Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers du 27.06.2007

Date :
27-06-2007
Language :
French Dutch
Size :
5 pages
Section :
Regulation
Type :
Belgian justice
Sub-domain :
Fiscal Discipline

Summary :

Estimation de titres - Expertise de contrôle - Jugement - Exception de chose jugée

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers du 27.06.2007
Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers du 27.06.2007
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers du 27.06.2007
Document date : 27/06/2007
Keywords : expertise de contrôle / estimation de titres / valeur vénale / insuffisance / jugement / exception de chose jugée / prescription
Decision : Favorable
Document language : FR
Name : Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers du 27.06.2007
Version : 1
Court : firstAuthority/Antwerpen_firstAuthority

Jugement du Tribunal de Première Instance d'Anvers du 27.06.2007

Estimation de titres - Expertise de contrôle - Jugement - Exception de chose jugée

EE/94.014

 

Résumé

Conformément à la loi, en cas de contestation de la base imposable, l'Administration dispose de la faculté de requérir l'expertise de contrôle des biens successoraux qui doivent être déclarés pour leur valeur vénale. Requérir l'expertise de contrôle est un droit absolu, réservé à l'Administration. Il n'appartient pas au tribunal d'imposer une autre méthode d'estimation.

En l'espèce, la contestation portait sur la base d'imposition de titres d'une société qui n'était pas inscrits au prix courant. L'actif de la société se compose essentiellement de biens immeubles pour lesquels, lors de l'apport, le de cujus s'était réservé soit l'usufruit (pour certains) soit le doit d'habitation (pour d'autres). La demande du contribuable avait pour objet principal d'entendre déclarer nulle et sans valeur l'expertise de contrôle requise par le receveur compétent en ce qui concerne la valeur des actions.

Le contribuable invoquait les articles 21, VIII, et 22 du Code.

Les titres de la société appartiennent en pleine propriété à la succession, de sorte que les articles précités ne sont pas applicables. Les titres doivent par conséquent être imposés à leur valeur vénale réelle.

Le tribunal estime que la manière de procéder de l'Administration est raisonnable, étant donné le réel désaccord au sujet de la valeur objective de certains biens dépendant de la succession, et ce, en dépit de la discussion sur le statut juridique des biens immeubles dont la société est propriétaire. La procédure d'expertise de contrôle prévue par le Code des droits de succession offre une marge de manœuvre pour des débats ultérieurs devant les tribunaux sur tous les points de litige que le demandeur a déjà estimé pouvoir invoquer. La manière de procéder de l'Administration n'est pas, en outre, de nature à violer un quelconque droit subjectif du contribuable (jugement du tribunal de première instance d'Anvers du 12 mars 1996, Répertoire RJ, S 19, 10.01, 21 III, 02.01 et 111, 04.01).

Après que la partie adverse ait initialement interjeté appel du jugement rendu en première instance, elle déclara en cours de procédure d'appel qu'elle souhaitait se désister de l'instance. La cour d'appel en prit acte, ainsi que de l'accord de l'Administration.

Néanmoins, l'Administration fut à nouveau assignée à comparaître par la partie adverse pour entendre dire que la créance des droits, amendes et intérêts au sujet de l'insuffisance d'estimation des titres au porteur était entre-temps prescrite parce que cela concernerait des meubles corporels pour lesquels aucune expertise de contrôle ne peut être requise, de sorte que l'expertise de contrôle signifiée n'avait pas interrompu la prescription.

L'Administration, suivie en cela par le tribunal, indique que dans le premier jugement il a déjà été expressément précisé que les titres étaient des biens meubles incorporels pour lesquels l'expertise de contrôle peut être valablement requise, et se prévaut de l'exception de chose jugée. Le tribunal déclare irrecevable la nouvelle action de la partie adverse.

Note de l'Administration :

Voir aussi l'Arrêt de la Cour d'appel d’Anvers du 07.10.2008.

