Artikel 117, KB/WIB 92 (historisch)

Date :
22-05-2017
Language :
French Dutch
Size :
68 pages
Section :
Regulation
Type :
Royal decrees
Sub-domain :
Fiscal Discipline

Summary :

roerende voorheffing - vrijstelling van de RV

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Artikel 117, KB/WIB 92 (historisch)
Artikel 117, KB/WIB 92 (historisch)
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Effective date : 16.06.2017
Document type : Royal decrees
Title : Artikel 117, KB/WIB 92 (historisch)
Document date : 22/05/2017
Keywords : roerende voorheffing / vrijstelling van de RV
Document language : NL
Name : Artikel 117, KB/WIB 92 (historisch)
Version : 1
Previous document   Next document   Show list of documents

Artikel 117, KB/WIB 92 (historisch)

(Art. 266, WIB 92)

 

Art. 117, § 2, c), is van toepassing vanaf 16.06.2017

Art. 117, § 6 en 6/1, is van toepassing vanaf 28.11.2016

Art. 117, § 13, is van toepassing vanaf 01.01.2013

Art. 117, § 2, is van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 07.01.2013

Art. 117, § 2, c, is van toepassing vanaf 01.03.2010

Art. 117, § 3, is opgeheven voor de dividenden en de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.03.2010

Art. 117, § 4, eerste lid, is van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2007

Art. 117, § 4 en § 5 , is van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 01.02.2005. De tekst van art. 117, § 2, § 3, § 16, § 17 en § 18 is van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsover. Art. 117, § 6 en § 6ter is van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vanaf 01.02.2005

Art. 117, § 4, § 5 , § 5bis en § 15 is van toepassing vanaf 01.01.2005

Art. 117, § 1, 4°, § 6bis, § 15, is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003

Art. 117, § 4, 3e lid, § 5, 3e lid, § 16, §§ 17 en 18, is van toepassing vanaf 28.11.2000

Art. 117, § 4, 2e lid, § 5, 2e lid, en § 15, is van toepassing vanaf 09.08.1997

Art. 117, § 1, 2°, en § 14, is van toepassing vanaf 31.12.1996

Art. 117, § 1, 1°, a, is van toepassing op de vanaf 14.12.1996 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten

Art. 117 is van toepassing vanaf 31.07.1995

Art. 117 is van toepassing vanaf 09.06.1994

Art. 117 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1993

Art. 117 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1992

 

 

Art. 117, § 2, c), is van toepassing vanaf 16.06.2017 (art. 22, KB 22.05.2017 - B.S. 06.06.2017; Numac: 2017030371)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) spaarders niet-inwoners zijn bedoeld in artikel 227, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een maatschappelijk doel dat uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek, en die in het land waarvan ze inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, eerste lid, 11°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een moedervennootschap bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6, van de dividenduitkerende vennootschap.

§ 3. (...)

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen (...), 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6/1. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolgde de artikelen 106, § 7, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

De verzaking wordt bovendien slechts toegestaan indien de schuldenaar van de roerende voorheffing opgeeft in welke mate dat de uitgekeerde dividenden al dan niet voortkomen uit de in het tweede lid bedoelde dividenden en inkomsten.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

ยง 7. De in artikel 115, ยง 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

ยง 8. De in artikel 115, ยง 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. (...)

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 6 en 6/1, is van toepassing vanaf 28.11.2016 (art. 31 en 32, KB 09.11.2016 - B.S. 18.11.2016; Numac: 2016003383)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) spaarders niet-inwoners zijn bedoeld in artikel 227, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een maatschappelijk doel dat uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek, en die in het land waarvan ze inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een moedervennootschap bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6, van de dividenduitkerende vennootschap.

§ 3. (...)

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen (...), 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6/1. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolgde de artikelen 106, § 7, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

De verzaking wordt bovendien slechts toegestaan indien de schuldenaar van de roerende voorheffing opgeeft in welke mate dat de uitgekeerde dividenden al dan niet voortkomen uit de in het tweede lid bedoelde dividenden en inkomsten.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. (...)

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 13, is van toepassing vanaf 01.01.2013 (art. 3 en 4, KB 27.12.2012 - B.S. 31.12.2012)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) spaarders niet-inwoners zijn bedoeld in artikel 227, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een maatschappelijk doel dat uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek, en die in het land waarvan ze inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een moedervennootschap bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6, van de dividenduitkerende vennootschap.

§ 3. (...)

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. (...)

