Jugement du Tribunal de Première Instance de Hasselt dd. 16.06.2004, IN ZAKE A.R. nr. 00.1991.A

Date :
16-06-2004
Language :
French Dutch
Size :
6 pages
Section :
Regulation
Type :
Belgian justice
Sub-domain :
Fiscal Discipline

Summary :

impôt sur les revenus;procédure de taxation;droit d?investigation de l?administration;accès aux locaux professionnels

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Jugement du Tribunal de Première Instance de Hasselt dd. 16.06.2004, IN ZAKE A.R. nr. 00.1991.A
Jugement du Tribunal de Première Instance de Hasselt dd. 16.06.2004, IN ZAKE A.R. nr. 00.1991.A
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Jugement du Tribunal de Première Instance de Hasselt dd. 16.06.2004, IN ZAKE A.R. nr. 00.1991.A
Document date : 16/06/2004
Keywords : impôt sur les revenus / procédure de taxation / droit d’investigation de l’administration / accès aux locaux professionnels
Decision : Défavorable
Document language : FR
Modification date : 06/01/2009
Name : Jugement du Tribunal de Première Instance de Hasselt dd. 16.06.2004, IN ZAKE A.R. nr. 00.1991.A
Version : 1
Court : firstAuthority

Jugement du Tribunal de Première Instance de Hasselt dd. 16.06.2004, IN ZAKE A.R. nr. 00.1991.A

 

Le Courrier Fiscal 2004/715

impôt sur les revenus 

procédure de taxation

droit d’investigation de l’administration

Sommaire

    Il se déduit du texte de l’article 319 du C.I.R./92 que le droit de visite des locaux professionnels du contribuable par les services de contrôle est soumis à différentes conditions. Tant l’heure à laquelle le contrôle peut s’effectuer que le but poursuivi par l’Administration et la nature des locaux qui peuvent être visités sont soumis à des limitations.

    Il ne ressort pas du dossier administratif que les fonctionnaires qui ont effectué les investigations sur place étaient en possession de leur commission et l’ont présentée.

    La proposition de l’Administration visant à faire comparaître les fonctionnaires à l’audience et leur permettre ainsi de justifier leur légitimité, n’est pas relevante puisque le texte de l’article 319 du C.I.R./92 prévoit que les fonctionnaires chargés du contrôle doivent présenter leur commission au moment du contrôle.

    Puisque l’Administration n’établit pas que les fonctionnaires qui ont effectué le contrôle sur place ont respecté dès le début du contrôle le prescrit de l’article 319 du C.I.R./92 - le tribunal souligne que ces dispositions sont d’ordre public -, il doit être admis que le contrôle effectué auprès du contribuable était irrégulier.

Texte complet 

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

IN ZAKE A.R. nr. 00.1991.A

K. M., zonder beroep, wonende te ...

Eiser, vertegenwoordigd door Mr. L. N., advocaat te ...

tegen:

ADMINISTRATIE DER DIRECTE BELASTINGEN , in de persoon van de gewestelijke directeur, met burelen gevestigd te ...

DE BELGISCHE STAAT, FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN,

Kabinet van de Minister van Financiën, ...

verweerder, vertegenwoordigd door Mr. D. R.  loco Mr. W. B., advocaat te ...

VOLGT HET VONNIS

Gelet op:

-

het verzoekschrift op tegenspraak dat werd neergelegd ter griffie van deze rechtbank op 19 oktober 2000, met aangehecht een afschrift van de directorale beslissing van 19 juli 2000;

-

de besluiten, aanvullende besluiten en stukken van verweerder;

-

de conclusie en stukken van eiser

Feiten en voorgaanden

De betwisting heeft betrekking op drie aanslagen in de personenbelasting, gemeente Maasmechelen, te weten:

-

een aanslag over het aanslagjaar 1995, kohierartikel 745141 (supplement aan artikel 763786905), voor een te betalen bedrag van 715.814 BEF

(€ 17.744,57);

-

een aanslag over het aanslagjaar 1996, kohierartikel 745131, voor een te betalen bedrag van 441.044 BEF (€ 2.827,08);

-

een aanslag over het aanslagjaar 1996, kohierartikel 747531, voor een te betalen bedrag 686.824 BEF (€ 17.025,92).