Texte intégral

Vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen

dd. 27.06.2007

In zake: A.R. Nr. 05/598/A

V. L., geboren te M. op 26 augustus 1955, wonende te K.

EISENDE PARTIJ OP HOOFDVORDERING - persoonlijk verschijnend en bijgestaan door meester F. S. loco meester D. V., advocaat, kantoorhoudende te A.

tegen:

DE BELGISCHE STAAT, Federale Overheidsdienst Financiën, Administratie van het kadaster, registratie en domeinen, Directie Registratie Antwerpen, vertegenwoordigd door de Gewestelijk Directeur, wiens kantoren zijn gevestigd te 2000 Antwerpen, Frankrijklei 73.

VERWERENDE PARTIJ OP HOOFDVORDERING - verschijnende bij meester I. V. loco meester M. V., advocaat, kantoorhoudende te S.

en

V. G. F. M., handelaar, geboren te M. op 23 december 1956, wonende te K.

VRIJWILLIG TUSSENKOMENDE PARTIJ - persoonlijk verschijnend en bijgestaan door meester H. V. loco meester F. M., advocaat, kantoorhoudende A.

* * *

Gezien de stukken in het dossier der rechtspleging, o.m.: - het verzoekschrift neergelegd ter griffie op 25 januari 2005, - het verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst neergelegd ter griffie op 3 maart 2005, - de besluiten van partijen, - het eensluidend verklaard afschrift van het tussenvonnis, uitgesproken door deze kamer dezer rechtbank op 7 maart 2007.

Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.

Gelet op de verordeningen van de Raad van de ministers nummer 974/98 van 3 mei 1998 en nummer 1103/97 van 17 juni 1997 en de wetten van 26 juni 2000 en 30 juni 2000 ter invoering van de euro.

Gehoord partijen in hun middelen en gezegden ter zitting van 6 juni 2007.

* * *

Gelet op het tegensprekelijk tussenvonnis van 7 maart 2007 van deze rechtbank waarbij ambtshalve de heropening der debatten werd bevolen.

 

Beoordeling

Verweerder beroept zich op de exceptie van gewijsde gezien - volgens hem - bij eindvonnis van 12 maart 1996 van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen definitief werd beslist dat de controleschatting geldig is en de 283 aandelen onlichamelijk roerende goederen zijn waarop de controleschatting kan worden toegepast.

Bij tegensprekelijk arrest van 19 juni 2000 van het Hof van Beroep te Antwerpen werd aan huidige eiseres en aan huidige vrijwillig tussenkomende partij akte verleend van hun afstand van geding en aan huidige verweerder van zijn akkoord desbetreffend,

Partijen zijn het erover eens dat door deze afstand enkel werd afgezien van het hoger beroep en dat er geenszins werd afgezien van voornoemd vonnis van 12 maart 2006, waarbij de rechtbank zich aansluit.

Krachtens artikel 23 Ger.W. strekt het gezag van het rechterlijk gewijsde zich niet verder uit dan tot hetgeen het voorwerp van de beslissing heeft gemaakt; vereist wordt dat de gevorderde zaak dezelfde is; dat de vordering op dezelfde oorzaak berust; dat de vordering tussen dezelfde partijen bestaat, en door hen en tegen hen in dezelfde hoedanigheid gedaan is.

Uit het feit dat de oorzaak en het voorwerp van een rechtsvordering waarover definitief uitspraak is gedaan en die van een latere rechtsvordering tussen dezelfde partijen, niet volledig overeenstemmen, niet noodzakelijk volgt dat zulks niet het geval kan zijn ten aanzien van geen enkele aanspraak of betwisting van een partij in beide instanties, of de rechter een aanspraak, waarvan de grond onverenigbaar is met een vroeger geoordeelde zaak, kan aannemen; om te beslissen of de exceptie van het gewijsde aanneembaar is, dient met name erop te worden gelet of de nieuwe aanspraak kan worden ingewilligd zonder het voordeel van de vroegere beslissing ongedaan te maken (Cass. 23 juni 1995, Arr.Cass. 1995, 658 en Cass. 20 februari 1975, Arr.Cass. 1975, 696).