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 2, is van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 07.01.2013 (art. 3 en 4, KB 20.12.2012 - B.S. 28.12.2012)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) spaarders niet-inwoners zijn bedoeld in artikel 227, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een maatschappelijk doel dat uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek, en die in het land waarvan ze inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een moedervennootschap bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6, van de dividenduitkerende vennootschap.

§ 3. (...)

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 2, c, is van toepassing vanaf 01.03.2010 (art. 9 en 21, KB 05.12.2011 - B.S. 12.12.2011)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2(...) of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6.

§ 3. (...)

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 3, is opgeheven voor de dividenden en de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.03.2010 (art. 4 en 5, KB 22.02.2010 - B.S. 01.03.2010)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in artikel 106, § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6.

§ 3. (...)

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 4, eerste lid, is van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2007 (art. 4, KB 21.12.2006 - B.S. 29.12.2006)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in artikel 106, § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4°, c, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat de het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

De in artikel 106, § 3, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt bovendien slechts toegestaan indien het attest bedoeld in het vorige lid bevestigt dat de spaarders niet-inwoners die de aandelen bezitten er niet toe gehouden zijn het resultaat ervan krachtens een contractuele verplichting aan de uiteindelijke verkrijger door te storten en dat het beleggingsfonds er niet toe gehouden is een inkomen vermeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die het krachtens een lening bezit door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in artikel 106, § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 4 en § 5 , is van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 01.02.2005. De tekst van art. 117, § 2, § 3, § 16, § 17 en § 18 is van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005. Art. 117, § 6 en § 6ter is van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vanaf 01.02.2005 (art. 19, KB 20.01.2005 - B.S. 01.02.2005)

[Artikel 117, § 6 van het KB/WIB 92, zoals dit bestond alvorens door KB 20.01.2005 besluit te zijn gewijzigd blijft van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vóór 01.02.2005.]

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;

c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in artikel 106, § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4°, c, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat de het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

De in artikel 106, § 3, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt bovendien slechts toegestaan indien het attest bedoeld in het vorige lid bevestigt dat de spaarders niet-inwoners die de aandelen bezitten er niet toe gehouden zijn het resultaat ervan krachtens een contractuele verplichting aan de uiteindelijke verkrijger door te storten en dat het beleggingsfonds er niet toe gehouden is een inkomen vermeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die het krachtens een lening bezit door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in artikel 106, § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere Lid-Staat van de Europese Unie dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

(...)

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

c)

- ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is;

- ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners;

- ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën.

§ 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

§ 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;

b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.

top pagina

 

Art. 117, § 4, § 5 , § 5bis en § 15 is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 3, KB 18.04.2005 - B.S. 03.05.2005)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4°, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere Lid-Staat van de Europese Unie dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald.

Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.

§ 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt:

- 25 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;

- 20 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;

- 15 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;

- 10 pct voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot e, 6°en 10°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De in artikel 106, § 1, tweede lid, en § 11, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen of de in België gevestigde tussenpersoon, een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

§ 17. De in artikel 106, § 10, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een buitenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

§ 18. De in artikel 107, § 2, 12°, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) een buitenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

top pagina

 

Art. 117, § 1, 4°, § 6bis, § 15, is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003 (art. 5, KB 22.12.2003 - B.S. 31.12.2003)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4°, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot e, 6°en 10°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd:

a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;

b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;

c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen;

d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.

Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de deelneming van ten minste 25 pct gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De in artikel 106, § 1, tweede lid, en § 11, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen of de in België gevestigde tussenpersoon, een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

§ 17. De in artikel 106, § 10, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een buitenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

§ 18. De in artikel 107, § 2, 12°, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) een buitenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

top pagina

 

Art. 117, § 4, 3e lid, § 5, 3e lid, § 16, §§ 17 en 18, is van toepassing vanaf 28.11.2000 (art. 4, KB 04.12.2000 - B.S. 23.12.2000)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°;

b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4°, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot e, 6°en 10°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4 en 5, dient de dochteronderneming zich ertoe te verbinden op het ogenblik van de toekenning van de dividenden op die dividenden ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventueel verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien door de moedermaatschappij niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat de deelneming van ten minste 25 pct gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

§ 16. De in artikel 106, § 1, tweede lid, en § 11, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen of de in België gevestigde tussenpersoon, een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

§ 17. De in artikel 106, § 10, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een buitenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

§ 18. De in artikel 107, § 2, 12°, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger:

a) een buitenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.

top pagina

 