Voor het aanslagjaar 1996 werden er twee aanslagen gevestigd gezien het overlijden van de echtgenote van eiser, mevr. M.-J. V. op 25 september 1995.

Eiser diende geen aangifte in de personenbelasting in voor de aanslagjaren 1995 en 1996.

Ingevolge een controle op 12 april 1996 in de herberg M. door de opsporingsdiensten van de directe belastingen in samenwerking met de sociale inspectie en de rijkswacht van Maasmechelen werden onder meer zes notitieboekjes ontdekt waarin op gedetailleerde wijze de gerealiseerde dagomzetten van 1994 en 1995 werden vermeld.

Op basis van de gevonden notities werden de omzetten voor de inkomstenjaren 1994 en 1995 (periode tot 30 september 1995) berekend op 2.262.850 BEF (€ 56.094,59) en 2.158.940 BEF (€ 53.518,72). Voor de periode van 1 oktober 1995 tot 31 december 1995 werd de omzet bepaald uitgaande van de door eiser ingediende BTW-aangiften.

Bij aangetekend schrijven van 20.03.1997 heeft verweerder bij "kennisgeving van aanslag van ambtswege" eiser in kennis gesteld dat, in toepassing van art. 351 en 340 WIB92 er voor het aanslagjaar 1995 een aanslagjaar 1995 een aanslag van ambtswege zal worden gevestigd en dat zijn belastbare inkomsten als volgt worden samengesteld, op basis van de gegevens die de administratie in haar bezit had:

Totaal verkopen (incl. BTW)

2.262.850 BEF

 

(€ 56.094,59)

Reeds aangegeven BTW op verkopen

(826.277 x 20,5 %)

 

- 169.387 BEF

2.093.463 BEF

 

 

(€   4.198.99)   

(€ 51.895,59)

Verkochte aankopen (volgens BTW-aangifte)

- 378.782 BEF

 

(€   9.389.76)

Code 625, bruto-winst wordt:

1.714.681 BEF

 

(€ 42.505,83)

Code 631, beroepskosten blijven:

- 495.089 BEF

 

(€12.272,94)

                 Afschrijvingen:

-   98.223 BEF

 

(€  2.434,88)

Code 632, netto-winst wordt:

1.121.369 BEF

 

(€ 27.798,01)

Tevens werd gemeld dat er een belastingverhoging van 50 % zou worden opgelegd krachtens art. 444 WIB 92 (zie stuk 59 van het administratief dossier).

Eiser werd uitgenodigd om onmiddellijk schriftelijk zijn opmerkingen over te maken, te rekenen vanaf de verzending van de kennisgeving van ambtswege (zie stuk 59 van het administratief dossier).

Eiser liet echter dit schrijven onbeantwoord.

Op 25.03.1997 vestigde verweerder voor het aanslagjaar 1995 een aanslag van ambtswege overeenkomstig de hoger genoemde kennisgeving van ambtswege (kohierartikel 745151, supplement aan artikel 763786905), voor een te betalen bedrag van 715.814 BEF (€ 17.744,57) (zie stuk 77 van het administratief dossier).

Voor het aanslagjaar 1996 werden er twee afzonderlijke kennisgevingen van aanslag van ambtswege verzonden bij aangetekende brieven van 21.03.1997 gezien het overlijden van de echtgenote van eiser, mevr. M.-J. V. in september 1995.

Bij een eerste aangetekende brief van 21.03.1997 heeft verweerder bij "kennisgeving van aanslag van ambtswege" eiser onder meer in kennis gesteld dat, in toepassing van art. 351 en 340 WIB92, de te belasten nettowinst 78.162 BEF (€ 1.937,59) werd bepaald overeenkomstig de gegevens in zijn BTW-aangiften en rekening houdend met de hierna volgende beroepskosten: huur en afschrijvingen. Verder werden de overige gegevens van de aangifte volgens aangiftecode vermeld. Tevens werd gemeld dat de toe te passen belastingverhoging, krachtens art. 444 van het WIB 1992, 20 % bedroeg (zie stuk 88 van het administratief dossier).