Het gezag van het rechterlijk gewijsde is beperkt tot wat de rechter heeft beslist over een punt dat in betwisting was en tot wat, om reden van het geschil dat voor de rechter was gebracht en waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren, de noodzakelijke grondslag, al weze het impliciet, van de betwisting uitmaakt, (Cass. 28 maart 1980, R.W. 1980-81, 643).

Het gezag van het rechterlijk gewijsde kleeft aan hetgeen de rechter heeft beslist over een geschilpunt dat hem door partijen expliciet of impliciet ter beslissing was onderworpen en waarover zij tegenspraak hebben kunnen voeren, onverschillig of die beslissing voorkomt in het beschikkende gedeelte dan wel onder de motivering; dat hetzelfde gezag kleeft aan de redenen waarop de voormelde beslissing noodzakelijk steunt (Cass. 15 maart 1991, Arr.Cass. 1990, 739).

Niettegenstaande het voorwerp en de oorzaak van de rechtsvordering, waarover uitspraak is gedaan bij vonnis van 12 maart 1996, niet volledig overeenstemt met het voorwerp en de oorzaak van de huidige rechtsvordering, staat het ontegensprekelijk vast dat in beide instanties dient te worden beslist of de gevorderde controleschatting van de 283 aandelen in van de NV M. geldig is.

Zo heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen bij tegensprekelijk vonnis van 12 maart 1996 verklaard dat de vordering van huidige eiseres tot het van nul en generlei waarde verklaren van de door de ontvanger gevorderde controleschatting onontvankelijk is aangezien voornoemde 283 aandelen onlichamelijke roerende goederen zijn, de handelwijze van de ontvanger de uitoefening is van een bevoegdheid waarover hij krachtens de wet beschikt en het bijgevolg de rechtbank niet toekomt in de plaats daarvan een andere wijze van waardering te bevelen; bijgevolg werd beslist dat de gevorderde controleschatting geldig is.

Zoals vermeld in het tussenvonnis van 7 maart 2007 dient de rechtbank - teneinde na te gaan of er sprake is van verjaring - vooreerst te beslissen of de aandelen al dan niet aan een controleschatting zijn onderworpen en bijgevolg of de gevorderde controleschatting al dan niet geldig is.

Het staat ontegensprekelijk vast dat de nieuwe aanspraak, namelijk de verjaring van de rechten, intresten en boeten, niet kan worden ingewilligd zonder het voordeel van de vroegere beslissing ongedaan te maken; indien deze nieuwe aanspraak wordt ingewilligd, dient immers eerst te worden beslist dat de gevorderde controleschatting niet geldig is omdat de aandelen niet onderworpen zijn aan een controleschatting gezien zij lichamelijke roerende goederen zouden zijn.

Bij tegensprekelijk vonnis van 12 maart 1996 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen immers beslist dat de vordering van huidige eiseres onontvankelijk was en dat de gevorderde controleschatting van voornoemde 283 aandelen aldus geldig is zodat deze beslissing gezag van gewijsde heeft; de geldigheid van de gevorderde controleschatting was ongetwijfeld een punt dat in betwisting was voor de eerste rechter en waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren en maakte, al weze het impliciet, de noodzakelijke grondslag van de betwisting uit.

Beide vorderingen werden gericht tegen de Belgische Staat en het loutere feit dat de Belgische Staat in de eerste zaak werd vertegenwoordigd door de ontvanger van de registratie en in de tweede zaak door de gewestelijke directeur van de registratie neemt niet weg dat dit dezelfde partij is.

Bijgevolg heeft verweerder terecht de exceptie van gewijsde ingeroepen en heeft de beslissing dat de gevorderde controleschatting van voornoemde 283 aandelen geldig is gezag van gewijsde.

Het gezag van gewijsde van het vonnis van 12 maart 1996 betreffende de geldigheid van de gevorderde controleschatting verhindert dat nogmaals uitspraak wordt gedaan nopens dezelfde betwisting en de rechtbank kan hierop niet meer terugkomen.

