Vonnis van de Correctionele Rechtbank te Brugge dd. 01.04.1996

Date :
01-04-1996
Language :
French Dutch
Size :
4 pages
Section :
Regulation
Type :
Belgian justice
Sub-domain :
Fiscal Discipline

Summary :

Gerechtelijk onderzoek,Tussenkomst fiscaal substituut uit ander arrondissement

Original text :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Vonnis van de Correctionele Rechtbank te Brugge dd. 01.04.1996
Vonnis van de Correctionele Rechtbank te Brugge dd. 01.04.1996
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Vonnis van de Correctionele Rechtbank te Brugge dd. 01.04.1996
Tax year : 2005
Document date : 01/04/1996
Document language : NL
Name : V 96/13
Version : 1

ARREST V 96/13


Vonnis van de Correctionele Rechtbank te Brugge dd. 01.04.1996



FJF 96/158

Gerechtelijk onderzoek - Tussenkomst fiscaal substituut uit ander arrondissement

    Artikel 151bis al. 2 Ger.Wb. belet geenszins dat de onderzoeksrechter te Brugge wordt gevat door een substituut gespecialiseerd in fiscale zaken die benoemd was in het arrondissement Gent. Deze bepaling houdt immers geenszins in dat bij het gerechtelijk onderzoek uitdrukkelijk diende vermeld te worden dat de betreffende substituut optrad onder toezicht en leiding van de Procureur des Konings te Brugge. Deze leiding en toezicht vloeit voort uit de wet zelf terwijl door de wet hieraan geen enkele formaliteit werd verbonden. Wanneer een substituut in fiscale zaken aldus in een ander arrondissement optreedt, staat hij uit kracht van de wet onder het toezicht en de leiding van de Procureur van dit arrondissement.

    Wanneer de oplossing van het fiscaal geschil van dien aard schijnt te zijn dat ze een invloed kan hebben op de strafvordering, dient de strafrechter de zaak onbepaald uit te stellen in afwachting van de oplossing van de fiscale geschillen.



 

Ondervoorzitter: Dhr. Denys

Rechter: Dhr. Jocque

Plaatsvervangend rechter: Dhr. Foulon

Substituut Procureur des Konings: Dhr. Van Damme

Advocaten: Mr. Debroe, Mr. Barbier

J.-P.K.

Gedaagd om:

A. Bij samenhang:

1. Om het wanbedrijf uitgevoerd te hebben of om aan de uitvoering ervan rechtstreeks medegewerkt te hebben, door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp verleend te hebben dat zonder hun bijstand het misdrijf niet kon gepleegd worden, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, dit misdrijf rechtstreeks uitgelokt te hebben, als daders of mededaders zoals voorzien door artikel 66 van het Strafwetboek

Bij inbreuk op
- artikelen 212, 214, 340, al. 1, 347, 348 en 349 WIB (thans art. 305, 307, 450 al. 1, 457, 458 en 459 WIB 1992)
- artikelen 115, 119, 206bis al. 1, 207, ter, quater en quinquies WB. Reg.,
met het oogmerk om een van de in artikel 339 WIB (art. 449 WIB 1992) en 206 Wb. Reg. bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid te hebben gepleegd door:
- een akte van inbreng, verleden voor het ambt van notaris B. te Brussel dd. 22 april 1988, waarbij een onroerend goed, gelegen te Knokke-Heist, V., door de U. Ltd. wordt ingebracht in de C.V. J. voor een bedrag van 10 miljoen F (kopie van de akte neergelegd als van valsheid beticht stuk ter griffie van de correctionele rechtbank van Brugge onder nr. 3363/94 der overtuigingsstukken), integraal valselijk te hebben laten opmaken, daar waar zowel de U. als de C.V. J. uitsluitend te herleiden zijn tot de persoon van J.-P.K.
- in voormelde akte van inbreng de waarde van het ingebrachte onroerend goed voor de heffing der registratierechten te hebben geschat op een waarde van 10 miljoen frank, daar waar de waarde in werkelijkheid circa 32,8 miljoen frank bedroeg.
te 1000 Brussel, op 22 april 1988.

2. en met hetzelfde oogmerk, van dit vals geschrift gebruik te hebben gemaakt, te 1000 Brussel en elders in het Rijk, van 22 april 1988 tot 5 november 1991

B. Bij inbreuk op de artikelen 3, 5, 6, 212, 214, 339 en 347 (thans art. 3, 5, 6, 305, 307, 449 en 457 van het WIB) zoals laatst gewijzigd door de Wet van 12 juni 1992 tot bekrachtiging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd op 10 april 1992 (B.S. 30 juli 1992), onverminderd de administratieve sancties, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten te hebben overtreden door als belastingplichtige die aan de personenbelasting, aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen, of als belastingsplichtige die ingevolge de artikelen 148, 1o lid, 149 en 150 2o lid WIB (thans art. 240, 241, 242, 243, 244, 245 WIB 1992) aan de belasting der niet-verblijfhouders is onderworpen, het jaarlijks aangifteformulier niet te hebben ingevuld overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen namelijk de volgende inkomsten niet te hebben aangegeven:

1. een niet nader te bepalen bedrag roerende inkomsten, namelijk de dividenden van een pakket aandelen - «G.», niet te hebben aangegeven in de personenbelasting, voor de aanslagjaren 1984 tot 1987,
te 8300 Knokke-Heist, op 16 april 1984, 7 mei 1985, 21 april 1986 en 7 juni 1987