Eiser werd uitgenodigd om onmiddellijk schriftelijk zijn opmerkingen over te maken, te rekenen vanaf de verzending van de kennisgeving van ambtswege (zie stuk 88 van het administratief dossier).

Eiser liet echter dit schrijven onbeantwoord.

Op 25.03.1997 vestigde verweerder voor het aanslagjaar 1996 in hoofde van eiser een aanslag van ambtswege overeenkomstig de hoger genoemde kennisgeving van ambtswege (kohierartikel 745131), voor een te betalen bedrag van 114.044 BEF (€ 2.827,08) (zie stukken 94 t.e.m. 96 van het administratief dossier).

Bij tweede aangetekende brief van 21.03.1997 heeft verweerder bij "kennisgeving van aanslag van ambtswege" eiser als erfgenaam van mevr. V. M.-J., onder meer in kennis gesteld dat, in toepassing van art. 351 en 340 WIB92, de te belasten netto-winst 1.371.669 BEF (€ 34.002,79) werd bepaald overeenkomstig de gegevens in het bezit van de administratie en de gegevens vermeld in zijn BTW-aangiften van het 1°, 2° en 3° kwartaal en rekening houdend met de hierna volgende beroepskosten: huur, afschrijvingen en overige kosten (vak 82). Verder werd vermeld dat in code 100 een bedrag van 9.975 BEF (€ 247,27) werd opgenomen, dat er geen personen ten laste waren en dat de gedane voorafbetalingen 50.000 BEF (€ 1.239,47) bedroegen. Tevens werd gemeld dat de toe te passen belastingverhoging, krachtens art. 444 van het WIB 1992, 20 % bedroeg (zie stuk 120 van het administratief dossier).

Eiser werd uitgenodigd om onmiddellijk schriftelijk zijn opmerkingen over te maken, te rekenen vanaf de verzending van de kennisgeving van ambtswege (zie stuk 120  van het administratief dossier).

Eiser liet echter dit schrijven onbeantwoord.

Op 25.03.1997 vestigde verweerder voor het aanslagjaar 1996 in hoofde van de nalatenschap van mevr. M.-J. en gericht aan eiser, een aanslag van ambtswege (kohierartikel 74531), voor een te betalen bedrag van 686.824 BEF (€ 17.025,92) (zie stuk 131 van het administratief dossier).

Tegen de aldus gevestigde aanslagen werd er namens eiser bezwaar aangetekend bij 3 afzonderlijke aangetekende brieven van 14.04.1997, toegekomen bij de administratie op 17.04.1997 (zie stukken 2 t.e.m. 14 van het administratief dossier).

Bij directorale beslissing van 19.07.2000 werden de bezwaarschriften afgewezen (stukken 15 t.e.m. 25 van het administratief dossier).

Eiser tekende vervolgens fiscaal verhaal aan bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van deze rechtbank op 19.10.2000.

Beoordeling

1. Ontvankelijkheid

Er worden door verweerder geen middelen van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en de rechtbank bemerkt geen ambtshalve op te werpen excepties met betrekking tot haar bevoegdheid en de ontvankelijkheid van de vordering.

De vordering is dan ook ontvankelijk.

2. Ten gronde

2.1 Aangaande de akkoordverklaring voor het aanslagjaar 1995

Eiser voert aan dat er op 08.03.1996 een akkoordverklaring werd afgesloten waarbij voor het aanslagjaar 1995 onder de code 632 van de aangifte op te nemen netto-winst werd bepaald op een bedrag van 200.000 BEF (€ 4.957,87) (zie stuk 48 van het administratief dossier).

Eiser houdt voor dat de administratie gebonden is door deze akkoordverklaring en hier niet op kan terugkomen.