Art. 117, § 4, 2e lid, § 5, 2e lid, en § 15, is van toepassing vanaf 09.08.1997 (art. 2, KB 06.07.1997 - B.S. 30.07.1997)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1 tot 5, a, en 11;

b) de artikelen 107, § 2, 7 en 113, § 2, 2, a, en 3;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109, eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1 en 4, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger: a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere LidStaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten:

a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 pct wordt aangehouden;

b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;

c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 pct is gedaald.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5, b tot e, 6 en 10, 110, 4, b en d, 113, § 2, 2, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, 2, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in Belgïe zijn gelegen en uitsluitend voor woningsgebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

§ 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4 en 5, dient de dochteronderneming zich ertoe te verbinden op het ogenblik van de toekenning van de dividenden op die dividenden ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventueel verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien door de moedermaatschappij niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat de deelneming van ten minste 25 pct gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden.

top pagina

 

Art. 117, § 1, 2°, en § 14, is van toepassing vanaf 31.12.1996 (art. 2, KB 17.12.1996 - B.S. 31.12.1996)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1 tot 5, a en 11;

b) de artikelen 107, § 2, 7 en 113, § 2, 2, a, en 3;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109, eerste lid;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1 en 4, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere LidStaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5, b tot e, 6 en 10, 110, 4, b en d, 113, § 2, 2, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, 2, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in Belgïe zijn gelegen en uitsluitend voor woningsgebruik aangewend worden of bestemd zijn.

§ 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat:

1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld;

2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.

top pagina

 

Art. 117, § 1, 1°, a, is van toepassing op de vanaf 14.12.1996 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 2, KB 11.12.1996 - B.S. 14.12.1996)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1 tot 5, a en 11;

b) de artikelen 107, § 2, 7 en 113, § 2, 2, a, en 3;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1 en 4, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere LidStaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5, b tot e, 6 en 10, 110, 4, b en d, 113, § 2, 2, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen; b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, 2, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in Belgïe zijn gelegen en uitsluitend voor woningsgebruik aangewend worden of bestemd zijn.

top pagina

 

Art. 117 is van toepassing vanaf 31.07.1995 (art. 2, KB 30.05.1995 - B.S. 21.07.1995)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1 tot 5, a;

b) de artikelen 107, § 2, 7 en 113, § 2, 2, a, en 3;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1 en 4, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere LidStaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot e, 6° en 10°, 110, 4, b en d, 113, § 2, 2, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, 2°, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

§ 13. De in artikel 106, § 8, gestelde verzaking van de inning van roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten bij zijn aangifte in de roerende voorheffing een attest voegt waarbij wordt bevestigd dat bij het afsluiten van het boekjaar waarmee de dividenden verband houden, ten minste 60 pct van het vastgoed in de zin van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks of onrechtstreeks belegd is in onroerende goederen die in België zijn gelegen en uitsluitend voor woninggebruik aangewend worden of bestemd zijn.

top pagina

 

Art. 117 is van toepassing vanaf 09.06.1994 (art. 2 en 4, KB 26.05.1994 - B.S. 09.06.1994)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1 tot 5, a;

b) de artikelen 107, § 2, 7 en 113, § 2, 2, a, en 3;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1 en 4, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere LidStaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot e, 6° en 10°, 110, 4, b en d, 113, § 2, 2, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, 2°, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

top pagina

 

Art. 117 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1993 (art. 15 en 21, KB 01.09.1995 - B.S. 05.10.1995)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1 tot 5, a;

b) de artikelen 107, § 2, 7 en 113, § 2, 2, a, en 3;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1 en 4, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere LidStaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5, b tot e, en 6, 110, 4, b en d, 113, § 2, 2, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het pensioenspaarfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 14516, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 14516, 2°, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

top pagina

 

Art. 117 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1992 (art. 97, KB/WIB; KB 27.08.1993 - B.S. 13.09.1993)

 

§ 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op:

1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in:

a) artikel 107, § 2, 1 tot 5, a;

b) de artikelen 107, § 2, 7 en 113, § 2, 2, a, en 3;

c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4;

2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109;

3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1 en 4, a, en 114, § 2, b, en § 3;

4° inkomsten vermeld in artikel 111.

§ 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen.

§ 3. De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) in de zin van de Europese richtlijn vermeld in artikel 106, § 5, een moedermaatschappij is van een andere LidStaat van de Europese Economische Gemeenschap dan België;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming behouden heeft van ten minste 25 pct in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming.

§ 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is;

b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van ten minste 25 pct heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is.

§ 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5, b tot e, en 6, 110, 4, b en d, 113, § 2, 2, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers:

a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;

b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken.

§ 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 125, 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 125, 2, van hetzelfde Wetboek.

§ 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is.

§ 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen.

§ 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven.

§ 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

top pagina