2. een niet nader te bepalen bedrag aan beroeps- en/of diverse inkomsten niet te hebben aangegeven in de personenbelasting, voor het aanslagjaar 1987 en vorige, te 8300 Knokke-Heist, onder meer op 16 april 1984, 7 mei 1985, 21 april 1986 en 7 juni 1987

C. Bij samenhang:

Bij inbreuk op artikelen 115, 119 en 206 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek en Griffierechten, onverminderd de fiscale geldboeten, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of de ten uitvoering ervan genomen besluiten te hebben overtreden, door nagelaten te hebben in de akte van inbreng dd. 22 april 1988, nader omschreven sub A 1, de belastbare grondslag vast te stellen met inachtneming van de waarde der als vergelding van de inbrengen toegekende maatschappelijke rechten, zonder dat hij nochtans minder mag bedragen dan de verkoopwaarde van de goederen onder aftrek van de lasten die de vennootschap op zich neemt boven de toekenning van de maatschappelijke rechten, ter zake de belastbare grondslag te hebben vastgesteld op 10 miljoen F, daar waar de werkelijke verkoopwaarde circa 32,8 miljoen F bedroeg,
te 1000 Brussel, op 22 april 1988.

De ten laste gelegde feiten komen als een collectief misdrijf voor daar zij uit hoofde van verdachte het voorwerp uitmaken van één en hetzelfde misdadig opzet zodat het uitgangspunt voor de verjaring van de strafvordering overeenstemt met de dagtekening van het laatste feit namelijk: 5 november 1991.

Gelet op de beslissing van de raadkamer van deze Rechtbank dd. 27 oktober 1995.

Gezien de dagvaarding aan de gedaagde betekend;

Gezien de stukken van de bundel;

Gehoord het openbaar ministerie in zijn vordering;

Gehoord de gedaagde in zijn antwoorden en verdediging;

De behandeling en de debatten van de zaak hadden plaats in openbare terechtzitting.

Beoordeling

1. Ten onrechte houdt betichte voor dat de strafvordering onontvankelijk zou zijn wegens een niet-rechtsgeldige adiëring van de onderzoeksrechter.

Artikel 151bis al. 2 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de substituut gespecialiseerd in fiscale zaken geplaatst wordt onder het toezicht en de rechtstreekse leiding van de Prokureur des Konings van het arrondissement waar hij het ambt uitoefent wanneer hij dit moet uitoefenen in een ander arrondissement dan datgene waarin hij werd benoemd.

Artikel 151bis al. 2 belette geenszins dat de onderzoeksrechter te Brugge werd gevat door een substituut gespecialiseerd in fiscale zaken die benoemd was in het arrondissement Gent. Deze bepaling houdt immers geenszins in dat bij het gerechtelijk onderzoek uitdrukkelijk diende vermeld te worden dat de betreffende substituut optrad onder toezicht en leiding van de Prokureur des Konings te Brugge. Deze leiding en toezicht vloeit voort uit de wet zelf terwijl door de wet hieraan geen enkele formaliteit werd verbonden. Wanneer een substituut in fiscale zaken aldus in een ander arrondissement optreedt staat hij uit kracht van de wet onder het toezicht en de leiding van de Prokureur van dit arrondissement.

De handelingen van de onderzoeksrechter zijn dan ook geenszins nietig zodat de strafvordering wel degelijk ontvankelijk is.

2. Betichte verzoekt verder de zaak uit te stellen totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing is tussengekomen omtrent de fiscale geschillen. Betichte verwijst dienaangaande naar artikel 462 WIB en artikel 207septies, 4o lid Registratiewetboek.

De uitspraak van de strafrechter kan alleen uitgesteld worden wanneer de oplossing van het fiscaal geschil van aard schijnt te zijn dat ze een invloed kan hebben op de strafvordering.

Volgens betichte werden bezwaarschriften ingediend voor de aanslagjaren 1986 tot en met 1988 waarin door de fiscale administratie werd voorgehouden dat de U. Ltd. een gefingeerde vennootschap is. Indien de veinzing wordt aanvaard kan dit gevolgen hebben voor de vaststelling van het belastbaar inkomen van betichte.

De Rechtbank stelt vast dat betichte ondermeer wordt vervolgd voor het niet aangeven van beroepsinkomsten in de personenbelasting voor het aanslagjaar 1987 en vorige (feit B2). Tevens heeft feit A1 betrekking op de inbreng door de U. Ltd. in de C.V. J.. Ook deze betichting heeft verband met de betwisting aangaande het gefingeerd karakter van de Panamese vennootschap, temeer dat in de kwalificatie uitdrukkelijk wordt gesteld dat de U. Ltd. «uitsluitend zou te herleiden zijn tot de persoon van J.-P.K.».

In deze omstandigheden dient de zaak onbepaald te worden uitgesteld in afwachting van de oplossing van de fiscale geschillen.

Om deze redenen:

Gelet op de volgende artikelen door de Voorzitter aangeduid: 11, 12, 14, 31, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935;
162, 182, 184, 189, 190, 194, 195, 130, 226, 227 van het Wetboek van Strafvordering;
Artikel 2 Wet 4 oktober 1867 zoals gew.

De Rechtbank,

Rechtdoende op tegenspraak:

Stelt de zaak uit op onbepaalde datum in afwachting van de oplossing van de fiscale geschillen.

Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.