De rechtbank stelt vast dat bij het sluiten van de akkoordverklaring op 08.03.1996 de administratie niet over de gegevens beschikte die nadien aanleiding gaven tot de herziening van de akkoordverklaring. Immers de notitieboekjes waaruit de gerealiseerde dagontvangsten van inkomstenjaar 1994 en 1995 bleken, werden pas naar aanleiding van een controle in de herberg van eiser op 12.04.1996 ten berde gebracht.

Nu er na het sluiten van het akkoord nieuwe elementen aan het licht zijn gekomen die niet gekend waren op het ogenblik van het afsluiten van het akkoord, kan de administratie terugkomen op het door haar afgesloten akkoord.

2.2 Aanslagen van ambtswege voor de aanslagjaren 1995 en 1996

Er bestaat tussen partijen geen betwisting over het feit dat eiser voor de aanslagjaren 1995 en 1996 geen aangifte in de personenbelasting heeft gedaan. Het WIB92 heeft in art. 351 op het verzuimen van het indienen van een aangifte een sanctie voorzien in de zogenaamde aanslag van ambtswege. Gelet op het bovenstaande was de administratie in voorliggend geval gerechtigd deze sanctie aan eiser op te leggen.

Conform art. 351 WIB92 heeft de administratie aan eiser bij afzonderlijke aangetekende brieven van 21.03.1997 een "kennisgeving van aanslag van ambtswege" gedaan, waarin verweerder in hoofde van eiser een belastbare netto-winst weerhield voor het aanslagjaar 1995 van 1.121.369 BEF (€ 27.798,01) en voor het aanslagjaar 1996 bij afzonderlijke aanslagen een netto-winst van 78.162 BEF ( € 1.937,59) en 1.371.669 BEF (€ 34.002,79).

Eiser heeft van de hem ter beschikking gestelde antwoordtermijn geen gebruik gemaakt.

Artikel 352 WIB92 kent aan de aanslag van ambtswege een wettelijk vermoeden van juistheid toe:

"Indien hij ambtshalve is aangeslagen behoort het aan de belastingplichtige het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te zijnen name in aanmerking komende gegevens".

Een omkering van de bewijslast is derhalve het gevolg van de aanslag van ambtswege zodat het aan eiser toekomt, wanneer hij de aanslag betwist, het bewijs te leveren van zijn netto-inkomen.

Echter, ook wanneer de aanslag van ambtswege wordt gevestigd en zulks in principe een omkering van de bewijslast voor gevolg heeft, mag de belastbare grondslag niet op een arbitraire manier worden bepaald. De belastingplichtige mag steeds het willekeurig karakter van de aanslag bewijzen. Een willekeurige aanslag is immer onwettig zodat deze kan vernietigd worden.

In casu voert eiser inderdaad aan dat de in zijnen hoofde gevestigde aanslagen van ambtswege willekeurig zijn en om deze reden moet vernietigd worden.

Eiser stelt dat de aanslagen zijn gevestigd op basis van gegevens vermeld in een zestal notitieboekjes niet op een rechtsgeldig wijze in het bezit zijn gekomen van de administratie. Uit geen enkel gegeven in het dossier zou immers blijken dat de vaststellingen gestoeld zijn op een gewettigde tussenkomst. De voorwaarden van art. 319, 1° lid WIB92 zouden niet zijn nageleefd.

Art. 319, 1° lid WIB92 voorziet dat:

"Natuurlijke of rechtspersonen zijn gehouden aan de ambtenaren van de administratie der directe belastingen, voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de personenbelasting, van de vennootschapsbelasting of van de belasting van niet-inwoners tijdens de uren dat een werkzaamheid wordt uitgeoefend vrije toegang te verlenen tot hun beroepslokalen, zoals fabriekn, werkplaatsen, werkhuizen en magazijnen, bergplaatsen, garages of tot hun terreinen welke als werkplaats, werkhuis of opslagplaats van voorraden dienst doet, ten einde aan die ambtenaren de mogelijkheid te verschaffen de aard en de belangrijkheid van bedoelde werkzaamheden vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard welke die personen er bezitten of er uit enigen hoofde onder zich hebben, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel"

Overeenkomstig art. 319, 1° lid WIB92 hebben de ambtenaren van de administratie directe belastingen, voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met een controle of een onderzoek, vrije toegang tot de beroepslokalen, tijdens de uren van de uitoefening van werkzaamheid, om in het algemeen de aard en de belangrijkheid van de bedoelde werkzaamheden vast te stellen.

