen; dat overigens niet wordt betwist dat het bezwaar pas werd ingediend op 3 mei 1993 daar waar het op 30 april 1983 (zijnde een vrijdag) had moeten ingediend zijn geweest;

Overwegende dat dit rechtsverval van openbare orde is en de administratie er niet kan aan verzaken;

Overwegende dat de eiseres in conclusies neergelegd op 3 april 2002 stelt dat minstens de voorwaarden van art. 376, § 1 van het WIB 1992 vervuld zijn;

Overwegende dat overeenkomstig art. 376, § 1 van het WIB 1992 de directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar ambtshalve ontheffing verleent van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingplichtige wordt verantwoord door wettige redenen en op voorwaarde dat die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingplichtige aan de administratie werden bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd;

Overwegende dat nu de aanslag werd gevestigd op 3 september 1992 het verzoek tot ambtshalve ontheffing tijdig werd geformuleerd;

Overwegende dat nieuwe bescheiden of feiten in de zin van art. 376, § 1 van het WIB 1992 deze zijn die van aard zijn dat ze het bewijs van een overbelasting uitmaken dat niet vroeger kon worden geleverd en dat de belastingplichtige niet in staat was te leveren voor het verstrijken van de termijnen van bezwaar of beroep;

Overwegende dat art. 376, § 1 van het WIB 1992 uitdrukkelijk bepaalt dat het laattijdig overleggen of inroepen van afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten moet worden verantwoord door wettige redenen;

Overwegende dat door de eiseres een arrest wordt overgelegd uitgesproken door de vijfde fiscale kamer van het Hof van beroep te Gent op 22 januari 2002 waarbij voor het aanslagjaar 1990 de onderhoudsgelden betaald door hun vader voor de drie kinderen werden bepaald op 13.484,61 EUR (= 543.968 BEF), hetzij 4.494,88 EUR (= 181.323 BEF) per kind; dat dit ongetwijfeld een nieuw afdoend bescheid betreft dat de belastingplichtige niet in staat was te leveren voor het verstrijken van de termijnen van bezwaar of hoger beroep;

Overwegende dat nu de betwiste taxatie rekening houdt met een betaald onderhoudsgeld van 7.483,26 EUR (=301.874 BEF), waarvan 80 % belast of 5.986,60 EUR (= 241.499 BEF), er ambtshalve moet worden ontheven daar op grond van dit nieuw stuk het bedrag slechts belastbaar is ten belope van 80 % van 4.494,88 EUR (= 181.323 BEF);

Overwegende dat de voorziening gegrond voorkomt zodat ook de Belgische Staat in de kosten moet worden verwezen.

Op die gronden,
Het Hof,
Gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Gehoord in openbare terechtzitting het verslag van raadsheer Antoine De Meue en de partijen in hun middelen en conclusies.
Ontvangt de voorziening en erover beslissend :
Verleent ambtshalve ontheffing rekening houdend met wat voorafgaat en beveelt de herberekening van de betwiste aanslag alsmede de terugbetaling van de op grond van die aanslag eventueel te veel geïnde sommen.
Verwijst de Belgische Staat in de kosten.