Nu de rechtbank niet meer kan terugkomen op de geldigheid van de gevorderde controleschatting van voornoemde 283 aandelen, werd de verjaring van de vordering tot schatting en van de eis der rechten, interesten en boeten tijdig binnen de twee jaar gestuit door de notificatie van 7 december 1993 en heeft deze stuiting haar uitwerking tot de dag der neerlegging ter griffie van het verslag van schatting zodat de eis van de rechten, intresten en boeten geenszins verjaard is.

De vrijwillig tussenkomende partij daarentegen was geen partij in de eerste zaak zodat het vonnis van 12 maart 1996 ten opzicht van hem geen gezag van gewijsde heeft.

Hoewel het gezag van gewijsde betrekkelijk is en slechts tussen de partij en kan worden opgeworpen, zulks niet belet dat de beslissing ten opzichte van derden, die geen partij bij het geding waren, bewijswaarde heeft, onder voorbehoud van het rechtsmiddel dat de wet deze derden toekent, namelijk het derdenverzet (Cass. 28 april 1989, R.W. 1989-90, 149, Cass. 16 oktober 1981, R.W. 1981-82, 2477 en Cass. 20 april 1 966, R.W. 1966-67, 511).

Ingevolge voornoemd vonnis van 12 maart 1996 werd beslist dat de gevorderde controleschatting van voornoemde 283 aandelen geldig is, hetgeen, al weze het impliciet, de noodzakelijke grondslag van de betwisting uitmaakte, zodat deze beslissing ten opzichte van de vrijwillig tussenkomende partij, die geen partij bij dit geding was, bewijswaarde heeft.

Niettegenstaande aan de vrijwillig tussenkomende partij, die geen partij was bij voornoemd geding, de mogelijkheid moet worden geboden om het bewijs te leveren dat de rechter met dit vonnis van 12 maart 1 996 onjuist heeft geoordeeld, kan hij het tegenbewijs uitsluitend leveren via het instellen van het rechtsmiddel van derdenverzet.

Nu de vrijwillig tussenkomende partij tegen voornoemd vonnis van 12 maart 1996 geen derdenverzet heeft ingesteld, heeft dit vonnis ten opzichte van hem bewijswaarde en is de rechtbank hierdoor gebonden.

Bij gebrek aan derdenverzet verhindert de bewijswaarde van het vonnis van 12 maart 1996 betreffende de geldigheid van de gevorderde controleschatting van voornoemde 283 aandelen dat nogmaals uitspraak wordt gedaan nopens dezelfde betwisting en de rechtbank kan hierop niet meer terugkomen.

Nu de rechtbank ook niet meer ten opzichte van de vrijwillig tussenkomende partij kan terugkomen op de geldigheid van de gevorderde controleschatting van voornoemde 283 aandelen, is de eis van de rechten, intresten en boeten geenszins verjaard.

Door te vorderen dat voor recht wordt gezegd dat de vordering tot betaling van de successierechten, intresten en boeten over de (al dan niet vermeend) ontoereikende waardering van de aandelen aan toonder van de NV M. inmiddels verjaard is, werpt eiser en de vrijwillig tussenkomende partij opnieuw de betwisting op betreffende de geldigheid van de gevorderde controleschatting van voornoemde 283 aandelen, hetgeen echter niet kan gezien de rechtsmacht van de rechtbank over dit geschilpunt uitgeput is door voornoemd vonnis van 12 maart 1996.

Zowel de vordering van eiseres als de tussenvordering van de vrijwillig tussenkomende partij zijn dan ook ontoelaatbaar.

 

OM DEZE REDENEN

DE RECHTBANK

rechtdoende op tegenspraak,

alle andere en strijdige conclusies verwerpend,

na erover beraadslaagd te hebben,

Verklaart de vordering van eiseres ontoelaatbaar.

Verklaart de tussenvordering van de vrijwillig tussenkomende partij ontoelaatbaar.

Veroordeelt eiseres en de vrijwillig tussenkomende partij in solidum tot de kosten van het geding tot op heden door verweerder begroot op 364,40 EUR rechtsplegingsvergoeding en door de rechtbank ambtshalve vereffend op 182,20 EUR rechtsplegingvergoeding.

(…)