Uit art. 319, 2° lid WIB92 blijkt dat de toegang tot de privé-woning slechts kan mits toestemming van de politierechter en op welbepaalde uren.

Dit bezoekrecht is dus aan verschillende voorwaarden onderworpen met betrekking tot de hoedanigheid van de ambtenaren, de aard van de lokalen, het tijdstip van het bezoek en haar doel.

Uit de door de administratie overlegde stukken aangaande het bezoek op 12.04.1996 blijkt niet dat de ambtenaren die ter plaatse aanwezig waren in het bezit waren van een aanstellingsbrief. Ook blijkt nergens uit dat de ambtenaren zich gelegitimeerd hebben. Uit de handgeschreven vaststellingen van het bezoek blijkt enkel dat dit uitgevoerd werd door de opsporingsagenten V.D. en N. zonder verdere vermelding van hun hoedanigheid (zie stuk 138 van het administratief dossier).

Evenmin blijkt uit het dossier waar de notitieboekjes werden aangetroffen. De opsporingsambtenaren vermelden enkel "Notitieschriftjes: 6 boekjes meegenomen. Volgens belpl. ontvangsten i.v.m. textielverkoop...doch ze waren "ter beschikking" in de herberg..." (zie stuk 138 van het administratief dossier). De opsporingsambtenaren verduidelijken op generlei wijze wat zij bedoelen met "ze waren "ter beschikking" in de herberg".

Het aanbod van verweerder dat de opsporingsambtenaren zich ter zitting zouden komen legitimeren is niet dienend nu art. 319 WIB92 vereist dat zij zich op het ogenblik van het bezoek dienen te legitimeren en hun aanstellingsbrief dienen voor te leggen.

Nu uit het dossier geenszins blijkt dat de opsporingsambtenaren in werkelijkheid voorzien waren van een aanstellingsbewijs is de rechtbank van oordeel dat de bepalingen van art. 319 WIB92, die van openbare orde zijn, werden geschonden.

Het bezoek van 12.04.1996 dient dan ook als ongeldig te worden beschouwd, alsook de tijdens dit bezoek ingezamelde vaststellingen (nl. de notitieboekjes).

Er kan geen rekening worden gehouden met onwettig verkregen bewijs (zie AFSCHRIFT, T., Bewijs in fiscaal recht, Larcier, 2002, nr. 214).

De aanslagen die werden gevestigd op basis dit onwettig verkregen bewijs dienen derhalve vernietigd te worden.

De voorschriften van de artikelen 2-30 tot 37 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werd nageleefd.

OM DEZE REDENEN:

De rechtbank, rechtdoende op tegenspraak:

Verklaart de vordering van eiser ontvankelijk en gegrond.

Vernietigt de hierna volgende aanslagen in hoofde van eiser gevestigd voor de gemeente Maasmechelen:

-

aanslagjaar 1995, kohierartikel 745141 (supplement aan artikel 763786905), voor een te betalen bedrag van 715.814 BEF (€ 17.744,57)

-

aanslagjaar 1996, kohierartikel 745131, voor een te betalen bedrag van 114.044 BEF (€ 2.827,08);

-

aanslagjaar 1996, kohierartikel 747531, voor een te betalen bedrag van 686.824 BEF (€ 17.025,92).

Veroordeelt verweerder tot terugbetaling van alle bedragen die wederrechtelijk op grond van deze aanslagen werden geïnd of ingehouden.

Veroordeelt verweerder tot de kosten van het geding en begroot deze kosten in hoofde van eiser op de som van € 171,05 rechtsplegingsvergoeding.

Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare zitting van de elfde kamer op het gerechtshof te Hasselt op 16 JUNI 2004 alwaar aanwezig waren:

De Heer L. B., rechter, waarnemend voorzitter;

Mevrouw M. C. en Mevrouw C. V., rechters;

De Heer P. N., griffier.